Foto hierboven: de Maas ter hoogte van Godinne.
Een paar minuten voor acht rijd ik de camping af. De wekker vanochtend had al een heel stuk van de wek-melodie gespeeld voordat m’n droom overging in de echte wereld van woensdag 29 juni. Zo vast sliep ik, zo goed was de nacht.
Die wereld bestaat uit zon, een milde junilucht en kalm Maaswater waarlangs de rotswanden minder grijs lijken. Het zomerlicht heerst in mijn hoofd, vandaag mag ik fietsen. De zon is sterker, op het fietspad langs het water kom ik meer fietsers tegen dan op eerdere tochten, de ganzen zijn er als altijd.
Mijn geliefde Maas. De rivier en haar oevers zijn prachtig, ik sta zo vaak stil om foto’s te maken dat ik nog op moet schieten om de openingstijd van de fietsenwinkel om 09:00 uur te halen. Met de ketting vóór op het kleinste blad en achter op het kleinste kransje is het fietsen op dit perfect vlakke stuk goed te doen, al ben ik blij dat het maar een uurtje is, een ketting die zo schuin loopt geeft veel meer slijtage.
Blessé
Om tien over negen sta ik bij Saitta Cycles voor de deur, in Jambes, aan de zuidrand van Namur. “Mon vélo est blessé” begin ik met een lach, de vrouw die me helpt lacht terug “dan gaan we snel een dokter regelen!” De monteur, een jonge vent, komt erbij staan en ik leg hem het probleem uit in een mix van Franse en Engelse zinnen. “Gaan we voor u in orde maken meneer.” Ik laad de fiets af, die in een halfopen lift wordt gereden en zoemend naar de eerste verdieping opstijgt, waar de werkplaats is. Ik ga naar buiten en kijk op de kaart-app hoe ik straks weer op de route kom. Heel gemakkelijk.
Super
Twintig minuten later is m’n fiets klaar. Ik had de monteur gevraagd of hij meteen wat olie op de ketting wilde doen, daar was ik immers mee bezig toen de kabel het begaf. Hij heeft de derailleurkabel vervangen, de ketting gesmeerd en meteen de remmen bijgesteld (“I put more tension on the brakes”). Ik bedank hem en reken af. Het is € 8,25. “Vous êtes sûr?” vraag ik hem, verrast over zoveel service voor zo’n bedrag, maar het klopt. Ik bedank hem nog een keer, “c’est super!”, laad op en vind mijn weg naar de Pont de Jambes, waar ik eindelijk een keer overheen fiets (in plaats van eronderdoor). Aan de overkant zit ik weer op de route, het is tien uur.
Niet tegen
Het stuk tot aan Huy, halverwege Namur en Liège, is nieuw voor me. Het valt niet tegen. De zware industrie, die in Namur begint en pas bij de Nederlandse grens ophoudt, ligt hier op de andere oever. Aan de routekant (op de rechteroever, bij een rivier sta je bij ‘links’ en ‘rechts’ met je rug naar de bron) loopt het verweerde asfalt langs bosranden, velden en een enkel dorp.
Decors
De grote, donkere gebouwen hebben hun eigen schoonheid. Ze fascineren me. Oude gebouwen die we mooi vinden restaureren we, met eromheen een randje struiken, een bloemenperk, een bord bij de ingang met daarop de geschiedenis. We frissen ze op. De bakstenen kolossen langs de Maas hebben we ooit verlaten zonder er nog naar om te kijken. Ze staan er als decors uit een arthouse-film over het leven tijdens de Industriële Revolutie. Leeg en donker. Net als een achtduizender z’n eigen klimaat maakt, verspreidt het bruine baksteen een sfeer die het water oversteekt en in het landschap kruipt.
Groot is dan ook m’n verbazing als er op de terreinen met stapels geroest ijzer mannen in helder-oranje jassen rondlopen. Hier en daar leeft de industrie nog, als een varen die in de winter bruin en dood lijkt, maar wel degelijk nog in leven is.
Bijzonder
Langs de betonnen rand van de oever staat een Mariabeeld bij een verbleekt houten kruis. ‘Madonna delle rose’ staat op de sokkel, Onze Lieve Vrouw van de rozenkrans. Helder wit, als een lichtpunt voor wie Maria iets zegt. Iemand als ik. Ik kom er niet achter waarom het beeld er staat, maar bijzonder is het. Pas thuis zie ik nog iets anders. Het beeld heeft geen handen.
Op aarde
Bij Sclayn verlaat ik de waterkant en fiets het dorp in, na deze eerste dertig kilometer moet er eten in. Dat vind ik bij een Total tankstation met een kleine Delhaize. In een hoek van de winkel wacht mij een absoluut hoogtepunt van deze morgen: baguettes die je naar wens kunt laten beleggen. Belgen begrijpen bagagefietsers, bij de BP in Sint Jansklooster kom je dit niet tegen. Sint Jansklooster heeft niet eens een BP. De aardige dame bouwt van een enorme halve baguette datgene waartoe ik nu op aarde ben. Met, wees alert beste lezers, tijdens dat proces een cruciale vraag: “avec crudités?” Het goede antwoord is “oui”, naar keuze gevolgd door “biensûr!” met begeleidende lach. Het resultaat is de toevoeging van ei, augurk, sla, wortel, zilveruitjes en mayo. In Nederland noemen we dat ‘rauwkost’, maar dat is zoiets als crème brulée ‘pudding’ noemen. Respectloos.
Gelukzalig en met een fles Arizona, een pak madeleines en nog wat broodjes fiets ik naar de kerk, waar ik me installeer op de trap. Tot mijn eigen grote verbazing gaat de hele baguette op, ik wist niet dat ik het kon.
Indrukwekkend
Het rustige fietspad gaat verder langs bos dat van de helling rechts naar beneden golft, een reisgids zou het beslist ‘rustiek’ noemen. Die helling is de noordrand van het plateau waarop de Condroz en de Condroz ardennais liggen, de helling die verderop de Muur van Huy vormt. Voorbij een bocht, boven de bomen uit, komt een groot hoekig bouwwerk in beeld, als een stenen fabriekshal met uitzicht op de rivier. De citadel van Huy, die er vanaf deze kant prachtig bijligt. Niet oud (zo’n tweehonderd jaar), wel indrukwekkend.
In Huy (‘Hoei’ klinkt als kleuter-Frans of – voor De Avonden fans – als Frits van Egters. Excuus) is het markt op de route. Ik kan eromheen, lopend erdoorheen is leuker en het levert me een zak met abrikozen en platte perziken op. Voorbij de stad wordt een steen een stoel waarop ik een pauze neem en de zak bijna leeg eet. Het onderweg-bestaan heeft, na zes dagen fietsen, bezit van me genomen. Ik vind m’n plekken, vind de lol, vind het geweldig.
Omleiding
Iets verder, bij de grote koeltorens van de kerncentrale van Tihange, begint een omleiding. Aan de kant van de centrale, waar de Maasroute strak langs het water loopt, wordt al een tijd gewerkt aan de vergroting van de sluizen van Ampsin-Neuville. Maas- en RAVeL-fietsers worden daarom omgeleid via de andere, noordelijke, oever.
De omleiding is met bordjes aangegeven. Soms is het even zoeken wat een bordje precies bedoelt, vooral bij de twee bruggen, maar het is allemaal te volgen. Zie ook de overzichtspagina. De omleiding zou tot (en met?) 2023 duren.
Fietsend langs het hek van de centrale houden camera’s me in de gaten. Ik mag hier niet fotograferen, dat doe ik dus maar niet. Oranje omleidingsbordjes sturen me over een geïmproviseerd fietspad de Pont d’Ampsin over, waar ik een foto van de enorme torens wel aandurf. Aan de andere kant fiets ik langs een kazerne met (te zien aan wat er buiten staat te vergaan) een genie-eenheid: het Camp adjudant Brasseur in Amay. Het complex is stil en verlaten. Ik kom langs sportvelden en ga met de Pont d’Ombret (zie de foto’s voor de bijzonderheden) terug de Maas over, waar RAVeL en Maasroute op me hebben gewacht.
Rauw
Tot Seraing, dat je zou kunnen zien als een voorstad van Liège, is het nog achttien kilometer. Bijzondere kilometers, maar ik ben voorbereid door de tocht van eind maart, toen ik dit stuk de andere kant op fietste. Alle vuile, lawaaiige en niet-zo-omgevingsvriendelijke dingen die ze in België doen zijn geconcentreerd op het stuk tussen Huy en Liège. Als je het als fenomeen kunt zien, en niet als hinderlijke en rommelige onderbreking van een behoorlijk serene fietsroute, vormt het z’n eigen thema op de route.
Het fietspad kronkelt over drukke industrieterreinen, via stoffige wegen, langs oud staal en steen. De route is meer dan eens verlegd (en maakt ruzie met track en gps) omdat er een nieuw of geïmproviseerd stuk fietspad klaar is. Maar als Maasroute- of RAVeL-fietser wordt je nergens aan je lot overgelaten, de fietspadbeheerder verdient een pluim omdat er zichtbaar moeite gedaan is om toch een soort bewegwijzerde orde in de chaos te scheppen.
Proberen
Ik fiets langs en achterlangs groeves en grote machines. Stof in de lucht, zand en grind op de weg, vrachtwagens die af en aan denderen, een fabriek die wordt gesloopt. Het is warm, de zon gloeit en het is een beetje drukkend. Ik buffel door, het is het enige dat ik hier kan doen. Ik ga proberen om vandaag tot voorbij Maastricht te komen, tussen hier en de grens is er niets waar ik kan slapen zonder flink van de route af te wijken.
Het pad gaat weer langs de Maas lopen, met rotsen aan de overkant en schepen die traag en brommend voorbij varen. De rust keert terug, het voelt weer als de Maasroute. Ondanks de chaos en lelijkheid van bepaalde stukken weet ik nu al dat ik dit ga missen als ik straks de grens overga. Dan is alles weer keurig en opgeruimd en is het rauwe eraf, zowel van de natuur als van de steden en de industrie. Dan ga ik België missen. Als een vriend waarmee je ook minder mooie dingen meemaakt, maar toch en misschien ook daarom: een vriend.
Industrie
In Seraing is de rust voorbij. Als je – zoals ik – hier niet vandaan komt lijkt het alsof Liège (Luik) hier al begint, het heet alleen anders. Seraing is een zelfstandige stad met bijna 65.000 inwoners en een belangrijke industriële geschiedenis. Het is een van de plekken in Wallonië waar tweehonderd jaar geleden de zware industrie grote stappen zette. Met een cokesfabriek met hoogovens. Met staal, machines, glas en kristal, het kwam hier allemaal vandaan. Het bracht het nog jonge België rijkdom en maakte van Wallonië het gewest waarin het geld verdiend werd. Het zorgde ook voor grote arbeiderswijken, vieze lucht, vervuild Maaswater en erbarmelijke omstandigheden voor veel mannen en vrouwen die zich hier een slag in de rondte werkten. Toen halverwege de vorige eeuw de klad in de zware industrie kwam, verving bittere armoede de rijkdom en het aanzien van weleer. Die armoede is nog steeds voelbaar als ik door de straten fiets, en een ijskoude cola drink bij een bakker-annex-ijswinkel.
Even weten
Vanaf Seraing is het, als je geen gps-track hebt die je gidst, heel goed opletten om de route vast te houden. Ook hier staan de bordjes er allemaal, maar lijkt het soms alsof het niet kán kloppen wat ze je willen laten doen, alleen aan de track zie ik dat het toch kan. Zoals een stuk over de stoep omdat er geen andere manier is om een druk, auto-only, kruispunt over te steken. Dat moet je wel even weten of doorzien, ik denk dat ik me zonder gps had afgevraagd of de route er eigenlijk nog wel was en niet stilletjes tussen alle steen en asfalt was verdwenen.
Nog een pluim
Ik steek de Maas over en fiets door woonwijken en langs vage stukjes richting Liège. Een wonderlijk stuk, dat naarmate je het centrum nadert, meer en meer op een speurtocht lijkt. Over de stoep, hobbel-hobbel over opgeribbbeld beton, laverend langs slecht patchwork-asfalt, een stukje door een dorp, dan weer een steile fietsersbrug op en af, achterlangs, over een met onkruid overwoekerd grindpaadje. Eigenlijk is het fantastisch hoe de beheerder er met list en improvisatie toch in is geslaagd om je als fietser door de buitenwijken van Liège heen te laveren. Nog een pluim.
Over een spoorbrug met rammelende planken rijd ik het centrum binnen, de spoorbrug waarop ik zes dagen geleden vanuit de trein de Bazuinenbrug zag en me heel erg op reis voelde. Nu fiets ik hier, zevenhonderd kilometer en een avontuur verder, opnieuw uitkijkend over de Maas.
Verdreven
In Liège is veel gebeurd, de stad is bezig met een comeback nadat de zware industrie sloot en de malheur toesloeg. Het centrum oogt fris en anno nu, met een grote fietsbrug en een grasveld waarop jonge mensen praten en van de zon genieten. De treurnis is verdreven. Daar wordt nog steeds aan gewerkt, waardoor de fietsroute op meerdere plaatsen is omgeleid, allemaal aangegeven en alles lukt – al is de perfectie, net als bij iedereen, iets voor in een volgend leven.
Buiten de stad ben ik weer alleen met de rivier en het pad erlangs. Een bankje verleidt me tot een pauze, een weldaad na alle stads- en industriegeweld. Ik bel de camping waar ik op mik, in Geulle, zo’n vijftien kilometer voorbij Maastricht. Voor tenten is altijd plaats, de keuken is tot acht uur open, de receptie tot negen uur. Ik heb een doel, dat ga ik halen. Fietsen!
Hoofdstuk
Het stuk langs Visé tot aan de grens is leuker dan ik me herinner, misschien dat de RAVeL daar is omgelegd of vernieuwd, het is zowaar een prima stuk. Bij Petit Lanaken ga ik ten slotte de grens over, ik vind het jammer maar begin tegelijkertijd aan een nieuw Maasroute-hoofdstuk. De laatste bladzijdes van het vorige waren niet overal heel geweldig, dus vooruit maar. De tekst op het welkomst-bordje is alvast bijzonder.
Ik passeer de ENCI, waar een oom ooit leiding gaf aan alles wat met transport te maken had, en ga meteen daarna linksaf, steil omhoog. Best een stevige klim, maar leuk want deze wilde ik altijd al een keer doen. Nooit eerder stond ik op de top van de Sint-Pietersberg. De route loopt langs een rand vanwaar ik in de diepte de ENCI-kalksteengroeve zie liggen. Indrukwekkend.
Op een metalen looppier die uitsteekt tot boven de diepte poseren twee jonge vrouwen een voor een voor een fotograaf. De ene in haar ondergoed, de ander zonder, met alleen een half-doorschijnende jurk aan. Met niets dan een zuiver journalistieke belangstelling bekijk ik het tafereel. Waar zouden de foto’s voor zijn? Waarom zou je daar in je bijna-niksje gaan staan? Vermoedelijk geen vakantiefoto’s voor oma, maar voor zo’n blad dat je koopt voor de interviews zijn de dames te warm gekleed. Van dat onopgeloste mysterie word ik onrustig, ik moest maar weer ‘ns gaan fietsen, er wachten me nog een aantal kilometers.
Onverbiddelijk
Ik suis naar beneden en kom Maastricht via de zuidwestkant binnen. Flierefluitend fiets ik door het centrum, met overal mensen op terrassen die eten, drinken en de zomeravond beleven. Ik steek de Maas over via een brug waaraan gewerkt wordt, met een smalle hellingbaan en noodvoorzieningen die ik met wat gewurm passeer. De avond vordert onverbiddelijk, ik heb geen tijd om letterlijk en figuurlijk stil te staan en fiets door, de stad uit. Fietsen, fietsen, fietsen, ondertussen de omgeving afspeurend naar een supermarkt die open is. De campingkeuken sluit om acht uur, ik weet niet of ik dat nog red, de stad passeren heeft tijd gekost. Met een pot pastasaus en wat te drinken ben ik niet meer afhankelijk van een keuken. Die supermarkt is er niet, het is nog tien kilometer. De zon zakt, de lucht is vergeven van de kleine vliegjes, ik zet m’n bril op en rag door. Door de uiterwaarden van de Maas, die hier worden getransformeerd tot natuurgebied, langs een kasteelhoeve en door buurtschappen. Door.
Heel goed
Om kwart voor negen kom ik aan bij camping De Boskant, naast Brommelen, bij Geulle. De receptie is in het restaurant-annex-ijssalon, op het behoorlijk volle terras wijst niets op een sluiting. Ik spreek een vrouw, die erover lijkt te gaan. “Ik heb het gehaald”, zeg ik met een leeg lijf na ruim 135 kilometer, “ik ben degene die eerder vanavond belde”. De camping is elf euro en de keuken inderdaad al dicht. Maar Limburg is Limburg, het land van m’n ouders. “Is er ook niks kouds meer, heeft u helemaal niets meer staan?” ‘Leef gevaarlijk’ denk ik bij mezelf, ‘gewoon proberen’. Ze ziet mij, m’n fiets verderop, die Hollander die hier niet voor niets lijkt te zijn. Misschien dat een frietje nog kan, is dat ook goed? Dat is heel goed. Een kwartier later hengel ik een puntzak friet leeg, met twee cola’s en een Tongerlo Blond voor me.
Niet weerstaan
De vrouw wijst me de veldjes, ik mag gaan staan waar ik wil. Ik vind m’n plek en begin af te laden. De schemer nadert. Meteen komt er een man op me af die op hetzelfde veld staat: “ik heb allerlei verlengsnoeren in de auto, dus als je elektriciteit wilt…” Samen met een bedankje verzeker ik hem dat ik geen stroom nodig heb, maar zodra alles staat komt hij opnieuw naar me toe “ik zie dat je klaar bent, kom er gezellig bij zitten”. Samen met een vriend van ‘m zit hij voor z’n caravan bier te drinken.
Eigenlijk had ik vanavond, na de monsteretappe van vandaag, een rustige overdenk-avond bedacht. Maar ik kan z’n uitnodiging niet weerstaan. Ik mag niet op de grond zitten, hij geeft me een stoel en een halve liter bier. Beide zijn erg welkom. Hij heet Harry en vertelt het ene verhaal na het andere. Het gaat over brommers, Kreidlers en Zündapps. Hij is een Zündapp-fan, dan vind je – leer ik – automatisch Kreidlers helemaal niks. De tochten die hij had gemaakt op z’n Zündapp waren legendarisch, hij praat er met vervoering over. Een lieve man. Het gaat ook over deze camping, waar vorige zomer een meter water heeft gestaan tijdens de dagen van wateroverlast in Zuid-Limburg. Daarbij kwam vooral het ondergelopen Valkenburg in het nieuws, maar het water stond overal. Toen fietste ik in Noord-Italië, op weg naar Rome. Het water veroorzaakte veel schade aan de camping, de sanitairgebouwen werden onbruikbaar, er staan nog steeds douche- en toiletcontainers. De camping wordt gerenoveerd, bij de ingang staat een bord.
Hij wil me nog een blik geven, maar ik heb bij het restaurant een fles La Chouffe gekocht (“dan breng ik de fles morgen weer terug, is dat goed?” Dat is goed). Die giet ik in een glas, luister verder en voel me wegzinken in totale ontspannenheid. Die maakt ook een grote moeheid los, ik maak haast met het kabouterbier, slapen doe ik liever in m’n tent dan op andermans stoel. Dat leg ik uit, bedank de beide mannen voor hun gastvrijheid en de leuke avond en ga m’n toiletspullen halen. Ik heb nog niet de kans gehad te douchen, dat ga ik beslist nog even doen. Ik scheer me zelfs. Na twee glazen en een halve liter bier had dat een enorm bloedbad kunnen worden, maar alles gaat goed. Om twaalf uur trek ik de rits dicht. En ben weg.