Foto hierboven: Obbicht, waar m’n moeder vandaan komt.
Ontbijten doe ik aan een picknicktafel bij de speeltuin. Daar schijnt de zon, m’n tent staat nog in de schaduw. Hoog in de lucht zweven dunne sluiers, volgens het KNMI gaat het vanmiddag regenen, in het oosten en noorden zelfs hard onweren. Het zal, of het zal niet. Aan weerberichten heb je als fietser niet zo veel, ze geven je een gevoel van controle die je niet hebt. Met kennis proberen we grip te krijgen op de dingen om ons heen, maar we kunnen er niet altijd iets mee. Ik doseer het lezen van nieuws, kijk liever naar de lucht en laat het gebeuren. Het weerbericht verandert mijn dag niet, Moeder Natuur en ik doen beiden waar we zin in hebben.
Haarscherp
Ik spreek de gebeurtenissen van gisteravond in en kijk vooruit. ‘Wat gaat Piet vandaag doen? Dat weet-ie haarscherp. Hij gaat een rustige dag fietsen, een zen-fiets-dag’. Daar kijk ik naar uit na het warrige en intense (maar allerminst saaie) stuk van gisteren. Ik ga er vandaag honderd doen, aangenaam vlak, langs de Maas, door alle kleine dorpen. Dat is m’n plan. Waar ik uitkom zijn er genoeg campings om te kunnen beslissen of ik het bij 95 houd of alsnog over de honderd ga. Ik laat het afhangen van het gevoel van het moment.
Zittend in de zon zit de zen al in mij. Het is ook twintig over acht, ik wil eigenlijk om negen uur wegfietsen, dat is nog een beetje op tijd. Actie.
Voor elkaar gemaakt
Uiteindelijk fiets ik om tien over half tien weg. Laat, maar ik wilde nog van alles. Zoals het uitwassen van fietsonderbroek en handdoek, die laatste rook na zes dagen gebruik niet helemaal meer naar Limburgse lavendel. Ik heb m’n hightech (sneldrogend, licht) polyester outdoor-handdoek de bons gegeven. Ik heb nu een katoenen versie bij me, niet groot, niet dik en met zo’n vierkantjes-reliëf. Polyester en lichaamsbacteriën zijn voor elkaar gemaakt, ze vinden elkaar geweldig. Polyester gaat daarom heel snel stinken, zowel in fietskleding als in handdoeken. Al douch ik me nog zo goed, dan nog ruik ik na twee dagen m’n handdoek. Zeker als die na het douchen niet meteen door-en-door kan drogen. Dat kan-ie meestal niet. De katoenen handdoek is ook snel droog, weegt hetzelfde en blijft langer fris. Een easy winner. En natuurlijk moest ik nog even koffie komen drinken bij Harry. Ik vond het te lomp om zomaar – doei! – weg te fietsen. Het contact is leuk, ik zal straks weer in m’n eentje zijn.
Wortels
De weg is rustig, er waait een licht windje door de blauwe en niet al te warme lucht. Ik steek het Julianakanaal over, gegraven omdat de Maas hier niet bevaarbaar is, en passeer Kasteel Geulle, oplichtend in de schaduw van de morgenzon. Fiets een stuk langs het kanaal, met op de oever een lange rij bomen die volhangen met maretak. Ik houd van Limburg. Het land van m’n familie aan zowel moeders als vaders kant, waar m’n wortels liggen zonder dat ik er gewoond heb. De taal, de mensen, het landschap, een deel van mij hoort hier.
Slim
Na Meers fiets ik door een gebied waar Project Grensmaas bezig is om de Grensmaas, een onbevaarbaar stuk Maas die hier de landsgrens vormt, zo te bewerken dat het overstromen van de rivier niet meer de dramatische gevolgen heeft als in 1993 of in 2021. Ook komt er veel nieuwe natuur bij. Een van de slimme kanten van het project is dat het inrichten van de nieuwe natuurgebieden (met onder andere het fietspad waar ik nu op rijd) wordt betaald door de opbrengst van het grind dat uit de Maas wordt gehaald. Door de grindwinning wordt de bedding breder en kan veel meer water aan, waardoor hoogwater niet meer leidt tot het onderlopen van dorpen en akkers.
De nieuwe natuur is een prachtig stuk dat me iets doet. Waarom weet ik niet goed. Is het de onbezorgde lichtheid van het fietsersbestaan dat de deur naar m’n gevoel wijd openzet? Is het Limburg? Het vooruitzicht van het weerzien met plekken waar ik als kind zo graag was? Naast het pad staat een cirkel van kale zwarte boomstammen die rechtop in de grond staan, stammen die gevonden zijn bij opgravingen en grindwinning en tweeduizend jaar lang geconserveerd zijn geweest tussen het grind en het zand van de Maasbedding: de Bomencirkel van Meers.
Groet
Op het betonnen pad ben ik niet de enige, ik deel het met veel wielrenners die geen van allen teruggroeten, net zo min als andere fietsers vanmorgen. In Frankrijk groet elke fietser me, in België de meesten. Wel of niet gegroet worden is bij mij een terugkerend thema, maar waarom? In de rust van het landschap waarin alleen m’n benen bewegen, bewegen ook m’n gedachten. Als ik groet en teruggegroet wordt, doe ik mee. Als de ander strak voor zich uit blijft kijken is dat een afwijzing. Dat is het niet, maar zo werkt de menselijke geest, het gaat om de perceptie en niet om wat er daadwerkelijk gebeurt. Afwijzen en niet mee mogen doen triggert dingen van vroeger, toen ik me buiten groepen voelde staan en me dan maar als eenling ging gedragen. Zelf niet meedoen voorkomt de pijn van niet mee mogen doen.
Ik blijf er gevoelig voor, soms steekt het de kop op en staat het me in de weg, dan is de herinnering terug. Met de pijn komt boosheid die niet helpt en die anderen niet begrijpen. Gesprekken hebben me geholpen om te zien dat de trigger er is, en niet meer is dan dat: ik doe mee, al word ik nooit een groepenmens – dat is hoe ik ben. De gewaarwording dat ik vaker meedoe dan ik eerst dacht heeft me geopend. Het heeft de wereld en de mensen daarin vriendelijker gemaakt. Hoe langer ik fiets en hoe meer ik daarover schrijf, hoe duidelijker het me wordt dat ik een contactmens aan het worden ben. Ik zag het gebeuren op weg naar Rome, ik zie het nu weer. Ik ben er blij mee.
Het land van m’n vader en moeder
De route gaat terug naar het Julianakanaal. Op de andere oever ligt Stein, waar m’n vader vandaan komt. ‘Opa en oma van Stein’ woonden in een arbeiderswoning, naast het toilet hing een mijnwerkerslamp waarmee vroeger mijngas werd opgespoord, methaangas dat mijngangen deed ontploffen. Het gas duikt ongemerkt op, methaan is reukloos – daarom wordt aan ons kook- en verwarmingsgas een geurstof toegevoegd. Mijn opa werkte vroeger bij de Staatsmijnen, in de binnenhaven van Stein. Bij een bezoek keek hij voor zich uit, maakte kruiswoordpuzzels en rookte sigaren aan de tafel met het Perzisch tapijtje. Als hij hoestte dacht ik dat het laatste oordeel was gekomen. Voor m’n opa. Mijn oma was geen warme vrouw, ze had koude wangen waarop ik als kind niet van harte een kus drukte. Mijn vader voelde zich niet gemakkelijk als we bij zijn ouders waren, we merkten het. Daarvoor was er in zijn jeugd teveel gebeurd, daarvoor had hij teveel steun en warmte gemist. Het verhaal van m’n vader heb ik hier al eens opgeschreven, ik denk aan hem als ik langs Stein fiets.
Onbevangen
Voorbij Berg aan de Maas fiets ik richting Obbicht, het dorp van m’n moeder en van ‘oma en opa van Obbicht’, de plek die in mijn jeugd zo belangrijk voor me was. Ik ben er sindsdien een paar keer doorheen gefietst, vorig jaar nog op de tocht naar de Zuidpunt. Ik stop en maak een foto van het plaatsnaambord (bovenaan deze pagina). Zou de plek nog steeds iets met me doen nu het weerzien niet nieuw meer is? Ik ga proberen het onbevangen te beleven.
De Maasroute loopt door de Maasstraat, ik sta stil bij het monumentale huis op nummer 26. Ook het verhaal van deze plek heb ik al eens verteld. Het verhaal van de jongen die, wonend in Zwolle en daarna in Uden, hier in een andere wereld stapte. Het gevoel overrompelt me. Ik neem een moment, scheur me los en fiets snikkend verder. Het gevoel is heimwee. Naar het geluk van die dagen, naar de warmte en de gezelligheid. Heimwee naar toen mijn ouders nog leefden, ze zijn er al bijna twintig jaar niet meer. Heimwee naar de lol van deze plek, m’n veertien ooms en tantes hadden altijd lol, het was leuk, het was echt leuk. Misschien is dat een reden waarom ik zo graag in België ben en me daar thuis voel. Het lijkt op dit deel van Nederland, het laat me terugkeren naar het gevoel van toen. Dat gevoel slijt niet, er blijft iets van een zuiderling in mij.
Adem in
Ik wil nog naar een paar plekken voordat ik verderga langs de Maas. In het midden van Obbicht ligt de Sint-Willibrorduskerk waar ik als kind op de zondagen in het zuiden in de banken zat. Met de jonge dyslectische pastoor bij wie, bij een hapering tijdens het lezen van het Evangelie, de kerk haar adem inhield. Ik weet nog hoe zijn stem klinkt. De misdienaars met de sneakers onder hun beige gewaden. Het orgel dat tijdens de communie de melodie van My friend the wind van Demis Roussos speelde. De vier lange verticale doeken tegen de wand achter het altaar, met de symbolen van de vier evangelisten: de stier (Lucas), de leeuw (Marcus), de arend (Johannes) en de engel (Matteüs).
Op het kerkhof buiten het dorp, omgeven door een hek en bomen, ga ik naar het graf van m’n oma en opa. Ik kniel neer, verdriet veegt me weg, zo sterk is opnieuw het gevoel. Mijn oma was alles voor me. Ik sla een kruisje bij het graf van m’n oom Harry die ik nooit gekend heb, de oom die als dienstplichtig militair op vliegbasis Volkel, bij Uden, diende. Die bij een auto-ongeluk op een kruispunt aan de rand van de basis omkwam, de basis waarop mijn vader jaren later een tijd zou werken.
Terug
Het is goed zo, ik heb deze plekken de aandacht gegeven die ze vroegen. Terug naar het dorp en de Maasroute, terug naar de dijk.
Daar staat een informatiebord over de pech die Obbicht in het verleden heeft gehad. Op 15 januari 1643 bereikte de Maas zo’n recordhoogte dat in België en Nederlands Limburg meerdere Maasdijken het begaven. Bij Obbicht – destijds verder naar het westen, aan een andere Maas-arm – gebeurde dat met zoveel kracht dat het hele dorp, op een enkele straat na, werd weggevaagd. Zelfs van de stenen kerk werd weinig meer teruggevonden. Bijna niemand was meer in leven, waarschijnlijk verdronken zo’n 500 Obbichtenaren.
Obbicht werd herbouwd op de plek waar het nu ligt, aan een nieuwe, oostelijker gelegen loop van de Maas. Dat herbouwen zou nog een keer nodig blijken te zijn, in 1825 brandde het dorp van voor tot achter af. Gelukkig zonder slachtoffers.
Vliegers
Op het bord staat ook het verhaal van een Amerikaanse vlieger die in september 1944 neerstortte in de Maas en door een aantal Obbichtenaren werd opgevangen, verzorgd en terug naar de Amerikaanse linies (destijds niet ver van het dorp) werd gebracht. Het doet me denken aan het verhaal dat m’n moeder vertelde, over een Britse vlieger, Lenn, die een tijd bij hen in huis had gezeten nadat hij in de buurt was neergekomen. Hij schreef een gedicht in het poëzie-album van mijn moeder, ik heb er laatst nog in gebladerd, ik koester het. In mijn jeugd zijn we nooit op vakantie geweest in Duitsland, mijn moeder moest niets van die Pruusjen hebben.
Tijdreis
Naar Grevenbicht is een mooi stuk, over een smalle lege weg door de weilanden. In het dorp sla ik bij een bakker eten in. Een tante van me woont hier, toen ik er een jaar geleden langskwam heb ik haar opgezocht. Vandaag wacht me nog een lang stuk, in Obbicht heb ik het verleden de tijd gegeven, nu wil ik fietsen. Toch moet ik de vrouw die me helpt over m’n tante vertellen. “Oh ja, met…”, ze kent mijn nichten. Aan haar leeftijd te zien was mijn oudste nicht misschien een klasgenoot, of een vriendin. ‘Zie je wel’, denk ik, ‘ik kom hier vandaan’. Ik zeg haar hoe leuk ik het vind om in deze streek te zijn. Ik had nog meer willen zeggen, maar doe het niet. De tijdreis maak ik bewust, maar ik blijf niet te lang. Het verleden is een fotoboek, het heden is de kast waar het in staat, een kast die wacht op nieuwe boeken met nieuwe verhalen.
Ik fiets verder en laat de mix van vroeger en nu achter me, voel me weer licht en onbevangen. Vrij. Dat is het dubbele van teruggaan in de tijd, het vangt me in stilstand. Rechts van me grijpen enorme machines bakken met grind uit een plas. Project Grensmaas, alweer, de rivier zal hier in vroeger tijden gestroomd hebben en het grind hebben achtergelaten.
Vaart
Na Roosteren verlaat de Maasroute het platteland en kiest een fietspad langs een drukkere weg. De rust is verdwenen, verkeer verdringt het groen, ik vind het helemaal niks.
Ik fiets van dorp naar dorp en maak vaart, dit routedeel ken ik van vorig jaar. Toen was het grijs en koud, met een harde westenwind en een beetje regen – en dat eind april. In Ohé en Laak, waarvan ik net als bij Roosteren drie of vier keer het plaatsnaambord passeer, staat kasteel Het Geudje nog net zo mooi en prominent aan de rand van het dorp. Het centrum van vestingstad Stevensweert is door wegopbrekingen nog net zo’n rommel. Het stratenpatroon van de vesting is bijzonder, het plein met de terrassen en kasseienstraten in orde, de gebouwen zeggen me niets. Als straks de stapels klinkers weg zijn en het zand is opgeveegd zal het hier weer overlopen van bezoekers en hun auto’s. Ik ga op dezelfde bank aan de Maas zitten en houd een pauze.
Rust
Bij Maasbracht steek ik bij een groot sluizencomplex het Julianakanaal over, dat drie kilometer verder naar het noorden samenstroomt met de (Grens)maas, die vanaf daar weer bevaarbaar is. De route gaat onder de A2 door en hervindt de rust tussen weilanden en maisvelden. Ik fiets langs de Clauscentrale, een gasgestookte elektriciteitscentrale die me door z’n enorme koeltorens doet denken aan een Franse kerncentrale. De kleine weg slingert door weilanden en langs bomenrijen, het fietsplezier is helemaal terug.
Graven en storten
Zonder het te weten – ik zie dat pas op een overzichtskaart – fiets ik door een gebied waar waterbouwkundig van alles gebeurt. Net als bij het Julianakanaal is ook hier gegraven en gestort om de Maas van een wispelturige kronkelstroom te veranderen in een functionele rechte waterweg. Bij Linne maakt de Maas een grote lus, de Lus van Linne, die in de jaren twintig van de vorige eeuw is afgesneden door een kanaal van een kilometer, de (verrassend) Afgesneden Maas, met daarin een sluis – de Sluis Linne. In de afgesneden Maaslus werd een stuw (om de stroming te kunnen reguleren) met waterkrachtcentrale gebouwd, de Stuw Linne, die in 1925 door koningin Wilhelmina werd geopend. De Maasroute loopt eroverheen, met plezier en verwondering kijk ik naar iets waarvan ik het bestaan niet wist.
Veerkracht
Maar wacht even, volgens mij ken ik dit wel. Hier heb ik waarschijnlijk gelopen, op een donkere decemberavond als pelotonsoudste (niet letterlijk) m’n jaargenoten van het derde peloton afmarcherend naar de wachtende viertonners die ons terug zouden brengen naar Breda. De allerlaatste kilometers van de eindoefening, aan het slot van de militaire basisopleiding in het eerste jaar van de KMA. Dat moet hier ergens geweest zijn, we kwamen langs grote koeltorens en staken via een stuw het water over.
Niet dat we erop rekenden dat, eenmaal achterin de vrachtwagens, de oefening echt voorbij was. Na vier maanden waren we eraan gewend dat er bij terugkeer na een oefening nog een snack volgde. Dat je, stuk en na een heen-en-weer geschudde halfslaap in de donkere laadbak, net buiten Breda eruit gegooid werd om de laatste kilometers naar het Kasteelplein 10 alsnog te lopen. Of dat je, als we het KMA-terrein zonder stoppen haalden, met alles om en aan de gracht in moest voor een grachtenmars. Op het laatst deden we het met een lach op ons gezicht, niemand maakte ons meer gek. Die veerkracht verlies je niet zomaar, ik heb ‘m op lange tochten nog wel ‘ns nodig.
Leip
De waterwerken zetten zich voort. Na het afsnijden van de lus bij Linne vond men de situatie nog niet ideaal, in 1972 werd het Lateraalkanaal Linne-Buggenum geopend, dat parallel aan de Afgesneden Maas (en er voorbij) loopt en nog meer lussen in de Maas afsnijdt. Maar wat voor de beroepsvaart fijn is (rechtdoor in plaats van kronkelen scheelt tijd en brandstof), is dat niet voor de Maasfietser, althans niet voor deze. De route loopt een kleine vijf kilometer langs het Lateraalkanaal, links kaarsrecht water, rechts een aantal grote plassen die ooit door grindwinning zijn ontstaan. Ik ben de enige Nederlander op de weg, waarop Duitse auto’s af en aan rijden naar campings en parkeerplaatsen aan het water. Hoe het komt, ik weet het niet, maar Duitsers zijn he-le-maal leip van watersport. Ik verdenk ze ervan nog tot op hoge leeftijd met bootjes en eendjes in het bad te spelen – hoewel ik daar geen bewijs voor heb. Bij een foodtruck eet ik een broodje en ga op weg naar Roermond.
Geen aandrang
Het stuk door Roermond is om snel te vergeten. Via een parallelweg langs de N280 steek ik met een brug de Maas over. Om me heen overal auto’s, ze duwen achter me omdat ik niet snel genoeg ga of naar de smaak van de bestuurder teveel ruimte inneem. Het mag me niet meer verbazen, maar hier en in het centrum van de stad regeert de auto, ze staan overal en mogen alle kanten op. Een stad in de greep van een vervoermiddel. Ik voel geen enkele aandrang om ergens te stoppen, maar fiets door, blik op m’n gps, weg van hier. Via een treurig industrieterrein met Liège-vibes, over slechte fietspaden en over stukjes opgebroken weg, verlaat ik de stad. Hier fietst niemand, behalve ’s zondags op de koersfiets, dat zie je aan de stad en aan de wegen.
Niet hardop
De kleine wegen zijn terug, de route en ik hervinden de rust. Het pad wordt onverhard en gaat weer langs een natuurlijke Maas lopen. Ondertussen is de lucht boven me nog steeds van het mooiste blauw en brandt de zon stevig op m’n hoofd. Met die weersvoorspelling (‘aan het eind van de middag regen, zelfs met onweer’) gebeurt helemaal niks meer. Dat zou in het oosten van het land zijn, maar daar ben ik feitelijk ook, in het zuidoosten. Zoiets moet je nooit denken en zeker niet hardop zeggen. Ik weet niet wat me gebeurt, in een kwartier tijd ontstaan uit het niets dikke grijze wolken, in Beesel begint het te waaien. Ik denk aan Vaucouleurs, vijf dagen geleden: voorbode van onheil.
Aandacht
Net voorbij Beesel is er een omleiding, het fietspad is door grondwerk afgesloten. De omleidingsborden willen dat ik een heel stuk terugfiets langs de Maas, terwijl ik even verder al naar rechts kan, over een stuk dat al klaar en fietsbaar is. De afzetting is daar door andere fietsers opzij geschoven, na een paar honderd meter zit ik weer op de route. Dat fietsers inmiddels onnodig worden omgeleid lijkt de aannemer (en de gemeente die toezicht houdt) niet te interesseren. Je kunt van het routedeel tussen Huy en Liège van alles vinden, maar daar was die aandacht voor fietsers en de fietsroute er wel.
Dolle
Terwijl het – mooie – onverharde pad verdergaat houd ik m’n blik strak op de hemel gericht, inschattend wanneer het water zal gaan vallen. Bij Kessel kom ik de eerste pont op de route tegen, voorbij het dorp stop ik in een bosrand, doe m’n regenjas aan en maak een plan. Waar ga ik vannacht slapen? Op de kaart zie ik aan de noordkant van Venlo, bij Velden, twee campings. Een daarvan gaat het worden, het plan is er. Net als de regen, al valt de hoeveelheid mee. De lucht wordt lichter, de regen houdt bijna op. Dit is m’n kans. Met de wind in de rug fiets ik als een dolle naar Baarlo, en haal dat dorp net niet droog. De regen wordt serieus. Ik schuil onder een stel bomen, kijk op m’n telefoon en doe een sprint naar het centrum, waar zowaar een Plus zit, en niet eens een kleine ook. Onder het afdak zet ik m’n fiets op slot, ga naar binnen en haal alles wat ik vanavond en morgenvroeg wil eten. Vanavond geen instantmaaltijd, ik ga koken en er iets van maken. Behalve een slaapplan heb ik nu ook een eetplan.
De groeten
De wolkbreuk is een feit, het afdak bij de Plus-ingang gelukkig waterdicht. Als de regen – zowaar – helemaal stopt fiets ik verder en ga met een pont de rivier over. Ik ben de enige die wordt overgezet, aan de andere kant is het niet ver meer tot aan Venlo. Ik fiets, de Maas volgend, langs de rand van de stad er maak daar niets van mee. Net als bij Verdun geen kruisingen, geen autoverkeer en geen oponthoud. Ideaal. Voorbij Venlo vallen er een paar spetters, ik activeer de turbostand en rag richting de eerste camping. Dat lijkt alleen een stacaravan-park te zijn, waarvan ik bovendien de ingang niet kan vinden. De groeten aan de campingbeheerder, kans gekregen en gemist, dóór. De andere camping oogt verlaten, maar het hek is open, dit lijkt ‘m te worden. Het is kwart voor acht en er staan 107 kilometers op de teller. Ik heb er toch nog meer dan honderd gedaan.
Camping De Krosselt is een klassieke stacaravan-seizoensplaatsencamping. Er is niemand, maar op een raam hangt een briefje met een telefoonnummer. Ik bel. Een paar minuten later komt een man uit het gebouw. “Sorry dat ik zo laat ben”, begin ik. “Nee hoor” zegt hij, “het is helemaal niet laat. Half twaalf, dat is laat.” Met een lach. Het inschrijven is snel gebeurd, een nacht met tent, fietser en fiets is negen euro. We wensen elkaar nog een mooie avond, ik loop met de fiets aan de hand de camping op en ga op zoek naar een plek.
Uitgestorven
Misschien dat het allemaal warmer en leuker oogt wanneer de lucht niet is bedekt met grijze wolken, maar de camping ademt een treurnis die ik maar weinig ben tegengekomen. De stacaravans hebben, zoals dat gaat, elk hun eigen tuin met bemoste Griekse godinnen, LED-lampjes op palen en in elkaar getimmerde overdekkingen. Het terrein is uitgestorven, nergens brandt licht achter de ramen, ik zie precies één auto. Tussen de grindtegels en de uitgesleten paadjes zijn de schaarse groene veldjes (de website zegt dat er zes plekken voor passanten zijn) in orde, ik kies er een en voel me voor het eerst deze tocht verloren. Een huis bouwen is de remedie. Daar kan ik niet mee wachten, er hangt regen in de lucht. Ik zet m’n tent op en richt ‘m in. Dat helpt, nu hoor ik hier.
Ik voel spetters en ben erg tevreden over mezelf, goed dat ik heb doorgepakt. Spetters worden druppels, ik graaf in m’n tassen, vul een plastic zak met alles wat ik straks nodig heb en vlucht naar het sanitairgebouw. Dat heeft geen mooi afdak als in Consenvoye, dus ik breid mijn verkenning uit naar de achterkant van het gebouw. Dat maakt daar een hoek, met in de oksel een aanrecht, kraan en afdak. Ik jat een krukje uit de dames-wasruimte, stal m’n spullen uit op het aanrecht en ga koken. Koffie, pasta-met-prut, wijn. Puur Maasfietsersgeluk. Ik bel Elsbeth, neem me voor op tijd te gaan slapen (zodat m’n start morgen een stuk vroeger kan zijn dan die van vandaag) en slaag daar na alle douche- en poetsrituelen een beetje in. Zittend op de kruk komt, terwijl de hemel de kraan helemaal open zet, de dag nog een keer voorbij. Het was niet de mooiste tot nu toe. Er zaten lieflijke stukken bij, maar het ging vaker dan me lief is over fietspaden langs drukkere wegen. Veel asfalt, weinig gravel en weinig avontuur van smalle wegen achterlangs, door bos en weilanden. Niet heel bijzonder, maar ik ben nog niet in Rotterdam. Morgen weer een dag, morgen weer een kans. Met getik op het tentdoek slaap ik in.