Foto hierboven: de Maas bij Lith.
Het scherm van m’n telefoon is al aangesprongen, de wekker gaat zo. Ik kijk naar de tijd, die klopt, ik zet de wekker uit, rits m’n slaapzak open en begin me aan te kleden. Halverwege stop ik. Wacht even, het is kwart over vijf, het klopt helemaal niet, ik had de wekker op kwart voor zes gezet. Na ja, denk ik, kan het schelen, ben ik ook eerder weg.
De camping gonst nog niet van de activiteit. Ik heb de oranje opkomende zon voor me alleen, net als de picknickbank met ontbijt en hete koffie. Het geluk stroomt door me heen. Als jongvolwassene was vroeg opstaan een schrikbeeld, dat is al lang niet meer zo. Aan het lang in m’n bed liggen ontleen ik geen bijzonder genoegen, thuis niet en onderweg niet. Als ik op tochten als deze buiten leef mis ik de mooiste uren van de dag als ik in m’n tent blijf liggen, de dagen onderweg zijn me te kostbaar om ze niet ten volle mee te maken. Ik las ooit een fietsverhaal van een stel dat steeds laat in de ochtend vertrok. Vroeg opstaan vonden ze nergens op slaan, dat deed je niet als je op vakantie was. Het is maar waarvoor je komt op die vakantie.
Vriend
Om half zeven ben ik klaar om te vertrekken, eager om aan de fietsdag te beginnen. Maar nu aanbellen bij meneer Maasakker is echt te vroeg. Ik ga nog maar ‘ns naar de wc, vul m’n bidons extra langzaam en rek het tot kwart voor zeven. Ik bel aan. De beheerder komt misschien niet rechtstreeks uit z’n bed, misschien ook wel, hij moet duidelijk nog wakker worden. ‘Dat was je eigen keuze gisteravond, vriend’ denk ik, betaal, bedank ‘m en fiets om twaalf minuten voor zeven weg.
Raar
Om vijf voor zeven sta ik aan de Maas, wachtend op de pont naar Appeltern die op zaterdagen vanaf zeven uur vaart. Aan de overkant rijden auto’s de pont op, die komt zo mijn kant op. Dan kan ik beginnen.
Nog twee fietsdagen tot Hoek van Holland. Raar, zo voelen deze laatste dagen. Niet dat de tocht als een nachtkaars uitgaat, maar als ik dit vergelijk met Noord-Frankrijk of met het stuk Dinant-Namur dan is dit tammer, veel tammer. Ik heb me voorgenomen van de komende twee dagen iets te maken, het zal grotendeels voor mij onbekend gebied zijn, in de Biesbosch ben ik bijvoorbeeld niet eerder geweest.
Eerste
Bij Appeltern fiets ik de dijk op. Hier heb ik ooit gelopen, op de Midwinterhike in februari 1979. Een tweedaagse rugzaktocht die werd georganiseerd door de Dorus Rijkersgroep, een scoutinggroep uit Oss. Ik deed mee als verkenner van een groep uit Uden, m’n allereerste hike. Omdat ik zelf nog geen spullen had gebruikte ik de zware legerslaapzak van m’n vader die ik, gerold in een waterdichte poncho-annex-tenthelft, als een rookworst over een schouder droeg, schuin over borst en rug. Het was zo allemachtig koud dat we ’s nachts binnen mochten slapen, ik herinner me dat we zondagmiddag in Uden finishten in een regenbui, waarbij de regen direct bevroor op m’n poncho. Ik vond het mooi, dit kon ik, er zouden nog vele hikes volgen.
Afscheid
Maasbommel. De wolken grijzen, de rivier stroomt stil voorbij. Op een enkele auto na ben ik alleen. Ludovico Einaudi speelt Day 1 van z’n zevendagen-reeks, wondermooi. Droefheid bekruipt me, dit voelt als een afscheid, de kaalheid van dit dijk- en rivierenlandschap is niet mijn biotoop. In een plezierhaven dobberen lege jachten op het water. In een tuin naast de dijk staat een treurwilg, in een weiland zet iemand met grote passen een afstand uit.
Een slak waagt de oversteek van de weg, met zo weinig auto’s zou hij het kunnen halen. Een kwikstaartje vliegt voor me uit, landt op de weg en vliegt weer op als ik dichterbij kom. Een schip vaart traag over de Maas, naar me toe, richting het oosten. Ik denk aan de dagen in Frankrijk. Het avontuur lijkt voorbij, toch een afscheid.
Niet wachten
Even verder, bij Alphen, wacht de volgende pont. Op de kleine weg ernaartoe staat ‘veerpont gestremd’. Er staan auto’s, dus rijd ik toch naar beneden. Op een bord lees ik dat de eerste afvaart om acht uur is. Dat is over een kwartier, gewoon even wachten dus. Er staat een fietser met voor- en achtertassen, die “het veer vaart niet” zegt, in het Frans of in elk geval in iets dat ik begrijp. Het is een Fransman, iemand had hem verteld dat de pont uit de vaart was. Terwijl ik overschakel naar het Frans komt een man op ons af. “De pont is echt uit de vaart de komende drie dagen, door personeelstekort, ze hebben niet genoeg schippers om de dienst te draaien. Dus niet wachten tot acht uur”.
Een alternatieve route is niet moeilijk: er is een pont bij Lith, vijf kilometer stroomafwaarts, of eentje vijf kilometer terug – die bij Megen. Op de kaart zie ik dat de route via Lith weer snel aansluit op de Maasroute, ik leg het de vragend kijkende Fransman uit en overweeg wat te doen. Ik kan er heel lomp vandoor gaan, maar hij heeft geen gps en fietst op de bordjes – die hij de komende kilometers niet gaat vinden. Ik besluit met ‘m mee te fietsen en voor even Maasroutegids te zijn.
Begrijpen
Zo goed en zo kwaad als het gaat vertellen we elkaar waar we vandaan komen en welke route we fietsen, waarbij ik niet uitsluit dat het Frans er van mij een aantal woorden bij krijgt. Hij komt uit de buurt van Turckheim, bij Colmar, waar ik op de camping heb gestaan aan het eind van dag 6 op weg naar Rome. En een maand later weer, op doorreis toen we alsnog twee weken naar Milaan en Loriol-sur-Drôme (familie) gingen nadat Elsbeth de diagnose had gekregen. Hij is een paar weken onderweg vanaf Frankrijk, na Rotterdam doet hij nog een stukje Nederland en gaat dan terug met de trein. Hij moet ergens onderweg tape zien te vinden, er zit een scheur in z’n tent. Meen ik te begrijpen. Het kan ook zijn dat z’n oudtante met pijl en boog een haas heeft geschoten, ik geef geen enkele garantie.
Wonderlijk
We rijden de vijf kilometer samen, naast elkaar, pratend over fietsen en onze beleving ervan. “In Frankrijk gaat het op en neer, op en neer” zegt hij, en in Nederland “virage, virage, virage” (bocht, 3 stuks). Precies hoe ik het liefst fiets en waarom ik niet van recht water houd. Bij de pont naar Lith, die gelukkig wel vaart, nemen we afscheid. “Ik wil hier even rusten en wat eten en drinken” geef ik als reden dat ik niet met hem mee het veer op rijd. Eigenlijk moet ik levensbedreigend nodig afwateren, en wil ik gewoon weer alleen zijn. Met iemand oprijden waarbij je naar woorden of een onderwerp moet zoeken wordt op een gegeven moment ongemakkelijk, zo ver wil ik het niet laten komen.
Ik kijk ‘m na terwijl hij de pont op rijdt. Wonderlijk, dit. Even hiervoor verlangde ik terug naar Frankrijk en België, waarna ik uitgerekend hier, op de stille Maasdijk in een kaal landschap, een Fransman tegenkom. De eerste bagagefietser waarmee ik sinds Bastiaan contact heb. Soms moet je een pauze nemen van het willen bepalen van je leven. Dan is het beter om te luisteren naar dat leven, naar wat het te vertellen heeft en naar de dingen die het laat gebeuren. Het terugverlangen en daarna deze Fransman, waarmee ik een gesprek in het Frans voer en ik daardoor weer even terug ben, het klopt. Die gebeurtenissen horen bij elkaar. Zonder dat ik dat hoef te begrijpen.
Op z’n best
Inmiddels is de lucht volledig blauw met alleen een enkel veegje witte wolk. Het zal net boven de twintig graden zijn, ik heb m’n hoed op en fiets in een T-shirt. Spectaculair is het allemaal niet, saai evenmin. De dijk maakt virage na virage, op de grasjes naast de weg staan kuddes schapen, hortensia’s bloeien. Een vroegzomers landschap waarin alles nog groen is en niets is vergeeld door de zon. Een Nederlandse zomerdag op z’n best. Op het veer voorbij Maren-Kessel, dat net wegvaart als ik de oever bereik, zie ik de Fransman staan. We zwaaien, ik neem de volgende afvaart, fiets door Alem en bereik Kerkdriel.
In de buurt
Als bagagefietser is er nauwelijks iets dat beter aansluit bij wat je onderweg nodig hebt dan een Duitse Konditorei. Brood, belegd en onbelegd, zoet of hartig. Koffie, stoelen om op te zitten, getwinkel van gebaksvorkjes, geroezemoes van mede-taarteters. Jammer dat die er in Nederland bijna niet zijn. Konditoreien. Maar in Kerkdriel zit iets dat heel dicht in de buurt komt, bij Brood & zo nestel ik me in een vintage stoel tussen hippiekleden en hippe aankleding, met zicht op fiets en winkelstraat. Omdat er al slagroom en een stroopwafel bij de koffie zitten, beperk ik me tot een chocoladebol en een appelflap. Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn.
Niet zo snel
Terug op de Maasdijk komt een wielrenner naast me fietsen. Waar ik naartoe ga en waar ik vandaan kom. Naar een krioelende havenstad tussen de waterwegen, van een stil dorp met een paar huizen. Wanneer ik gestart ben. “Dit is m’n negende fietsdag, maar ik fiets niet zo snel” zeg ik, denkend aan een andere wielrenner, zoon Dirk die op wedstrijden tegen de veertig kilometer per uur rijdt. En trouwens aan alle bagagefietsers die ik ken, die allemaal sneller fietsen. “Nou”, zegt hij “ik ook niet hoor.” Vorig jaar was hij hard gevallen en had daarbij z’n rug gebroken. “Sindsdien hoef ik niet meer zo snel, het gaat om het lekker fietsen”. Ik ben verrast door het gesprek zonder een spoortje testosteron, over de lol en de vrijheid op twee wielen zonder motor. Leuk, heel leuk, niets anders. Hij zegt gedag en fietst weer verder.
Krachtig
Bij Heusden wacht me de volgende pont. Die nam ik vorig jaar op 1 mei, na een vroege start op een camping in Heusden, op de laatste dag van de tocht naar de Zuidpunt. In magisch ochtendlicht, die dag wacht nog op de beschrijving. Toen was ik de enige passagier, op de eerste afvaart die dag.
Over een kleine weg steek ik het bijna-eiland over tussen (inmiddels) Bergsche Maas, Heusdensch Kanaal en Afgedamde Maas. Ik kom langs kasteel Nederhemert, verstopt achter een hoge strook groen die het eenvoudige, krachtige gebouw als een brede haag omgeeft. Een halve kilometer verder neem ik bij een jachthaven het kleine Veer Nederhemert, een al ruim vijf eeuwen bestaande verbinding die in de vaart wordt gehouden door vrijwilligers.
De route gaat verder over de smalle Maasdijk, waar twee auto’s elkaar nauwelijks kunnen passeren. Veel meer dan het groen van de weilanden en losse boerderijen onder aan de dijk gebeurt hier niet. Zonder het te weten fiets ik over riviereiland Bommelerwaard, land dat aan alle kanten door een rivier wordt omgeven.
Geen weet
Na Poederoijen komt er leven in het eentonige gras. In de weilanden verschijnen natte stukken, het landschap verandert in natuurgebied Munnikenland, vernoemd naar de Cisterciënzer monniken die het 750 jaar geleden in bruikleen hadden en hier het land inpolderden en bebouwden. De monniken kwamen van de Abdij van Villers (België), waar ik precies een half jaar en een dag later langs zal fietsen op m’n tocht van Lille naar Amersfoort. Maar daar heb ik nog geen weet van als ik langs de wetlands fiets waar eenzame bomen, struiken en bloeiende planten boven de plassen uitsteken. Paarse bloemen, hele velden met margrieten, veel vogels, het is echt fantastisch mooi.
In de verte steken de vierkante torens van Slot Loevestein boven het land uit. Nog nooit in het echt gezien, een voorbeeld van hoe slecht ik m’n eigen land ken. Ik fiets er langs en maak foto’s van het gebouw waaraan te zien is dat dit een echte burcht is, geen sierkasteel.
Glazig
Vijfhonderd meter verder stap ik op het kleinste veer tot nu toe, het voet-fietsveer Woudrichem. Niet veel groter dan een roeiboot met buitenboordmotor, met een apart dekje voor fietsen. “Wat is dit leuk!” zeg ik tegen de veerman die er zichtbaar zin in heeft op deze zomerdag. “Ja” zegt hij, “gaaf hè!” “Welke waterweg steken we hier eigenlijk over?” vraag ik, voor wie dit allemaal nieuw is. “De Afgedamde Maas, de oude loop van de Maas. Die stroomt daar (hij gebaart naar het noorden) in de Waal, die vanaf daar verder gaat als Boven Merwede”. Ik kijk glazig, er niets van begrijpend, en vind dat tegelijkertijd geweldig omdat ik dingen ga ontdekken waar ik nog niets van weet.
Later. Eerst ga ik zitten onder een parasol van ’t Koffiehûske op de andere oever. Bestel een blik cola en een luxe tosti en kijk uit over de oude, onbekende Maasarm waarover de ieniemienie-pont een aanhoudende stroom e-bikers en een enkele racefiets overzet.
Waterbouwkunde in actie
Onze grote rivieren zijn grillig. Als er in de Franse en Waalse Ardennen veel regen valt, stroomt de Maas aan alle kanten over. Bij de Rijn gebeurt dat bij regen of als er veel Alpensneeuw smelt. In Nederland zitten we aan het eind van die grote riviersystemen en ondervinden we de opgetelde gevolgen van wat er in de bovenlopen gebeurt. Als die rivieren dan ook nog eens samenstromen is het rivierwater nauwelijks meer te reguleren. Dat was eeuwenlang het geval toen de Maas bij Woudrichem in de Waal (eigenlijk: de Rijn) stroomde en er ook bij Sint Andries een verbinding tussen beide rivieren bestond. De Merwede moest het water van zowel Maas als Waal/Rijn afvoeren, wanneer de Waal hoger stond dan de Maas kon die haar water niet kwijt omdat het werd teruggeduwd. Ondertussen stroomde het land regelmatig over. Zo kon het niet langer.
Eind negentiende eeuw begonnen gravers en ingenieurs aan een enorm waterbouwkundig project. Bij Well werd de Maas afgedamd, die vanaf daar voortaan rechtdoor ging en z’n water kwijt kon via de nieuw gegraven Bergsche Maas, een kanaal tussen Well en de Amer. In de afgedamde Maasarm werd bij Andel een waterkerende dam met sluis gebouwd, waardoor het water van de Waal/Rijn kon worden gereguleerd en er samen met het nieuwe Heusdensch Kanaal toch scheepvaart tussen beide rivieren mogelijk bleef. Een stuk stroomopwaarts werd de verbinding tussen de rivieren bij Sint Andries afgesloten. In 1904 was de scheiding tussen Maas en Waal/Rijn een feit.
Klaar
Voorbij de parasols ligt Woudrichem (hier ‘Woerkum’ genoemd), een kleine vestingstad met een straat met platanen en terrassen en een oude stadspoort. Zo’n kleine stad die in elke folder mag: leuk, klein, intiem. Buiten de stadsmuur staat een rijdende friettent waar ik, traditie, een broodje kroket bestel. Terwijl ik zit te eten rijdt de Fransman voorbij, stopt en bestelt een cola. We wisselen ervaringen uit. “Dat natte stuk vóór dat kasteel leek op de Carmargue” zegt hij. ‘Verrek’ denk ik, ‘de spijker op z’n kop’. Hij vraagt wat er op het bord aan de waterkant staat. Het bord gaat over de scheiding van Maas en Waal, ik lees het en begrijp vaag iets. “Dit is de Afgedamde Maas” wijs ik naar de waterweg die in de Merwede stroomt. “Eigenlijk is dit het einde van de Maas, eigenlijk zijn we klaar met fietsen”. Gelach. “Wat is dat dan?” wijst hij op de brede rivier die langs ons stroomt. “Dat is de Merwede, die daar (weer een armgebaar) ‘Waal’ heet en verderop, stroomopwaarts, de Rijn wordt”. Zijn blik wordt net zo glazig als die van mij zonet, ik zie ‘m denken, op de terugweg gaat hij langs de Rijn fietsen. Als Amersfoorter begrijp ik er al helemaal niets van, laat staan dat hij dat als Fransman moet kunnen begrijpen in een gesprek met een Nederlander die vijfhonderd woorden Frans kent.
Thuis heb ik het uitgezocht, het resultaat daarvan is het kaartje en het groene tekstkader hierboven.
Patroon
Na Woudrichem is het, door open land en langs de rand van Sleeuwijk, nog acht kilometer naar Werkendam. Dat is nog steeds Noord-Brabant, maar met een historie van protestants-christelijke afsplitsingen. Bij de Albert Heijn zet ik m’n fiets neer en doe de inkopen voor vanavond en morgenvroeg, dan hoef ik straks op m’n slaapplek niet meer weg. Meisjes en vrouwen dragen rokken. Vrouwen die jonger zijn dan ik zien er door kleding en haar uit alsof ze een oma-rol hebben in een toneelstuk over de gegoede burgerij in 1900. Een jonge vrouw, een kind eigenlijk, loopt langs met een zwangere buik en een bleek gezicht. Grote auto’s komen hard voorbij, een auto rijdt lompweg de weg op, vóór een stel fietsers langs die voorrang hebben en nog net kunnen stoppen. Ik ben er op gaan letten omdat ik een patroon meen te zien: in orthodox christelijke dorpen heerst de auto zoals die dat decennia geleden in heel Nederland deed. Dat patroon zet zich hier voort. ‘Langzaam en ongemotoriseerd rijden is de Heer een gruwel’ lijken de bestuurders te denken. Misschien hebben ze er zelfs een ondersteunende bijbeltekst voor.
Koester
Ik beschouw mezelf als gelovig en respecteer geloof in al zijn vormen. Daarom kijk ik met verwondering naar hoe de ene gezindte een totaal andere weg bewandelt dan de andere, zich allemaal beroepend op dat ene, zelfde boek: de christelijke bijbel. Meer hebben we niet in handen, maar over wát we daarmee in handen hebben bestaan verschillende opvattingen. Ik ben opgegroeid met de bijbel als een boek met verhalen die gaan over een mens die zo bijzonder was dat (een klein stukje van) z’n leven al ruim tweeduizend jaar lang wordt overgeleverd. Verhalen die inspireren om het goede te doen, voor mensen te zorgen, om lief te hebben en te respecteren, onvoorwaardelijk en zonder uitsluiten. Verhalen vol symboliek, het is niet per ongeluk dat de evangelisten Jezus geboren laten worden tussen vee en herders, die op de laagste trede van de sociale ladder stonden.
Wat christenen met name sinds de Reformatie steeds verder verdeeld heeft is de vraag hoe de mens zich tot God verhoudt. Zijn we volledig aan hem of haar onderworpen (goddelijke genade is daarbij een centraal begrip) of hebben we als mens de autonomie om onze verhouding tot God te beïnvloeden? Staat ons lot bij de geboorte vast – een lot dat we in die geloofsovertuiging al sinds Adam en Eva met ons meeslepen – of is dat aan ons, door wat we doen en door wie we zijn? Hoe vrij zijn we dus, in en buiten onze relatie met God? Zelf denk ik dat ons op het gebied van kennis over God grote bescheidenheid past. We moeten erkennen dat we, in al ons oprechte godsbeleven, niets weten over God. Voor mij is die kennis geen voorwaarde voor een godsbesef dat ik koester zonder het te begrijpen.
Puzzel
De route gaat verder over een dijk, langs sloten, bomen en de Bakkerskil. Een stuk onvervalst raggen, na de stops in Woudrichem en Werkendam wil ik kilometers maken om niet te laat aan te komen. Waar ik ga slapen is een puzzel die ik al fietsend leg. Twee essentiële puzzelstukken zijn de ponten die ik tussen hier en Dordrecht tegenkom. De eerste, het Pontje Steur op zo’n 15 kilometer voorbij Werkendam, is een toeristenpont (geen woon-werkpont) die er straks om 18:00 uur mee ophoudt. Hij vormt min of meer de toegang tot de Biesbosch, als ik ‘m niet haal wordt omfietsen nachtwerk. De tweede, tussen de Biesbosch en de Kop van ’t land, vaart morgen (zondag) pas vanaf 09:45 uur. M’n eerste gedachte is te mikken op een camping vlak na de eerste pont, op 95 kilometer. Dat is niet veel vandaag, hoewel het me morgen en maandag wel zal lukken om de rest van de kilometers te rijden. Maar kilometers inhalen wil ik alleen als het echt niet anders kan, die druk heb ik liever niet. Als ik nog ‘ns goed op de kaart kijk ontdek ik tien kilometer voorbij de eerste camping het natuurkampeerterrein waar Elsbeth dit voorjaar een keer overnacht heeft. Beter voor de etappe-verdeling en misschien nog leuker ook.
Het gaat als een dolle, om half vijf ben ik bij het Pontje Steur, even later fiets ik de Biesbosch in. Voor het eerst. De camping blijkt bij een manage te horen, ik zie geen kampeerders, goed dat deze het niet wordt.
Anders
De verwachting die ik van het landschap had komt niet uit, totaal niet. In m’n hoofd zit een spannende afwisseling van kreken, boseilanden en doorkijkjes. Wat ik zie is een soort Flevopolder-plus: rechte asfaltwegen door een kaal en fantasieloos polderland. Plassen en sloten, struiken en af en toe wat bomen, dat is het. Wat ik over de Biesbosch lees is ook anders dan het beeld dat ik ervan had, de avonturenfilm-versie van het ontstaan ervan blijkt niet te kloppen. In die versie doet de Sint-Elisabethsvloed rond 19 november 1421 de dijken rond de Grote Waard bezwijken en verzwelgt het brakke water in korte tijd tientallen dorpen, waarbij zo’n honderdduizend mensen het leven laten. Een catastrofe van epische omvang, die het eens-landbouwgebied op slag verandert in wat nu de Biesbosch heet. In werkelijkheid deed hoog water de dijken gefaseerd bezwijken, waardoor veruit de meeste bewoners van de Grote Waard de tijd hadden om zichzelf en hun vee in veiligheid te brengen. Er verdween een aantal dorpen, maar ook dat ging zo geleidelijk dat er tijd was om stenen gebouwen (zoals kerken) af te breken om de stenen voor iets anders te gebruiken. De schattingen van het aantal doden door de overstromingen lopen uiteen van enkele tientallen tot zo’n tweehonderd. De Biesbosch ontstond in de loop van vele jaren, toen de natuur zich aanpaste aan het ondergelopen land waarin de hoge stukken droog waren gebleven.
Op hun plaats
Ik realiseer me dat m’n beleving van dit gebied die van de fietser is. Het spannende deel van de Biesbosch is er wel degelijk, maar kun je alleen over het water – bijvoorbeeld met een kano – doorkruisen. Dat ligt zuid van dit polderdeel.
De polderkilometers maken geen groot verlangen in me wakker om hier lang te blijven, ik open de kaart op m’n telefoon. De volgende pont, die naar de Kop van ’t land, ligt een paar kilometer voorbij het natuurkampeerterrein. Dat betekent dat ik morgenvroeg een paar uur moet wachten tot de eerste afvaart om kwart voor tien. Niet nuttig. Als ik nu doordender naar die pont, zie ik daar vier kilometer voorbij een camping liggen. Dingen vallen op hun plaats, dat wordt het definitieve plan.
Ik rag door naar de pont en sta om vijf voor half zeven bij camping Het loze vissertje. Plek goed, tijd goed, alles goed. De aardige vrouw die me inschrijft zegt “als je een caravan had gehad, had ik je weg moeten sturen, maar een tent kan. Hoewel, in het hoogseizoen moet ik ook wel eens fietsers wegsturen, dan zitten we echt vol”.
Ik zet m’n tent op en maak eten in de avondzon. Kijk terug op de dag. Vandaag was niet saai, zoals ik vanmorgen op de stille Maasdijk dacht. Ik vreesde voor een dijkendag met wind tegen en kale landschappen. Het werd een dag met ontmoetingen, met oversteken van onbekend water, met riviergeschiedenis, wetlands, vestingsteden en een enkel kasteel. Genoeg parels om het snoer van deze fietsdag mooi en interessant te laten zijn. Morgen de Maasvlakte, morgen Rotterdam. Nieuw avontuur, op de laatste routedag.