Foto hierboven: herenboerderij Hof ter Bree-Eik tussen Leerbeek en Lennik (Pajottenland, Vlaams-Brabant).
Het gras is droog, kleine vogels vliegen van struik naar struik. De weinige campinggasten slapen nog. Ik loop naar de weg langs de camping en peil de lucht en de stralen van de zon. Die doen me denken aan de vroege ochtenden in april in het laagland van Nepal. In de lucht hangt dan nog een restje koelte van de nacht, de oranjegele zon lijkt tam maar voelt al warm aan op m’n huid. Voorbode van een warme dag, een dag als vandaag.
Ik pak in en maak koffie. Hier en daar gaat een rits open, de motorrijder en ik groeten elkaar. De nacht had langer mogen zijn, maar ik wil op tijd weg. Het ritme dat ik bij m’n herfsttochten heb is verschoven, ik kom later aan, ga later slapen en de volgende ochtend later weg. Het zijn de avonden. In oktober zijn de kampeervelden leeg, donker en fris. Nu is het tot laat licht, zijn er mensen om mee te praten en nodigt de temperatuur me uit om op te blijven. Het ritme van zomeravonden. Het is me nog niet gelukt om dat te resetten, vandaag ga ik het opnieuw proberen.
Berlingo-rally
Om twintig over acht zit ik op de weg, vroeger dan gisteren, een goed begin. De natuur kleurt diepgroen, betonplaten ribbelen, het land golft. Nog steeds de Vlaamse Ardennen, niet woest en niet vlak, maar gentle. Af en toe klim ik naar 100 meter, een enkele keer moet ik m’n fiets duwen omdat het zo steil is dat m’n knieën uit elkaar dreigen te barsten. Daarna is er een afdaling, weer een helling omhoog en weer omlaag, door dorpen, langs akkers en bomenrijen. Ondertussen lijkt het of er een rally wordt verreden, de Berlingo-rally 2019. Bestelauto’s rijden snoeihard door de dorpen en over de smalle landwegen, zwabberen, maken licht slagzij als twee wielen naast de weg komen en een wolk stof opwerpen. Aan haast is alles ondergeschikt.
Blinde vinken
De route gaat over een straat die is afgezet, maar de man bij het hek laat me door. Ik rijd langs een lange rij stoelen aan de linkerkant van de weg. Bij elke stoel ligt een metalen lat. Hier wordt straks een vinkenzetting gehouden, ik lees het op een gemeentelijke bekendmaking aan het andere eind van de weg.
Straks gaat op elke stoel iemand zitten die een kooi met een vink tegenover zich zet. Daarna is het de bedoeling dat de vink gaat zingen. Niet zomaar wat tonen (een Bach-cantate of ‘Daar kwam ene boer uit Zwitserland’ worden niet goedgerekend), maar een bepaald melodietje. Bij elke volledig gefloten melodie zet de vinkenier (vinkteur?) een streepje op de lat. Na een uur wint de vink met de meeste streepjes. De kooitjes zijn geblindeerd, zodat de vink niet wordt afgeleid. Daar heeft de vink van nu mooi geluk mee, want z’n soortgenoten werden vroeger blind gemaakt (daar komt blinde vinken vandaan). Ik zeg graag bewonderende dingen over cultuurverschijnselen, maar ik moet bekennen dat me dat nu wat meer moeite kost. Ik laat het bij ‘fascinerend’. Goed?
Afwijking
Bij Opbrakel passeer ik de Verrebeekmolen die helderwit afsteekt tegen de kobaltblauwe lucht. Een plaatje. De afwisseling maakt dit heel leuk fietsen. Geen voormalige spoorbeddingen met lange rechte stukken door vlak land, maar honderd keer links-rechts over golvende en stille wegen. Het is al echt warm aan het worden.
Stroomdraden lopen bovengronds, hangend aan oude betonnen palen. In de weilanden staan enorme dikbilkoeien, dan weet je dat je in België bent. In Nederland hebben we voornamelijk melkkoeien, in België staan vooral vleeskoeien. Daar is het een en ander over te doen. De overmatige spiermassa die dikbillen hebben is geen natuurlijk raskenmerk, maar een genetische afwijking waarmee is doorgefokt. De ongeboren kalfjes zijn al overmaats, waardoor 90-95 procent ervan alleen via een keizersnede geboren kan worden. Een deel ervan gaat na de geboorte dood door bijkomende afwijkingen die het defect met zich mee kan brengen.
Door dit dieronwaardig geknutsel is het fokken van dikbilkoeien in veel Europese landen verboden. Niet in Nederland en niet in België. Ieder maakt z’n eigen afweging, maar zelf vind ik het belangrijk me te realiseren wat het verhaal is achter het vlees in de schappen. Als dat op m’n bord ligt heb ik een rol en dus een verantwoordelijkheid in dat verhaal. Bij ons thuis is dat genoeg om maar heel zelden vlees te eten. Ik ben al lang niet meer die holbewoner die niet anders kon, ik doe daarom m’n best me niet als holbewoner te gedragen. Zonder te claimen dat me dat altijd lukt.
Wereldplek
Deftinge is een van die plekken waar op het juiste moment de juiste winkels op de juiste plaats zitten. De honger knaagt, maar bij het binnenrijden van een dorp met 2000 zielen zijn mijn verwachtingen laag. Aan de ene kant van de straat zit Bakkerij-Patisserie De Lekkerbek, aan de andere kant een traiteur annex keurslager die ook kaas heeft, en alles dat bagagefietsers met licht Bourgondische inslag lekker vinden. Een wereldplek. Bij de bakker zijn mijn ogen nét niet groter dan m’n fietstas en kom ik naar buiten met ciabatta’s en koeken, bij de traiteur koop ik plakken (hier heet dat schellen) jonge kaas en een blik koude cola. ‘Salukes’ zegt de kaasmevrouw. Hier wel. In de schaduw op de stoep van de bakker eet ik m’n second breakfast en ben ik heel blij.
Het gaat richting half elf op deze zaterdagmorgen, de mensheid is wakker en gaat op pad. Allemaal met de auto. Er breekt een auto-offensief los dat kruispunten en dorpsstraten verstopt. Die straten zijn smal, met geparkeerde auto’s zodat er net één auto langs kan. Dat betekent geduldig wachten of er toch tussendoor laveren, straat na straat na straat. Iedereen rijdt hard. Als fietser vind ik altijd dat auto’s hard rijden, nu lijkt dat meer dan een mening. In België speelt mee dat veel wegen van ruwe betonplaten zijn. Zelfs al gaat een auto met 50 km/uur langs me heen op een weg waar dat mag, dan nog maakt dat een takkeherrie waardoor het lijkt alsof hij ongehoord hard rijdt. Het is vooral de herrie die ik erg vervelend vind.
Armoede
Het stuk om Geraardsbergen heen is niet fijn. Ik weet niet wat het is. Zoals overal groet ik de mensen die me voorbijkomen, maar hier zeggen ze niets terug. Bij wielrenners steek ik een hand op. Geen krimp. In een micro-supermarkt haal ik een blik cola, de vrouw achter de kassa kijkt me aan alsof ik de laagste vorm van kruipend leven ben (ergens tussen de amoebe en de kikker). Als ik buiten sta denk ik dingen die beslist niet kunnen en ik dus zeker niet opschrijf.
Laatst zag ik een documentaire over deze streek. Bij de Ronde van Vlaanderen is Geraardsbergen een begrip, met de legendarische ‘muur van’. In het dagelijks leven is dit een stuk België waar het niet goed mee gaat, met armoede en weinig kansen. Dat doet iets met mensen, ik kan geen andere verklaring bedenken voor deze sfeer die uit de toon valt met hoe ik België ken. Dat het me opvalt zegt iets over hoe aangenaam ik België ervaar.
Ik was er
Het is inmiddels 32 graden. In een kapel langs de weg ontsnap ik aan de zon en aan de warmte die op me drukt. Het is er koel, er staat een stoel, ik drink m’n cola. Het kleine Mariabeeld mist sereniteit en doet me denken aan een speelgoedpop. Ze heeft een blos op de wangen die er niet onbevlekt uitziet, maar misschien heeft ze het net als ik warm. Buiten fiets ik over kasseien een helling op die onder de boomkruinen verdwijnt. Dit is vast zo’n wielerberg waaraan legendes kleven. Behoorlijk steil, maar het zijn de banden-etende spleten tussen de stenen waarop ik m’n aandacht richt. Op het hoogste punt, 107 meter, staat een bord: Bosberg. Ik was er, ik deed ‘m.
Naar m’n zin
Ik verlaat zoetjesaan de Vlaamse Ardennen, toch blijft het glooien en golven. Oost-Vlaanderen wordt Vlaams-Brabant (de provincie rondom Brussel), deze streek ten westen van Brussel heet het Pajottenland. Ik zweet me ongans, de zon is warm, het gaat maar omhoog en omlaag, en omhoog en omlaag. Maar ik heb het naar m’n zin. Een enkele keer erger ik me aan los grind waar m’n wielen in wegzakken of aan een auto die rakelings langsragt, maar dat gaat nooit diep en ligt meer aan de intense warmte. Ik fiets over tussendoor-landwegen met weinig autoverkeer, een beetje zoals in de provincie Luxembourg tijdens m’n tocht door de Waalse Ardennen. Nooit vlak, maar nergens heftig, lang of gemeen. Al trappend zwieren door het landschap, links en rechts, op en neer. Geweldig.
Het golven bedaart iets. Om me heen staat mais en graan, het Pajottenland was vroeger de graanleverancier van Brussel. Ik kom de eerste bagagefietsers tegen sinds de Damse Vaart op dag 1. Ze komen van de andere kant, we stoppen even en vertellen elkaar wat er nog komt op deze route en waar we langs gekomen zijn. Ze geven de tip dat er een klein stukje verderop aardbeien te koop zijn die ik beslist moet proberen.
Hemels
Ik bedank ze, maar twijfel. Aardbeien en ik is zoiets als Obelix en toverdrank. Vroeger teveel en dus daarna nooit meer. Als scholier verdiende ik m’n zomervakantiegeld met aardbeien plukken in de omgeving van Uden. Vanaf ’s morgens zes uur schoof ik op m’n knieën over de stro-paadjes tussen de rijen aardbeienplanten. Een kistje met vijf kilo leverde twee gulden vijfenzeventig (€ 1,25) op, in drie kwartier plukken als ik snel was. Ik heb toen zoveel aardbeien gegeten dat ik ze daarna nooit meer hoefde.
Maar het stel was er lyrisch over. Kan mij het schelen. Onder de poort naar een binnenplaats van een herenboerderij staat een aardbeienautomaat, inworp € 3,00. Er gaat iets draaien en na het openen van een luikje haal ik een bakje met een halve kilo aardbeien uit de automaat. Ik probeer er eentje. En eet in één vloeiende beweging het hele bakje leeg. Gloeiende genade, dit is in een enkel woord hemels. Ze zijn ijskoud, groot en zoet, in deze warmte had ik niets kunnen bedenken wat beter gesmaakt had. Goddelijk. Ik maak er zelfs een foto van. Het gedenkwaardige begin van een hernieuwde belangstelling voor de aardbei. Aardbeienautomaat Pevershof aan de Peverstraat in Gooik, mocht u in de buurt zijn.
In de buurt
Het eten en de korte stop geven nieuwe energie. Verder door het akkerland, langs bloeiende bermen en over gravelwegen. Boerenhoeves en kleine dorpen, hagen en lichte heuvels. Aan de horizon zie ik verkeersvliegtuigen laag boven de horizon, die vrijwel zeker gaan landen op Zaventem. Ik schamp Sint-Pieters-Leeuw en nader de omgeving van Brussel. Om me heen blijft het landelijk, maar de grote stad is in de buurt.
Groot dorp en stad
De route gaat onder Brussel langs, door kleine steden die er bijna aan vastgegroeid zijn. Zoals Halle, met daarna een klim door een stuk groen dat me weer doet vergeten hoe dicht ik bij de hoofdstad ben.
In de jaren dat ik (vanuit Nederland) in België werkte bereidde ik me voor als ik naar hartje Brussel moest. Rustig rijden op de heenweg, zodat ik zo uitgerust mogelijk de stad in zou rijden. Want daar kon ik alles verwachten, en dat is nog steeds zo. Wegen met gaten erin waarmee je de wielophanging van je auto aan gort rijdt. Totaal onoverzichtelijke pleintjes waar van alles keihard van alle kanten aan komt rijden. De tunnels met afslagen op de binnenste ring. Het Grote Rijstrook-verwisselspel op de buitenste ring. Voor een optimale levensduur van auto en bestuurder is door Brussel rijden alleen te adviseren als je messcherp bent.
De agglomeratie Brussel vormt – om onafhankelijk van de gewesten Vlaanderen en Wallonië te zijn – een eigen Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Daar wonen anderhalf keer zoveel mensen als in Amsterdam. Dat is een groot dorp, Brussel is een stad, dat weet je als je er bent. De twee zijn echter moeilijk te vergelijken. Amsterdam is alleen hoofdstad. In Brussel zetelt ook de federale regering, het is de woonplaats van het Belgische Koningshuis en het is feitelijk de hoofdstad van de Europese Unie – met alle kantoor- en andere statige gebouwen die dat met zich meebrengt.
Verwachtingen
In Sint-Genesius-Rode fiets ik door weinig opwekkende woonwijken steeds verder omhoog en omhoog. ‘Waar gaan we helemaal naartoe?’ denk ik, terwijl de moeheid begin toe te slaan. De Col du Buitenwijk ligt uiteindelijk op 135 meter, ‘dat Zoniënwoud gaat niet meer komen’ foeter ik in gedachten. En dus begint het vijfhonderd meter verderop. Als ik met m’n klim- en bergsportcollectie naar Starpole ging, op de Chaussée de Wavre, kwam ik een stukje door het Zoniënwoud. Nu ga ik er helemaal doorheen fietsen, ik heb er grote verwachtingen van.
Die komen niet uit. Grote verwachtingen ondergraven meestal de ervaring met de echte wereld. Onbevangenheid levert de beste verrassingen op. Het bos is gecultiveerder dan ik dacht, de route steekt het alleen over. Het eerste stuk is lekker koel en gaat over een vlakke en redelijk goede asfaltweg tussen de bomen. Na het oversteken van een weg wordt het een gravelpad dat alsnog omhoog gaat. Nu merk ik pas goed hoe leeg m’n accu aan het raken is, hoeveel energie vandaag gekost heeft. ‘F…’ denk ik, ‘niet opnieuw omhoog’. Maar het stelt weinig voor, voordat ik het weet laat ik het Woud achter me en steek ik via een brug de R0 (R nul, de ringweg Brussel) over. Ik kijk naar de snelweg beneden me. Daar heb ik vaak gereden, in een andere tijd. Lange en intensieve dagen, niet zonder resultaat, waarin ik dit land heb leren kennen dat zo nabij en toch zo verschillend is. Die autokilometers wil ik nu niet meer. Hier fietsen is echt leuker dan daar beneden rijden.
Voor m’n kop
Het park met Kasteel Hoeilaart is een groene oase tussen de gebouwen. De weg wordt vlak, ‘ha, heerlijk, het klimmen is nu echt voorbij’ denk ik terwijl ik met onvaste benen even een pauze neem. Dat moet je natuurlijk nooit denken, ik sla me voor m’n kop, want de laatste zeven kilometer gaan weer op en neer, op en neer. In Loonbeek, een dorp dat verstopt lijkt in het groen, rijd ik via onverharde landwegen naar de camping, waarvan je moet weten hoe je er komt. Het is kwart over acht, ik ben er, helemaal stuk.
Zorgzaam
Ik word ontvangen door allerliefste, wat oudere en Franssprekende campingeigenaren. Zorgzaam, alsof ik hun zoon ben. Ik krijg een stoel aangeboden, eerst maar eens zitten, dan schrijven zij me ondertussen in. Kennelijk zie ik er net zo am Ende uit als ik me voel, maar met een glimlach op m’n gezicht. En koude cola hebben ze ook. De overnachting en het blik cola zijn samen acht euro, ik moet natuurlijk vertellen waar ik ben gestart en welke tocht ik maak. Of ik wel genoeg eten bij me heb na al die kilometers? Een man die bij de receptie zit zegt “Ik heb vanavond eten gemaakt, dat is veel te veel, dus ik kom je wel wat brengen.” “C’est tres gentile monsieur, mais…” probeer ik nog, maar als m’n tent staat en ik m’n noedels goed en wel achter de kiezen heb komt hij inderdaad aangelopen met een Tupperware-bakje met rijst-met-dingen. Dit – de ontvangst, het gesprek, de acht euro, de man met het eten – is allemaal België. Het informele en – al is m’n Frans onbeholpen – het contact, daar houd ik van. Ik kom hier graag. België, ik zie u graag.
Goed
Ik eet wat van de rijst, maar heb eigenlijk genoeg gehad. Morgen een slim weggooiplan verzinnen, het voelt ondankbaar om een bijna vol bakje terug te geven. Ik schroef een mini-flesje wijn open en laat m’n ogen over het veld gaan. Kampeerders zitten te lezen of stil te praten, heel langzaam zweeft er wat koelte binnen, het laatste zonlicht valt door de bomen. Af en toe komt er een toestel over, op weg naar de landing op Zaventem.
Vandaag was een slopende etappe, maar een mooie dag en bovendien de warmste – lees ik op m’n telefoon – die ooit in De Bilt gemeten is. Ik ben heel tevreden en zelfs een beetje trots. Op m’n tocht door de Waalse Ardennen ontdekte ik dat 100 kilometer door heuvelachtig terrein echt lang genoeg is, de wegen en het klimmen vragen meer tijd en energie dan op andere stukken. Vandaag heb ik er bijna 117 gedaan, waarvan er een paar vlak waren. Het voelt als een mega-etappe in dit terrein en met deze warmte, maar het was mooi fietsen. De leukste dag tot nu toe, en beslist ook de zwaarste.
Ik giet de rest van het flesje in m’n beker. Vroeg gaat het vanavond weer niet worden, maar ik laat het los. Het is goed.