Foto hierboven: tussen Modave en Hamoir.
Aan het ontbijt ben ik weer onder de mensen. Ik ben zelfs niet de enige gast en zit heerlijk te eten in zacht geroezemoes en de geur van koffie. De man die het ontbijt verzorgt vult m’n thermosfles met heet water, de service is goed en plezierig. De weinige spullen die ik bij me heb zijn snel ingepakt, voordeel van een hotelovernachting.
Buiten, in het donker van de winterochtend, smeer ik m’n ketting. In het schijnsel van een lamp, onder een zijpoort waar eens wagenwielen ratelden en varkens scharrelden. De maan is er nog en schijnt in een heldere hemel die snel lichter wordt. Een uur zou ik hier kunnen zitten, kijkend naar het licht en de contouren van het kasteel, me ondertussen inbeeldend hoe de dag hier zevenhonderd jaar geleden begon. Ik zet m’n muts op, doe m’n handschoenen aan en fiets weg in wat de mooiste uren van de dag zijn, als de wereld ontwaakt en de hele dag nog voor je ligt.
Andere dag
Vandaag wordt een heel andere dag. Op de terugweg naar waar ik gisteren de route verliet passeer ik weilanden waar de nevel en de opkomende zon in gevecht zijn. De zon wint. Weg is de grijsheid, weg is het gewicht van de wolken die de afgelopen dagen op het landschap drukten. In de laagtes hangt de nevel nog. Klam en wit, de resten van een voorbije nacht. Bovenop de golven van het landschap scheert het zonlicht met het prachtigste geel over de nog koude velden. Het is fantastisch fietsen, een kadootje dat je maar blijft uitpakken.
Kerststal
De weg blijft licht golven, boven me spelen de wolken een steeds kleinere rol en laat een aangename winterzon zich niet meer verjagen. De huizen krijgen weer kleur, water glinstert en het landschap komt tot leven. Het fietsen kost nauwelijks moeite, de route gaat over een plateau dat licht afloopt naar de Ourthe, die ik bij Hamoir tegenkom. Ik stop bij de kerk, naast een kerststal met lampjes en een speelgoedpop als kindje Jezus. Iets dat ik ken van andere tochten in de Belgische Ardennen en van mijn jeugdherinneringen in Limburg. Het geeft een gevoel van thuis, al roept de Intertoys-Jezus weinig religieuze gevoelens op. Ik maak een foto van mezelf tegen deze achtergrond. De nevel heeft kleine pareltjes water gevormd op m’n muts en wenkbrauwen, de zon geeft licht maar nauwelijks warmte. In een supermarkt vul ik m’n onderweg-voorraad aan, ik moet blijven eten, Maastricht is nog een eind weg.
De Ourthe
Met de Ourthe als leidraad volgt de route een slingertraject tot aan Liège (Luik). Hier en daar snijd ik een bocht van de rivier af, met een korte klim die het perspectief verandert en leven in de brouwerij brengt. De route loopt vrijwel helemaal over rustige fietspaden, waar ik alleen ben met mijn gedachten en groepjes eenden en ganzen in de rivier. Ook de laatste wolken lossen op tot een paar witte vegen aan de horizon, de wereld is blauw en grijsgroen. Het is feest bij de fietserij.
Als ik Liège nader doemen hier en daar grote fantasieloze industriegebouwen op. Verzamelgebouwen waar nog leven is, maar ook steeds meer vormeloze muren met gerafelde raamopeningen en roestige staketsels. Bedrijven die zijn overleden, maar niet zijn weggehaald. Als een kerkhof dat door niemand meer bezocht wordt, een spookstad waar het leven verdween. Het is een erfenis waar steden als Charleroi en Liège nog steeds last van hebben, de zware industrie die teloor ging en die vooral werkeloosheid en dode gebouwen achterliet.
In de jaren dat ik in België werkte en Waalse klanten bezocht leek het alsof ik Roemenië binnenreed. De mooiste delen van België, met – in de steden – de schrijnendste infrastructuur. Het geld wordt niet meer verdiend in de staalfabrieken van Liège of in de mijnen rond Charleroi en in Belgisch Limburg, maar in de handel- en dienstensector van Vlaanderen. Het is een situatie die de grote Waalse steden lang stil deed staan, want als er geen geld is om van te bestaan, is er zeker geen geld om te slopen en te vernieuwen. Maar het leven keert terug, zoals het altijd doet, vroeg of laat. Nieuwe initiatieven, nieuwe bedrijven, een nieuwe spirit. Ik zal het blijven volgen, ik zal hier blijven terugkomen.
De laatste spoorlijn
Ik was graag de Maas nog even tegengekomen, maar Paul Benjaminse heeft – logisch – met zijn route het hectische centrum van Liège vermeden en gekozen voor twee route-opties, waaronder een spoor-fietspad dat in een grote lus langzaam door de buitenwijken klimt. Een hele grote lus, die ik op een gegeven moment zat ben. Grrr, verkeerde optie gekozen. Ik heb niet veel lichturen meer over, het schiet niet op en de lus voegt niets toe. Ik sla rechtsaf en duik een stukje Liège in, even een stevige klim en ik ben weer op de route, met de lus achter me. Ook tussen Liège en Maastricht kun je kiezen tussen twee routes. Je volgt de Maas, rechtdoor langs treurige fabrieken, of maakt een grote omweg door de Voerstreek. Dat voegt wel degelijk iets toe, dus ik verlaat Liège, via de laatste spoorlijn van deze tocht.
Alleen
De rust keert meteen terug, peddelend over het pad dat heel geleidelijk stijgt en daalt. Achter huizen langs, door kleine dorpen waar dames druk pratend de benen strekken. Glooiend land, bossen op heuvels in de verte, weilanden en een fort uit de Tweede Wereldoorlog. De verharding verdwijnt en maakt plaats voor een laag vergane bladeren van de laatste honderd jaar. Ik ben alleen, het licht tempert, m’n voorwiel loopt vast door de dikke kleeflaag rottend blad. Verderop wordt de bovenlaag droger en dender ik met vals plat naar beneden naar het einde van het spoorpad, om niet ver van de grens weer over rustige verharde wegen de bewoonde wereld binnen te rijden.
Heilige grond
Als de zon weg is bekruipt de kou me en mag de muts weer op. Het laatste stuk had ik graag bij daglicht gefietst, maar dat moet ik voor een andere keer bewaren. In het donker doorkruis ik dierbaar Limburg, waar geen hectare op de andere lijkt. Heuvels, verdiepte karrensporen met aan weerszijden hagen waarin overdag de vogels kwetteren. Herenboerderijen met een grote poort en een binnenplaats. Een landgoed. Een mergelgroeve. De dorpen zijn stil en wachten op de Kerst, over zes dagen.
Ik maak een kerstfoto bij een kapel in Ingber en rijd de laatste kilometers tot de grote stad aan de Maas. ‘Heilige grond’, ik schiet in de lach als de gedachte in me opkomt, het zijn – in omgekeerde richting – de eerste kilometers van de fietsroute naar Rome. Ik was hier een dik jaar geleden, toen ik met m’n oudste zoon Dirk de eerste 250 kilometer ervan heb gefietst, naar Luxemburg-stad. Ik had niets met uitgezette routes, maar die van Paul Benjaminse gaan over autoluwe paden en wegen die ik zelf waarschijnlijk niet gevonden zou hebben, en kiezen de minder heftige klimmen. Ideaal als je met een jongen van 9 jaar z’n eerste kampeer-fietstocht gaat maken. Maar het gekke is, die routes gaan niet meer uit m’n hoofd. In het grote weidse landschap tussen Nederland en Italië loopt plotseling een onzichtbare lijn, die anderen hebben gevolgd en waarover ze hun verhalen hebben verteld. Een begrip, een klassieker. Telkens als ik hier kom, een tijdlang omdat ik betrokken was bij het project rond de Koning Willem-Alexandertunnel, kijkt die route me aan. Die horizon lonkt en lokt. Ik heb de routegidsen al thuisliggen.
Zwaarste deel
Maar het zwaarste deel van de tocht moet nog komen. Ik had me verheugd op een relaxte treinreis in een lege trein, van Maastricht naar Amersfoort, met broodjes en een terugblik op de tocht van de afgelopen drie dagen. Denken en uit het raam kijken. Niet. Een groepje reizigers van gevorderde leeftijd wil alles weten van mijn fiets, mijn plannen en mijn belevenissen. Er is geen ontsnappen mogelijk, wie redt mij. Maar eigenlijk zijn ze gewoon erg aardig en is het logisch dat m’n fiets, met de rotte bladeren van de Voerstreek, de modder van Modave en de dennennaalden van Belgisch Limburg, het gesprek op gang brengt. In Eindhoven stapt het gezelschap uit, ik ben weer alleen. Alleen met m’n fiets. Met de voldoening van 370 kilometer bewegen, ontdekken en verwonderen.