Ik fiets langs het spoor richting Den Dolder, op weg naar een opdrachtgever in Utrecht. In het bos naast me hoor ik geritsel. Geen merel die zich uit de voeten maakt, er zit geen gefladder bij. Geen hond die door het bos rent, ook dat klinkt anders. Vlak naast het fietspad hoor ik hetzelfde geluid. Het is een eikel die uit de boom valt. Er vallen overal eikels op de bladeren van de bosgrond. De herfst is begonnen. Yes.
Eind juni werd me duidelijk dat de zomer niet mijn fietsseizoen is. Ik fietste vier dagen door Vlaanderen, waarvan het verhaal van de eerste dag inmiddels z’n voltooiing nadert (hier nog niet eerder gemeld). Het waren vier dagen van ruwweg 125 kilometer en al ging het op twee van de vier dagen alleen maar op en neer – meer dan verwacht, mooier dan verwacht – ik kwam elke dag veel later aan dan ik wilde. Het lukte me niet om in het ritme te komen van ‘vroeg weg, op tijd aankomen’. Terwijl ik op m’n tocht naar Parijs minstens die dagafstanden reed en wel op tijd aankwam en startte – al was het in het stikkedonker.
Er waren eigenlijk maar twee dingen anders: de temperatuur en het licht. Overdag passeerde de temperatuur de dertig graden, later op de avond koelde het pas af, de dag duurde meer dan 18 uur. De bak met licht en warmte die ik de hele dag over me heen kreeg voelde als een schoolklas waar kinderen helemaal hyper uren achter elkaar blijven stuiteren en schreeuwen. Je kunt het een tijdje negeren, maar op den duur gaat het aan je vreten zonder dat je je af kunt sluiten. Ik kon niets anders doen dan vaker stoppen, afkoelen, drinken, de rust hervinden. Ik bleef langer zitten op bankjes in de schaduw, ik bleef langer praten in de zomeravond omdat het nog niet als bedtijd voelde. Ik had veel meer tijd nodig.
De oplossing is, allicht, simpel: minder lange dagetappes plannen. Maar dat wil ik niet, ook iets waar ik achter ben gekomen. Een stuk minder dan honderd kilometer per dag is heel comfortabel en geeft me alle tijd, maar ik ben niet op zoek naar dat comfort. Daar is het me bij het fietsen niet om begonnen. Een enkele keer misschien, maar niet als leidend beginsel. Ik wil werken, het bloed laten stromen, iets van mezelf vragen. Nu en dan op m’n tenen lopen en aan het eind van de dag voldaan zijn over wat ik heb gedaan en hoe ver ik ben gekomen. In de herfst lukt me dat veel beter dan in de zomer.
Ik ga naar Berlijn, in de tweede helft van oktober, als Elsbeth en de beide mannen herfstvakantie hebben. Vanaf de voordeur, net als bij m’n tocht naar Parijs. M’n voorbereiding is te lezen op de aanloop-pagina, die nogal uit de hand is gelopen met de voors en tegens van navigeren met een kaart, gids of gps.
Dat de bladeren maar mogen vallen, dat de natuur z’n rust hervindt, dat ik die wereld weer in mag fietsen. Ik kan niet wachten.