Toen nu de vroeggeboren rozevingerige dageraad verscheen, toen dan voer het schip door de wateren van Hellas. En de roerganger loeide de hoorn en het zinderende land verscheen aan de horizon, waar de reizigers weldra op zouden lossen in het bruine land onder het gloeiende oog van de dag.
Onze Odyssee, vrij naar Homeros.
Aphrodite, Iphigeneia, Agamemnon
Terwijl de zee stilaan onder een zwarte sluier verdwijnt vaart de Ionian Bridge naar Igoumenitsa. Met 32 km/uur, lees ik op m’n gps, hemelsbreed 231 kilometer van Brindisi. We slapen kort maar redelijk goed op de vloerbedekking in de lounge. Als de geluiden van voetstappen om ons heen weer beginnen gaan we naar het dek, waar de temperatuur aangenaam is. In de verte maken de bergen van Noord-Griekenland zich los van de horizon, de zon komt op. Fietsen door de bergen, in de gloeiende Griekse junizon, ik word niet rustig van het idee.
Voor het eerst naar Griekenland gaan is een vreemde gewaarwording. Ik weet redelijk wat van het oude Griekenland, niet alleen door m’n archeologie-tik, maar ook omdat ik Grieks als eindexamenvak had. Als een van de zeven van ons hele VWO-jaar. Odysseus en de Trojaanse oorlog (en natuurlijk meneer Schliemann die in West-Turkije Troje blootlegde, naar eigen zeggen met Homeros’ Ilias in de hand), de helden uit de mythen waarvan het mij nooit duidelijk werd waar het mens-zijn ophield en het god-zijn begon. Athene, waar de democratie werd uitgevonden. Prachtige namen. Aphrodite, Iphigeneia, Agamemnon. M’n studie wijsbegeerte (filosofie) helpt ook mee. Plato en Aristoteles, de ideële wereld versus de zintuiglijke wereld. Heeft de wereld betekenis, of maken we die van wat er via onze ogen en oren binnenkomt? Scheppen we zelf orde in de zintuiglijke informatie, of zijn er absolute feiten en ideeën?
Ik kan de taal lezen en wat woorden begrijpen. Maar van Griekenland anno nu weet ik niets. Ik ken alleen het stereotype van het Griekse restaurant, waar de Apollo-schotel net zo weinig met Griekenland te maken heeft als de in Nederland af te halen fu yong hai met China. Ik ken de foto’s van blauw-met-witte kerkjes met de zee op de achtergrond, net zo weinig kenmerkend voor heel Griekenland als de molens van Kinderdijk voor heel Nederland. Eilanden, zee, cocktails, zon, brak op het strand liggen, mooie mannen met woest borsthaar en een achternaam die op ‘-os’ eindigt. Ik realiseer me dat ik geen idee heb van wat ik ga tegenkomen. Behalve dan dat ‘hitte’ waarschijnlijk een nieuwe krijgt.
Niet westers
Om 7 uur ’s ochtends Griekse tijd legt de boot aan. We bedanken onze landgenoten in de camper voor de geweldige bewaakservice en rijden de kade op. Nieuw land. Nieuw geld. Pinnen. Ik ga even te snel voor Elsbeth en heb m’n pinpas al in de automaat zitten als we nog aan het bedenken zijn wat het optimum is tussen niet te veel bij je hebben (riskant) en niet te vaak pinnen (kosten). Elsbeth is pissed, ik een beetje hyper, we zijn allebei moe. Ik ken mezelf en zeg sorry, de drachmen uit de muur verdelen we over onze moneybelts. De lucht is vochtig, de zon al warm, drukkend achter dunne wolken.
Igoumenitsa (Ηγουμενίτσα) is een klassieke reizigers hot-spot, met overal drankwinkels en bureautjes voor tickets, internationaal bellen en het wisselen van geld. Maar die reizigers zijn er niet, door de oorlog in Kosovo en de NAVO-bombardementen. Je zou hier in de rij moeten staan, maar de straten zijn rustig. Straten die anders zijn dan in Italië, we zijn hier verder weg. Geen scooters, maar oude brommers. Mooie mannen, vrouwen met donker haar. Andere bomen. Muziek die uit Turkije lijkt te komen en een kabbelende taal die niet westers klinkt. De schaal van de Michelinkaart wordt opnieuw een stap groter: van 1:400.000 in Italië naar 1:700.000 in Griekenland.
Basiskamp
Camping Drepanos is waar de Lonely Planet zei dat hij zou zijn, op een smalle landtong (δρεπάνος betekent ‘zeis’) die de baai van Igoumenitsa in steekt, zo’n 7 kilometer van de haven. Onderweg kijkt een witte koereiger ons aan. De camping is open, de prijs laag [omgerekend € 7,60 per nacht voor ons tweeën]. De campingbaas, die op John Goodman lijkt, geeft ons korting vanwege het laagseizoen. We kunnen staan waar we willen, er staan maar een paar kampeerders op de plekken onder de eucalyptussen. Traag zetten we ons kamp op, de druk is eraf, de mix van vervoersstress en de korte nacht heeft energie gevréten. Maar we zijn er. De plek voelt meteen goed, als het basiskamp waar onze Griekse expeditie zal starten.
Clichés
We slapen onder de eucalyptusbomen en zwemmen in zee, met achter ons de veerboten die grotendeels leeg af en aan varen. De supermarkt in Igoumenitsa is een totaal andere beleving dan in Italië, waar de supermercato grande een regelrecht feest was. Hier is het een buurtwinkel die naar wasmiddel ruikt. Duurder, vol verpakte producten en non-food – schoonmaakmiddelen en drogist-dingen voor boven en onder. Voor groente, fruit en brood moeten we naar groenteboer en bakker. Dat heeft wel iets, al hadden we het in de warmte en met moeë benen niet erg gevonden als het een one stop boodschappensessie was geweest.
We gaan voor de clichés: olijven zo groot als kievitseieren, tzatziki, feta, ouzo en retsina. In een boekwinkel kopen we de dikke zaterdageditie van de Volkskrant, 5 juni 1999, die daar zomaar in een rek ligt. Yes! Drie dagen oud, maar ook het nieuws van drie weken geleden was nieuw voor ons geweest. De avond valt, we fietsen terug. In de haven gaan lichtjes aan, de eucalyptusbladeren ritselen, de warmte vertrekt en laat ons achter in de stille schemer van de bijna lege camping. We gieten een beetje ouzo in onze laplandmokken. De smaak is intens. We slapen 10 uur achter elkaar.
Uitstellen
We blijven vijf dagen op Drepanos. De bloesem van de eucalyptussen verliest kleine gele draadjes die nog steeds tussen de bladzijden van m’n dagboek zitten. Eromheen zoemen joekels van antitank-wespen, die lijken op de helikopter-gunships die ik in m’n legertijd moest kunnen herkennen.
We wennen aan de zon, aan de muggen die voor het slapen gaan eerst uitgeschakeld moeten worden, aan het eten (als Elsbeth met een wasknijper op haar neus salade eet weet ik zeker dat de olijven hier naar wasmiddel smaken. En retsina is een vergissing, dat drink je pas als de brandspiritus op is) en aan Griekenland. Na alle supermarkten gehad te hebben vinden we onze weg in het Griekse etensaanbod, de Grieken zijn rustiger dan de Italianen en hier aan zee is de warmte goed te doen.
Uitrusten en bijtanken is wat we hier doen, sinds Pompei waren de etappes zwaar en de nachten soms kort of onrustig. En er moet geschreven worden. De derde rondzendbrief en het fietskookboek, voor onze website. In een internetcafé mailen we naar huis en tikken tot ’s avonds laat de teksten in, helemaal leeg fietsen we tegen middernacht terug naar onze plek onder de bomen. In het donker drinken we nog een ouzo en besluiten, omdat we vroeg willen vertrekken, nog een rustdag te nemen. Heerlijk. Maar eigenlijk zijn we ook aan het uitstellen. Het zal een terugkerend iets op deze reis worden: van een plek een thuis maken, en het weer afscheid moeten nemen van dat thuis. Op sommige plaatsen nestelen we ons, omdat we dat even nodig hebben. Misschien wel omdat wij ook die indiaan uit het verhaal zijn, die na aankomst op het treinstation dagen zit te wachten totdat niet alleen z’n lichaam maar ook z’n geest is gearriveerd. Het is fijn om na een tijd onderweg, waarbij elke dag en nacht anders zijn, een plek te hebben die langzaam van jou wordt. Met mensen die je stilaan leert kennen, met routines die zich vormen en met genoeg tijd om na te denken over het volgende stuk van de route. Tot het moment dat de kriebels komen, dat alles opgeschreven en overdacht is en de indiaan het station kan verlaten. Dan is het tijd voor afscheid.
Blauw wordt bruin
We verslapen ons. Zes uur wordt half acht, het begint al warm te worden als we twee uur later de camping af rijden. Over de landtong, door de straten van Igoumenitsa, langs de supermarkten die we kennen. De stad uit, de eerste meters omhoog. Een vrouw loopt haar tuin in en schudt aan een boompje. Er valt een citroen uit, die ze mee naar binnen neemt.
Op Drepanos keken we naar het westen, naar het blauw van de zee. Nu fietsen we naar het oosten, naar het groen en bruin van de bergen, die ons hele uitzicht vullen. Het zijn de eerste hellingen en hoogtes van het Pindosgebergte. Daar moeten we overheen om Ioannina (Ιωάννινα) te bereiken, het doel voor vandaag.
Die eerste indrukken zijn prachtig, de weg is niet vlak, maar gedraagt zich. Het is zondag, in de dorpen zitten mensen buiten aan tafeltjes te praten en iets te drinken. Valley floors met cipressen en het lint van de weg. Bruine bergen, groene bergen.
Bij een benzinestation drinken we een ijskoffie. De zon wordt warmer, na dertig kilometer gaat de weg echt omhoog. Dit is waar ik me dagenlang schrap voor heb gezet. Dit is waar we beiden tegenaan hikten. Ik schakel terug en begin.
Gesloopt
We gaan naar 640 meter, terwijl het intense zonlicht een blauwe waas over de bergen legt. De harde grond en het asfalt kaatsen de hitte van de middag genadeloos terug. Haarspelden, uitzichten, geiten die onder de enige bomen langs de weg schuilen. Wij, die met rode hoofden hetzelfde doen.
Suizen naar beneden, terug naar 100 meter, een ijskoffie en dan opnieuw omhoog. De zakdoek om m’n voorhoofd kan ik uitwringen, ik zweet als een gek. Het koude water waarmee we onze bidons steeds bijvullen wordt in no-time lauw. Hoewel we wat warmte betreft inmiddels wel iets gewend zijn, is dit toch van een andere orde. “De temperatuur in absolute zin was niet meer dan 33 graden” schrijf ik relativerend in m’n dagboek, maar de weg – die maar blijft dalen en klimmen – en de warmte putten ons langzaam maar zeker uit. “Het is lang geleden dat ik zo stuk zat, de laatste 25 km gingen maar niet om, opnieuw naar 650 meter.” Ik denk even dat Elsbeth het gaat begeven. Was het echt warmer dan in Italië, kwam het door het vele klimmen op lage hoogte, of hadden we onze dag niet?
Na meer dan 1500 hoogtemeters en 98 fietskilometers komen we totaal gesloopt in Ioannina aan. En is een enkele blik in elkaars ogen genoeg om te weten dat we hier een dag blijven.
Wereldfietser, pfff…
Op onze tentplek aan het grote meer van de stad heb ik een dip. Ik ben leeg en moe, geen zin in het warme en onbekende Griekse binnenland. Ik mis het thuisgevoel van Drepanos, ik wil comfort en dat alles gemakkelijk en bekend is. Vandaag is de avonturier in mij naar huis. Elsbeth zegt me niet zo te mopperen, en ze heeft gelijk. Schijterd! Meneer de wereldfietser, pfff.
Het is meteen over. Ik neem een douche, scheer me en was m’n fietsbroek uit. We eten vroeg, het goede gevoel is weer terug. Op de camping staan meer Nederlanders. Van de een krijgen we een kop koffie, van de ander reisgidsen om ons in te kunnen lezen. Ik denk dat we gisteren gewoon veel te weinig gegeten hebben. Dat is wat er gebeurt na een aantal rustdagen, dan staan je lijf en spijsvertering nog in de kalm-aan-stand en duurt het even voordat die aangepast zijn aan nieuwe inspanningen. De camping ligt in het verlengde van de start- en landingsbaan van het vliegveld, over onze hoofden scheren blusvliegtuigen die komen helpen om de bosbranden in dit deel van Griekenland onder controle te krijgen. Ik bel m’n beide zussen en m’n ouders, die over drie weken naar Istanbul komen om ons op te zoeken en hun vlucht geboekt hebben.
We vouwen de kaart van Griekenland uit op het gras en tellen de dagen die we nog hebben en de kilometers die we nog moeten. We zijn ingeteerd op onze reservedagen, dat wordt doorfietsen. Daar gaan we morgen mee beginnen.
Onveilig
We gaan redelijk vroeg weg, om kwart over acht rijden we Ioannina uit. We hebben besloten om bovenlangs te gaan op onze route door Griekenland, die via Thessaloniki en Thracië naar de Turkse grens loopt. Richting Albanië en Macedonië, dwars door het Pindosgebergte heen en grofweg langs de grens van het nationale park. Het toerisme houdt hier vrijwel op. Onze overnachtingen zullen anders worden. De kaart laat zien dat er tot Thessaloniki geen campings zijn. Volgens onze medereizigers kun je op sommige plaatsen voor niet te veel geld een domatio (kamer) huren. Dat klinkt niet als ons, maar we zullen zien. Kamers verhuren gebeurt alleen waar toeristen komen, dus we mikken voor onze overnachtingsplekken op de grotere plaatsen. Vandaag is dat Konitsa, op een afstand van zo’n 90 kilometer.
We beginnen vlak, langs het meer richting het noorden. Bij Karies (Καρυές) verlaten we de doorgaande weg en starten we onze excursie. We doen dat eigenlijk nooit, omrijden om iets te zien. We komen niet voor de kralen, we komen voor het snoer, het hele snoer. Maar te horen aan de verhalen van anderen is de Vikoskloof voorbijrijden zoiets als in Agra zijn en de Taj Mahal overslaan. De weg gaat langs een lange groene rug omhoog naar 925 meter. Beneden ons het dal, op de weg steekt nu en dan een flinke schildpad over. We drinken een frappè (φραπέ, ijskoffie) en klimmen dan door naar Monodendri (Μονοδένδρι, ‘enkele boom’, zoveel Grieks heb ik nog wel onthouden) op 1035 meter. De hoogte haalt de scherpe randjes van de warmte af, we laten onze fietsen achter in een restaurant en lopen de laatste kilometer naar een klooster dat natuur- en leistenig tegen de rotswand geplakt zit. Het heeft een uitzichtpunt. Vóór ons ligt de Vikoskloof.
In Nepal
We staan aan het zuidelijke uiteinde van de kloof, een stuk verder naar het noorden (niet aan de doorgaande weg, een grotere omweg) zijn de hoogteverschillen groter en is het uitzicht nog indrukwekkender. Maar wat we zien is genoeg om hier te zijn. Volgens een reisgids mooier en veel minder bezocht dan de Samariakloof op Kreta, volgens een bord langs het pad de ‘diepste kloof ter wereld’ in het Guinness Book of Records. We wanen ons overal, behalve in Griekenland. De verticale rotsen, groen en steen waar je ook kijkt. Er is niemand, de koele wind waait langs de bleke leisteen van het klooster. Het ruikt naar wierook. Ik ben in Nepal, Nepal, Nepal. Daar gaan we heen.
We suizen terug naar beneden, met prachtige uitzichten. In een weiland zien we twee ooievaars. We raken 420 meter aan en gaan dan weer naar 685 meter. Zweten, zweten, maar wat is dit mooi.
Geweldig
Op een hoog gedeelte van de weg kijken we ver over het land, naar de toppen van het Pindosgebergte. Wanden die recht omhoog gaan, grijs en groen, met kleine veldjes sneeuw bovenin. De Dolomieten, maar dan in Griekenland. Na een laatste afdaling en een colaatje bij een groot ooievaarsnest is het vrijwel vlak en niet ver meer naar Konitsa (Κόνιτσα, link naar de Engelstalige wiki omdat daar de brug op staat), op 460 meter. We doen inkopen en vragen naar een kamer. Maar de domatia zijn ons te duur, en na wat rondvragen krijgen we de tip om naar kajakschool en outdoorcentrum Paddler te gaan. Daar zijn we welkom, Cleopátra-met-de-mooie-bruine-ogen houdt er in haar eentje het fort en laat ons zien waar we onze tent op kunnen zetten en waar we (buiten en koud, maar what the hell) kunnen douchen. Terwijl we koken laat een klein zwart-wit katertje met grote grijze ogen de waak-herdershond (die aan een touw zit) helemaal uit z’n dak gaan. En nog een keer. En nog een keer.
’s Nachts om 1 uur drinken we met Kleopátra een Amstel-biertje op de rand van een oude (1873) boogbrug (die me doet denken aan de Ponte della Maddalena in Toscana, maar dan met een enkele boog) over de Aoös. Paddler zit hier niet per ongeluk, de rivier is een hotspot voor kajakkers en rafters. Een schijnwerper verlicht de rotswanden van de rivierkloof, krekels zijn de enigen die geluid maken. We praten over de geschiedenis van het land, de taal en de bergen. De avond is net zo geweldig als de dag.
Feest
De richting blijft noord. We klimmen de valley floor uit naar 740 meter, waar het landschap gaat glooien en begroeid raakt met naaldbomen tot aan de weg. De weg daalt licht, we fietsen door een groen en rotsig Noorwegen tot aan de brede kiezel-rivierbedding van de Sarantaporos die we kilometerslang stroomopwaarts volgen. Het is een feest. De weg die mild en rustig is, het groen en de bergen overal om ons heen, de ruisende rivier. Hoe anders is dit dan de eerste dag na Drepanos. Onze benen hebben het ritme weer gevonden, net als onze magen. Zelfs de warmte is geen thema meer, hier in de bergen is de temperatuur iets milder en niet drukkend, maar de wolken die zich af en toe verzamelen blijven onze vrienden.
De weg en de rivier buigen naar het oosten af, we volgen de kiezelbedding tot 850 meter hoogte, tot bijna aan het dorp waar we het na een dikke vijftig kilometer mooi genoeg vinden. In Eptachori (Επταχώρι) zitten we niet heel ver van de Albanese grens. Mensen waarschuwen ons, wild kamperen in dit deel van Noord-Griekenland is niet veilig. Door de onrust op de Balkan steken Albanese vluchtelingen de grens over en maken het land onveilig. We nemen de waarschuwing serieus, en omdat we morgen bovendien vroeg weg willen zoeken we een kamer. Een vrouw helpt ons en vertaalt onze wens, de kamer is snel gevonden, de prijs na wat bieden en tegenbieden overeengekomen op 4000 drachmen [€ 11,73]. Bij het inkopen krijgen we een half brood van een oudere vrouw, omdat de bakker dicht is. En een chocolaatje, m’n lieve oma heeft ineens een Grieks gezicht. We raken steeds meer onder de indruk, van het land en van de mensen. Griekenland en de Grieken stelen ons hart. Het land door z’n schoonheid, de mensen door hun karakter zet ik later in een rondzendbrief.
Nog voordat de zon opkomt zit ik de volgende morgen op het balkon van onze kamer, in ‘ons’ bergdorp te schrijven. Bergen, een kerk, de lucht die zelfs een beetje koud is. Het licht van de zon die haar komst aankondigt. Ik voel me een prins. Elsbeth voegt zich bij me, we maken ons op voor de dag naar Kastoria.
Unique moments
We gaan omhoog, over de haarspelden die we vanaf ons balkon konden zien liggen. Naar 1020 meter volgens de vertaalster die ons hielp. Naar 1350 meter volgens mijn hoogtemeter. De hoogte doet haar werk, de klim is niet al te warm. In Pentalofos, met goede gesprekken (“Marry?” Yes. “Good!”), slaan we alles in waar we zin in hebben, van koekjes tot brood tot… halva. De Macedonische (we hebben de regio Epirus inmiddels verlaten) variant van een, ehm, lekkernij die bestaat uit een soort gemalen-sesam-Bounty’s die al in de verpakking smelten. Die verpakking bereidt ons, geheel naar waarheid, voor op ‘unique moments’.
Papa Gabriël
De weg gaat in lange bochten naar beneden, hier en daar sluiten de wolken zich. Onverwacht weer naar boven en dan vlakt het land uit naar warme glooiende graanheuvels. Het wordt benauwd. In de verte zien we het geweld van een onweers- en stortbui, bij Neopoli verlaten we de grote rode weg op de Michelinkaart en slaan de kleinere gele weg in naar Kastoria (Καστοριά). De benen raken leeg, nog even klimmen en dan over een natte weg (we krijgen niet meer dan een paar spetters op ons) en vrijwel vlak naar de stad aan het meer. Pelikanen dobberen in het water. We volgen een kilometer of vier de weg langs de rand van het schiereiland tot aan de onofficiële camping bij Papa Gabriël. Die ons in eigen persoon een hand geeft en in het Duits welkom heet. Een smoezelig blauw habijt dat de (flinke) buik net niet verhult, werkmanshanden, rustige ogen en een grijze baard. Een geestelijke die overdag bouwvakt en ‘s avonds onderdak biedt aan kampeerders die deze uithoek bezoeken. Er is geen tarief, maar een donatie voor zijn kerk is wel de bedoeling. De pauwen schreeuwen, duizend bijen zoemen in de bloesem, de douche en wc zijn vies, maar who cares. We zijn een avontuur rijker. Griekenland wordt met de dag beter.
Johannes
De plek waar onze tent staat ligt naast het klooster van Papa (priester) Gabriël, het Byzantijnse klooster Panagia Mavriotissa, gewijd aan de tenhemelopneming van Maria. Ernaast ligt de kleine Byzantijnse kapel van Agios Ioannis Theologos, letterlijk vertaald ‘heilige (Sint) Jan de Theoloog’ – een andere naam voor de evangelist Johannes. De kloosterkerk is een van de oudste in deze omgeving, de fresco’s (muurschilderingen) dateren uit de 13e eeuw. De gebouwen worden gerestaureerd, we mogen bij uitzondering binnen kijken en foto’s maken. Ze behoren tot de Grieks-Orthodoxe kerk, die ontstond toen bij de splitsing in 1054 de Rooms-Katholieke Kerk en de oosters-orthodoxe kerken ieder hun eigen weg gingen. Anders en nog mystieker dan de katholieke traditie waarin ik zelf ben opgegroeid. Ik ben betoverd door de eenvoud van de kerk, de kracht van de schilderingen, de stille sfeer van verering.
We verlaten Kastoria, langs de ene bontwinkel na de andere, grote huizen waarin bontmantels achter de ramen zijn uitgestald, de uithangborden in het Russisch en in het Engels. Kastoria heeft een lange traditie van bontverwerking en bontverkoop, ooit begonnen met de handel in pelzen van de bevers uit deze streek. De bevers zijn al lang uitgestorven, maar de bonthandel is nog springlevend.
Saai en verlaten
De eerste 24 kilometers gaan hard en vlak. De kronkellijnen op de Michelinkaart waar we niet helemaal gerust op waren blijken goed te doen, de weg gaat gentle omhoog naar 1185 meter, gevolgd door een lange en al even geleidelijke afdaling. Na nog wat klim- en daalwerk bereiken we het gebied rondom het grote Vegoritida-meer. Kilometers lang fietsen we door een saai, verlaten en vlakker wordend landschap. Boven ons zijn de wolken zwaar en donker. In de verte golven hier en daar nog bergruggen, groen wordt bruin, aan de oever van het meer gaan we in Peraia (Περαία) een slaapplaats zoeken. Onze tent ergens opzetten moeten we hier, 20 kilometer van de Albanese grens, zéker niet doen volgens de inwoners. Veels te gevaarlijk. Ze gaan meteen iets voor ons regelen en even later gaat de deur van het deels leegstaande gemeentehuis voor ons open, waar we na wat schuiven met de inboedel op de grond mogen slapen. We krijgen een colaatje aangeboden, we voelen ons gasten die onaangekondigd aanbelden en toch met open armen worden ontvangen. Wat een bijzonder land, elke avond is compleet anders. Het regent even, op het plein stopt een vrachtwagen. De achterklep gaat open en de verkoop begint. Mensen komen naar het plein, mannen roepen prijzen, dingen worden achter uit de vrachtwagen gehaald en aan de kopers overhandigd. We bellen onze vrienden Henry en Sandra in Nederland, die voor ons wat fietsonderdelen aan m’n ouders gaan meegeven wanneer die naar Istanbul komen. Het blijkt dat we een brief van Sandra in Rome gemist hebben. We missen elkaar.
Fruithoofdstad
De dag erna brengt het afscheid van de bergen. In de verte eerst nog het meer, lichtbruine bulten met dotjes dor groen. We worden ingehaald door een open groente-pick-up met een heen en weer slingerende weegschaal achterop, door een luidspreker schalt “domates, patates, vieze boekjes!” OK, alleen die eerste twee dan. Iets omhoog en dan langzaamaan dalen door kilometers lange kersenboomgaarden. Er komt geen einde aan. Van een aardige vrouw kopen we een halve kilo kersen voor 200 drachmen [€ 0,59]. Edessa (Ἔδεσσα) is vol leven en vol lekker eten. Het is de fruithoofdstad van deze streek, de kramen langs de weg blijven maar komen. Een suizende afdaling en dan… de vlaktes in. De wolken laten we achter ons, de indringende warmte is terug. Over de grote rode weg naar Thessaloniki, waarvan we na een tijdje een afslag naar het noorden nemen, naar Goumenissa. We gaan Tania opzoeken.
Tania is een van de mensen waardoor wij hier nu fietsen, en waardoor ik dit verhaal nu schrijf. Want… Er waren eens twee vrienden, Dirk en Henry, die samen een fietsreis van Breukelen naar Australië maakten. Onderweg, in Griekenland, kwam Dirk Tania tegen. De liefde was zo groot dat Tania naar Nederland kwam. Ze maakten samen een fietsreis. Henry verbond zich met Sandra, ook zij maakten samen een lange reis op de fiets. Voordat Dirk en Tania hun reis maakten deed Dirk mee aan een rugzaktocht in Zweden, op uitnodiging van z’n buurman Ries, die bij de Landmacht werkte. Een collega van Ries organiseerde die tocht, als afscheid omdat hij de dienst ging verlaten. Op een avond, aan het kampvuur aan de oever van het Stora Gla, vertelde Dirk het verhaal van zijn fietstocht naar Australië. De collega van z’n buurman wilde er alles over weten, alles. Het was het meest fantastische dat hij ooit had gehoord, en hij hoorde het voor het eerst. Op de fiets de wereld in, dat wilde hij ook. Hij ging het doen. Die collega was ik.
Onvoorwaardelijk
In Dirk herkende ik de drang naar vrijheid, naar het buiten zijn zonder de ruis van het menselijk samenleven, het onvoorwaardelijk en allesomvattend voor iets gaan. Leven met grote stappen. Op een avond zocht ik hem op, Tania en hij zouden over niet al te lange tijd weggaan. De fietsen stonden klaar in de hoek van hun woonkamer, hun spullen al deels in dozen, deze plek gingen ze opgeven. “Als de Man met de zeis komt, moet ik mezelf in de spiegel aan kunnen kijken. Dan moet ik een goed antwoord kunnen geven op de vraag ‘wat heb je met je leven gedaan?'” Zo zat ik er ook in, ik gaf na acht jaar een carrière als KMA-beroepsofficier op om wijsbegeerte te gaan studeren, verkocht m’n auto en ging op een studentenkamer wonen. Maar Dirk bracht het onder woorden, met alle energie en overtuiging, de uitspraak bleef in mijn hoofd hangen. Het bezoek was bepalend voor een groot deel van m’n leven. Sinds die avond heb ik toegeleefd naar het moment waarop ikzelf op het punt zou staan om alles achter me te laten en te gaan. Dat moment kwam toen ik met Berber op 3 oktober 1995 in een vliegtuig van Kuwait Airways stapte, enkele reis Jakarta, en 10 maanden op weg was, terugfietsend naar Nederland. Het ultieme moment kwam toen Elsbeth en ik op 30 maart 1999 de sleutel van haar flat in de brievenbus van de verhuurder lieten vallen en uit Nederland wegfietsten. Zonder einddatum.
Onwerkelijk
Na 3922 kilometer vanaf het Surinameplein rijden we Goumenissa (Γουμένισσα) binnen. Blij dat we er zijn, na een ongehoord shitstuk vanaf de afslag. We moeten overduidelijk weer wennen aan de vlakten. Heet en met tegenwind door lappen golvend graan en akkerland, we kwamen maar niet vooruit. Van 40 naar 250 meter in de trillende lucht, maar we zijn er. Tania heeft geen officieel adres, we hebben het postkantoor afgesproken als contactpunt, gelukkig weet meteen iemand waar ze woont.
Op haar eigen stuk land dat ze met Dirk heeft gekocht, met een ren met een paar kippen, een eenvoudig zelfgebouwd houten huis en Angelos de hond, is het weerzien na jaren onwerkelijk. Ze is weer in Griekenland gaan wonen, de laatste keer dat ik haar zag was in Nepal, drie jaar geleden, toen we in een vriendengroep een trek liepen. Het hele stuk land is haar huis, ze leidt ons rond. Het toilet achter de wilgen, het stroompje en de vijver met schoon en helder water waarin we ons kunnen wassen, de pas geplante boompjes, het zaagsel op de vloer. Ze is hier met niets dan gras en grond begonnen en bouwt verder aan haar eigen plek. Angelos is een lieverd, maar nog schichtig na een bestaan als zwerfhond. Tania neemt ons mee naar het centrale plein met de platanen, waar mensen in de aangename avondlucht bij elkaar zitten en de zomer vieren. Alles is tot heel laat open, het is zaterdagavond, iedereen flaneert in dit ‘Parijs van Kilkis’. We eten een broodje gyros, de gyrosmevrouw is een schat, Tania is een schat, de avond heeft geen einde. Om twee uur liggen we op de vloer te slapen tussen het verse hout in haar huisje.
Tania brengt ons een ontbijt, een dikke spin heeft ’s nachts een web geweven boven het paadje naar het natuurtoilet. Ik ehm… besluit de spin haar rust te gunnen. Als vanzelf komt het gesprek op de trek in Nepal. Dirk en Tania, Henry en Sandra, Berber en ik, een paar anderen die zich aansloten, samen liepen we Annapurna Circuit. Gaandeweg sloop er stroefheid tussen mij en Dirk en haar, we voelden het maar spraken er niet over. Niemand wist eigenlijk waarom precies. We hadden onze eigen reizen gemaakt voordat we elkaar weer zagen, zij waren al een tijdje in Nepal om te raften, Berber en ik waren inmiddels ruim vijf maanden onderweg, sterker en vrijer na pittige fietslanden en een verzoening met elkaar. Tania huilt, ik heb haar pijn gedaan realiseer ik me, het niet-uitpraten was niet eerlijk. Ze wist niet wat er was. Het raakt me, ik troost haar en zeg dat het me spijt, werkelijk spijt. Het is goed.
[Achtergrond: Annapurna Circuit]
Het verhaal van deze trek is ooit gepubliceerd in Outdoor Magazine (bestaat nu niet meer), waarvoor ik reisverhalen en columns schreef. Het verhaal was er dus al. De herinnering was te mooi om er niets mee te doen. Ondanks de vertraging die dat opleverde voor deze pagina kon ik het niet laten om het verhaal van de trek rond de Annapurna’s een eigen plaats op deze site te geven.
De trek waar het over gaat maakten Berber en ik samen met nog zes anderen (Dirk, Tania, Henry, Sandra, Ed en Rogier) in maart 1996. Berber en ik vlogen begin oktober 1995 naar Jakarta, fietsten van zuid naar noord over Sumatra, staken bij Medan over naar West-Maleisië, fietsten naar Bangkok, maakten een uitstapje naar Noord-Thailand en vlogen daarna naar Delhi. Delhi-Rajasthan-Agra en daarna van Varanasi naar Kathmandu. Na de trek fietsten we terug naar India, via Uttar Pradesh en Himachal Pradesh naar Dharamsala. Bleven er wéken, zagen Tenzin Gyatso, His Holiness de 14e Dalai Lama van Tibet, en wilden er nooit meer weg. Dat deden we toch, door van Delhi naar Rome te vliegen en naar huis te fietsen. Wie weet, als ik het verhaal over de tocht van Elsbeth en mij naar Nepal tot een goed einde heb gebracht, schrijf ik ook het verhaal over die reis van Berber en mij.
Inzichten
Een reisgids geeft je een indruk van een land, met natuurfoto’s waarvoor een fotograaf een week in de struiken heeft gelegen, met woorden als ’typisch’, ‘authentiek’ of ‘ongerept’ (brrr, maar vooruit. Op ‘rustiek’ of ‘pittoresk’ staat echter de hoogste straf – de kliko) en met highlights waar je dágen voor moet omreizen. Er doorheen fietsen laat je de bread and butter van een land ervaren. Niet de kers, wel de taart. De wegen, de natuur, de mensen. Maar een enkel gesprek met iemand wiens land het is brengt inzichten. ’s Middags, opnieuw op het plein, in de schaduw van de platanen, praat Tania over haar land. Griekenland is nog niet heel lang geleden (het is 1999) tot rust gekomen, tot eind 1974 was er onder het Kolonelsregime een dictatuur. Vooral Macedonië, de streek waarin Goumenissa ligt en waar een deel van Tania’s roots ligt, heeft een roerige geschiedenis. De beide oorlogen zaaiden tweedracht en onderling wantrouwen onder de bevolking. Er heerste angst, velen moesten vluchten, Tania’s grootmoeder vluchtte als jonge vrouw naar Tsjechië. En er was haat tegenover degenen die land en grond opeisten voor zichzelf door anderen te verjagen. Nu wonen Bulgaren, teruggekeerde vluchtelingen en zigeuners in een delicaat evenwicht naast elkaar. Zelfs voor Tania is dat nu nog moeilijk, omdat ze in de streek waar ze woont niet weet welke mensen haar grootmoeder hebben verjaagd of haar overgrootmoeder hebben vermoord.
Tania laat ons kennismaken met de aangename kanten van Griekenland. Terwijl ze vertelt over de geschiedenis van haar familie en van de streek eten we gehakt, salade en patates. De sfeer is onvergetelijk. We drinken een biertje, uit de fontein in het midden van het plein komt drinkwater, na het middagmaal eten we een ijsje in de lekkerste zoetwinkel van Goumenissa. Daar ontdekken we iets dat net zo onvergetelijk is: bonbons, sweets, chocolaatjes, stuk voor stuk verpakt in kleurige zilverpapiertjes. Vergeet Delphi, vergeet de Akropolis, dit is waarvoor je naar Griekenland moet.
Regen
Na een dikke kus als afscheid rijden we het warme land weer in. Hetzelfde stuk terug naar de rode weg gaat nu veel beter. Wolken verzamelen zich boven ons, als de grote weg vierbaans is geworden begint het echt te regenen. Overal is water, er staat een keiharde wind, we zien bijna niets. Het groen naast de weg wuift in de windvlagen, de regen is lauwwarm, er vormt zich schuim op het wegdek waar rubberdeeltjes zich vermengen met het water dat lang niet is gevallen. We schuilen in de lijmstank van een fabriek. Langs de weg liggen groteske uit elkaar gereten hondenlijken, plat en walmend. Soms met de bek schuin omhoog en ontblote witte tanden, als om de moordenaar te bijten. Ook de komende dagen blijft dit terugkeren: de weeë rottingslucht die een aangereden hond aankondigt. Griekenland heeft veel zwerfhonden, als ze sterven op de weg worden ze niet opgeruimd.
De regen stopt, de bewolking breekt. We passeren het kruispunt met de lege snelweg naar Joegoslavië en rijden een stuk verder de industriegebieden van Thessaloniki (Θεσσαλονίκη) in. Stank, industrie en een witte nevel boven de opdrogende weg. Het verkeer is OK, in de stad staan oude kerken in de steigers, ze lijken op moskeeën. We vragen naar de camping, die deze tweede stad van Griekenland volgens de kaart heeft. Er zijn er drie, waarvan de dichtstbijzijnde voorbij het vliegveld ligt, 20 kilometer buiten de stad. Dat is te doen, maar eerst een supermarkt in, zodat we straks na aankomst niet meer weg hoeven. Het begint weer te regenen. De regen wordt harde regen en dan keiharde regen. We zitten het drie kwartier uit, maar besluiten dan om verder te gaan omdat het donker op de loer ligt. We doen de regenjassen aan en gaan de weg weer op.
Wat een dag
Door de stortregens staan de straten blank, we fietsen door 15 centimeter water. Riviertjes van modderwater vormen stroomgeultjes, het water golft. Maar het angstaanjagende is dat we niet zien welke gaten er onder het wateroppervlak liggen, gaten die we kennen van de Griekse wegen. De schemer valt, modderwater spat overal, we zijn vies tot onze zadels. Onze bezwete huid van vanmorgen gaat plakken onder onze regenjassen die we aanhouden omdat alles nat blijft spetteren. Het wordt donker, we rijden langs het vliegveld, de baanverlichting glinstert in rechte lijnen, vliegtuigen zetten over onze hoofden de landing in. We zijn leeggefietst, hongerig, stuk. Bij navraag vertelt een behulpzame pompbediende dat de camping nog vijf kilometer is. En gesloten, net als alle campings hier. Die gaan pas op 1 juli open, als het seizoen begint. We willen het zeker weten, we vragen het bij de politie een stuk verderop. Het klopt. We kunnen op het strand slapen, aan het hek van een militair terrein, daar is het veilig. We moeten alle verwachtingen van een camping, een plek en een rustdag opzij schuiven. Dit gaat het worden. Eerst eten, eerst moed en energie verzamelen. Een gyros en patates verder zit de stemming er weer in. In het donker zetten we de tent op in het grove zand naast een muurtje. Ik praat met de wacht, om er zeker van te zijn dat hij weet dat we hier staan. En dan zijn die paar vierkante meters ineens ons huis, er wordt zelfs over ons gewaakt. We drinken een fles bier leeg en kijken naar de lichtjes van Thessaloniki in de verte. Het avontuur is terug. Wat een dag.
Evenwicht
We ontbijten bij de Goody’s in Peraia en spreken onszelf moed in. We zijn vies en moe, geen zin om weer de energie-vretende hitte in te gaan. Bij een bakker kopen we twee grote broden, we doen er elk een op de achterdrager. Terug het asfalt op, terug naar het noorden om voorbij het vliegveld de weg richting Chalkidiki (Χαλκιδική, met de drie vinger-achtige uitsteeksels) op te pikken. Een meloenverkoper geeft me een seintje: het brood op m’n achterdrager is op de weg gevallen. Ik rijd als een haas terug en als ik er vlakbij ben rijdt een grote lompe vrachtwagen vlak vóór m’n ogen over het brood heen. Ik raap het op, wil het weggooien, de fiets draait onder me vandaan en bij het opvangen haalt een pedaal m’n hiel open. Alles is tegen me, alles. Ik flip, smijt het brood op de grond. Elsbeth, die denkt dat ik met een goed brood gooi schreeuwt dat ik rustig moet blijven, laat een traan. Wat een rotmoment. De warmte, de moeheid, de tegenslag van gisteren, dit kan er even niet bij. Op moeilijke stukken leunen we op elkaar, dan houden we samen het evenwicht dat maakt dat we alles aankunnen. Met mijn uitbarsting stort dat evenwicht een moment in. Een tijdje geleden hielp een vriendin me om te ontdekken waar mijn boosheid op dat soort momenten, als de wereld tegen me samen lijkt te spannen, vandaan komt. Dingen die ik in m’n jeugd heb meegemaakt. Achter elke boosheid die uit verhouding is zit pijn. Al fietsend heb ik daarna die pijn blootgelegd, begrepen en opnieuw beleefd, om het achter me te laten. Fietsen heeft me veel gebracht.
Het dode punt voorbij
Elsbeth staat dichter bij me dan wie ook. Ik kan bij haar de man zijn die slechte momenten heeft en die fouten maakt. En die haar, in de blikkerende Griekse zon met een kapotte plastic zak met een geplet brood in z’n handen, zegt dat het hem spijt. Ik praat het niet goed, maar buig het hoofd. Bevrijdend.
Iets dat we beiden goed kunnen is opstaan en niet in dingen blijven hangen. Het is goed. We gaan weer fietsen.
In Vasilika (Βασιλικα) stoppen we bij een benzinepomp voor een blikje cola. Van de aardige eigenaar krijgen we twee niet-zo-lichte stenen Pennzoil koffiebekers. Uit een daarvan drink ik nu, tijdens het schrijven, na al die tijd nog steeds m’n koffie. We verlaten de vlakten, klimmen tot 400 meter en krijgen koffie aangeboden van iemand die aan het schilderen is. Op een soort pas op 600 meter krijgen we blikjes cola van een Kantina-eigenaar. Alsof het zo moet zijn. Zoveel aardige ontmoetingen, we zijn het dode punt totaal voorbij, de lamlendigheid wisselen we in voor nieuwe energie. Het is klimmen en dalen, onder wolken die samenkomen en wat regen laten vallen. We besluiten om niet naar Olympiada (Ολυμπιάδα, Chalkidiki) te gaan, maar direct af te buigen naar Asprovalta (Ασπροβάλτα). Een perfecte beslissing. De rest van de middag gaat als een trein, dalend en met de wind in de rug. Als we van richting veranderen moeten we even afstappen omdat de keiharde wind ons anders met fiets en al tegen de grond had geblazen. Donkergrijze wolken drijven voorbij, we eten perziken, komen langs velden met tabak en langs een groot meer. Met opnieuw de wind in de rug naar de kust, een winkel met sweets (die we sinds Goumenissa kennen) geplunderd en een camping aan zee gevonden. Helden zijn we. En zo is het helemaal goed gekomen met deze dag van bijna 110 kilometer, een dag die bijna niet méér verschillende stemmingen had kunnen hebben.
Tekeer
Op de bijna lege camping nemen we alsnog de dag rust. Ik probeer te schrijven, maar moet ophouden. Stof, zand en bladeren beginnen door de lucht te vliegen. Takken beginnen te zwiepen, bomen heen en weer te bewegen. Een dikke tak breekt af. Langzaam barst een storm los, minstens windkracht 10. Bomen gaan bijna horizontaal liggen, takken die zo dik zijn als een lantaarnpaal breken krakend af. Alles zit onder het stof en de bladeren, de camping-paden liggen bezaaid met takken. Ik veranker de tent met extra scheerlijnen. Terwijl we worden gezandstraald lopen we via het strand naar het centrum van Asprovalta en eten daar gyros. De wandeltocht terug is angstig, we moeten moeite doen om te blijven staan en niet de zee in te waaien, op de achtergrond rijden sirenes af en aan. In de tent is het rustig, maar daarbuiten is het nog steeds kermis. Ik check de bomen en takken boven en naast ons, er lijkt niets op onze tent te kunnen vallen. Maar helemaal gerust ben ik niet, zo gaat het tekeer.
’s Nachts om half drie worden we beiden wakker. Het is doodstil. De storm is voorbij.
We lopen langs weggewaaide caravan-luifels, het slagveld van dikke takken die overal verspreid liggen. We horen dat het hier – met aan de westkant de bergen en aan de oostkant de zee – vaker stormt, als koude lucht uit de hogere delen naar beneden valt en bij de zee warme lucht tegenkomt. We zijn erg blij met onze koepeltent, eigenlijk een expeditietent, die enorm stormvast is. Terwijl om ons heen de takken worden gezaagd en opgeruimd geven we de fietsen hun 1500-kilometerbeurt. Alles is weer schoon en gesmeerd, de benen zijn vol, op naar Istanbul.
Nieuwe woorden
We nemen de kustweg, de 2 (een ethniki odos, nationale weg), naar Kavala. Hopend op een vlakke weg waarop we kilometers kunnen maken. Wetend dat ook een kustweg doet wat-ie wil en dat weinig wegen helemaal vlak zijn. We willen naar het oosten, naar Turkije. De weg is vriendelijk, het eerste stuk gaat als een trein. De nog steeds ferme westenwind duwt ons langs het azuurblauwe water van de Egeïsche Zee, met rechts van ons in de verte de meest oostelijke vinger van schiereiland Chalkidiki en links van ons een bergkam. De blikjes cola in de kantina’s zijn koud, de zee haalt de ergste warmte uit de lucht, de weg golft maar doet geen gekke dingen.
Het begint hard te regenen, we halen de jassen uit de voortassen en fietsen verder door warm opspattend water. In het centrum van Kavala passeren we een aquaduct dat wordt gerestaureerd. Maar de dia maak ik om een bord, waarop staat dat het nog 460 kilometer is naar Konstantinoupolis (Istanbul). Turkije, het eerste teken. Na het installeren op de bijna lege camping, iets oostelijk van de stad, leren we bij het gyros-eten een paar uiterst belangrijke nieuwe woorden: akóma dio parakaló. Nog twee alsjeblieft. Aan een tafeltje met uitzicht op zee spreken we een Engelse vrouw die in Turkije woont. Vandaag wordt het vonnis over Öcalan verwacht, leider van de Koerdische PKK die streeft naar een autonoom Koerdistan. Volgens de Turkse staat een terrorist, volgens zijn eigen mensen een vrijheidsstrijder, zo gaat dat. Hij is nog niet zo lang geleden opgespoord en gearresteerd, niemand weet of zijn proces en het vonnis voor nieuwe onrust en aanslagen zal zorgen. We zijn van plan om heel Turkije te doorkruisen, dus ook voor ons is dit spannend. Hoewel, we zien het wel. Turkije is groot en dit laat zich toch niet voorspellen.
Een verdwaalde herdershond is ineens onze hond, hij gaat bij ons liggen en houdt de hele nacht de wacht naast onze tent.
Biljartlakendag
De eerste stop hebben we al na een half uur, als we bij het passeren van een zoetwinkel in de remmen gaan. We kennen onze prioriteiten. ‘Μον Αμουρ’ staat op een wikkel, dus die zet ik buiten op de dia. Mocht u in de buurt zijn lezer, de winkel is er nog, op 40.962462, 24.512267. Het weer is warm maar heerlijk, de weg is een biljartlaken. Het grote blad mag erop, we vliegen over de weg. Links blijven de bergen, als bruine bulten met gehakte peterselie. Rechts houdt de kust op, om plaats te maken voor stukken vlak wetland. De aangroeiende wolken geven weldadige schaduw, langs de weg stappen ooievaars statig door de velden, op zoek naar sprinkhanen. Elk dorp heeft z’n eigen nesten, de inwoners zijn trots op het aantal jongen. Na Xanthi (Ξάνθη) komen we de eerste vrouwen met hoofddoeken tegen, de eerste minaretten prikken de lucht in. Tot 1912 behoorde het oosten van Grieks-Macedonië en heel Thracië tot het Ottomaanse rijk. Dit was Turkije. In Xanthi en Komotini is 40 procent van de inwoners Turks, verderop naar het oosten wonen minder Turken door de gedwongen uitwisseling van Grieken en Turken in 1923.
Over een rustige gele weg, langs bergranden en nog steeds in de milde wolkenlucht bereiken we Komotini (Κομοτηνή). De door meneer Michelin beloofde camping is er niet, er zijn geen domatia, dus doen we iets nieuws: een hotel. Het goedkoopste. De wat norse hotelmeneer ontdooit als hij Elsbeth en de fietsen ziet. 7000 Drachmen worden er 6000 [€ 17,60]. We eten bij een Turks restaurant (inderdaad: akóma dio…), de terrassen zitten vol mooie mensen, de sfeer is geweldig. Griekenland is leuk. Nog anderhalve dag fietsen en dan… Turkije!
Doen
Dat is precies wat we doen. Op de laatste hele fietsdag in Griekenland vestigen we een vroeg-aankom-record, de etappe is nog geen 60 kilometer. Niet ver oost van Komotini nemen we een kleine binnendoorweg naar het zuiden, omdat de hoofdweg (de 2, via Sapes) een omweg maakt en over 115 meter gaat. Geen zin in. Na een paar kilometer stuiten we op een snelweg in aanbouw (de A2, die tegenwoordig helemaal van west naar oost door Noord-Griekenland loopt, van Igoumenitsa tot aan de afslag naar de Turkse grens). Hij gaat de goede kant op, het asfalt plakt niet, er zijn geen afzettingen. We kijken elkaar aan: doen. Het gaat perfect, hij houdt gelukkig niet ergens midden in een weiland op en buiten een paar slimme taxi’s is er geen verkeer. Leeg tot aan de horizon. Een autoloze zondag in Griekenland. We fietsen midden op de weg, in alle rust, op asfalt waarop je kunt biljarten. Na 25 kilometer komen we bij Mesti de 2 weer tegen. Bij een kantina drinken we wat, tussen een groepje oudere mannen. Die ons prompt vis, brood, tomatensalade en nog een colaatje aanbieden. De gastvrijheid verbaast ons weer, het houdt niet op. Veel Griekse mannen hebben in het buitenland gewerkt, we praten met ze in het Duits, een beetje Grieks en wat gevorderde gebaren.
Na nog wat klimmen en dalen komen we al om half vier in Alexandroupoli (Αλεξανδρούπολη) aan, waar we buiten de stad Rosa Beach vinden, een kleine en eenvoudige camping. Twee Nederlanders in een camper zijn net terug uit Turkije en zijn vol lof over het land. Mooie verhalen en goede ervaringen. We kunnen niet wachten.
In Alexandroupoli is het ’s avonds nog even slenteren over de boulevard. Het is zondagavond en de terrassen zitten vol, ouders met kinderen lopen voorbij, etend van wat de food stalls langs de straat verkopen. De gyros is weer goedkoper dan in de vorige stad, ook hier is Amstel het bier dat overal wordt verkocht. We lopen terug naar de camping, voor de laatste nacht in Griekenland.
Respect
We nemen de tijd, gaan rustig weg en maken de laatste drachmen op in een supermarkt. De weg is leeg en easy, het pijltje op de Michelinkaart stelt niets voor. Op de afslag naar de Turkse grens komen we een wereldfietser uit Libië tegen. Mohamed Bhar wil in 169 dagen de Middellandse Zee ronden. Het stuk Libië-Griekenland, dwars door de woestijn via Egypte en Syrië, heeft hij al achter de rug. Zo’n 7500 kilometer in 74 dagen, vertelt hij. Met een fiets en uitrusting die heel wat minder high-tech zijn dan die van ons, in mijn hoofd maak ik een diepe buiging voor ‘m, respect voor deze man. We wisselen adressen uit en wensen elkaar een goede reis. We stappen op, richting het oosten.
We rijden de brug op over de Evros, de rivier die de natuurlijke scheidslijn vormt tussen de twee landen. Midden op de brug staat een groot bord. Türkiye. Langs de weg staan breedlachende militairen, in het douanegebouw voorbij de brug stellen de douaneprocedures weinig voor. Met guldens en Duitse marken (die we daarvoor bewaard hebben) schrapen we per persoon zo’n 20 gulden [ruim 9 euro] bij elkaar, de kosten van het visum waarmee we drie maanden in Turkije mogen blijven. Dan fietsen we, na 1026 Griekse kilometers vanaf Igoumenitsa, het Turkse landschap in. ‘De Oriënt’ zingt een stem in m’n hoofd, alsof ik geen land maar een filmverhaal binnen ga. Ik ben vaker ver weg geweest, een stuk verder dan Turkije, maar niets kan tippen aan het gevoel om er helemaal naartoe gefietst te zijn. Wat is dit ontzettend gaaf.
Belangrijk moment
De eerste kilometers zijn rustig, zoals altijd na een grensovergang. Tot een grens dunt het verkeer uit tot bijna niets, erna komt het, met elke toevoerweg sneller, weer op gang. We kijken en kijken, speurend naar dingen die anders zijn dan in Griekenland. Borden waar op de hoofdletter ‘i’ een puntje staat en met nieuwe letters, andere huizen, andere mensen. In de verte minaretten, naast de weg stukken moeras waar koeien tot hun knieën in staan. Herders zitten naast hun dieren, het landschap is geel en weids. Een groot gebouw doemt links van de weg op, en we stoppen voor een heel belangrijk moment. De eerste supermarkt in een nieuw land. Elsbeth mag, ik blijf bij de fietsen.
Kaasstengels en yoghurt
Ze komt terug met een schat aan eten, waaronder een enorme pot yoghurt. Alles voor weinig. Hier maken we kennis met de twee grote merken die onze fietstassen de komende maanden zullen vullen met tussendoor-energie: ETI en Ülker. Tot klassiekers zullen uitgroeien de popkeks, kleine los verpakte cakejes met echte (kuch) banaan-, citroen- of chocoladesmaak, de grote cakes, een soort chocoprinsen met schuim ertussen, de kaasstengels (peynirli kraker) en de sesamstengels (susamlı kraker). Stilaan zal ook duidelijk worden welk merk beter is in kaasstengels en in sesamstengels. Ik houd je op de hoogte. Fietsers begrijpen waarom dit belangrijk genoeg is om een hele alinea aan te wijden.
Hier starten we ook een traditie die we tot aan het einde van de reis volhouden: yoghurt eten. Je lijf, vooral als dat veel en hard moet werken, heeft voedingsstoffen nodig die onder andere in melkproducten zitten: eiwitten, vitamines en kalk (calcium). Nederland had lange tijd een melkfixatie (omdat we al die liters kwijt moesten), toch is melk niet de beste keuze. Biologisch gezien is koemelk bedoeld voor kalfjes. Volwassen darmen verteren yoghurt beter dan melk, omdat in yoghurt de melksuiker (lactose) is omgezet in melkzuur. Babydarmen weten raad met lactose, volwassen darmen gedogen het. Daar komt bij dat yoghurt minder gevoelig is voor bederven dan melk, waarvan je in Azië bovendien niet (altijd) weet welke behandeling die heeft ondergaan. In supermarkten zoals hier zou je daarop kunnen vertrouwen, maar in dorpswinkels op het platteland niet. Daarom: yoghurt. Bakken vol, zoals nu.
Clichés
Van Griekenland wist ik nog iéts, van Turkije nog minder. We hebben ons ingelezen in de Lonely Planet die we al vanaf Amsterdam in de fietstas hebben, maar verder ken ik alleen de clichés uit films en verhalen. Sultans, fezzen en Turkse koffie. De oudere mannen die ’s zomers in het Utrechtse Lombok – waar ik een tijdje woonde – buiten op een bankje zaten. Van m’n vader, die als legerofficier ooit eens in Turkije kwam, hoorde ik verhalen over de overdekte markt in Istanbul en over Atatürk, die van Turkije het land maakte dat z’n blik op de toekomst richtte. In onze woonkamer hing een groot aardewerken bord aan de muur dat hij uit Istanbul meenam. Nu gaan we alles zelf zien, dit laatste flardje Europa en die enorme lap Azië.
Het reizen gaat opnieuw veranderen. Campings zijn er alleen bij de grote steden, de kaart is weer een stap grover, 1:750.000. Voorbij Keşan mogen we in de tuin van het Gölbaşı restaurant staan, voor 1,5 miljoen lira [€ 3,40], eigenlijk 2 miljoen maar als we nou ‘ns bij hen aten? Het wordt de beste maaltijd van de reis tot nu toe. Een (denk ik) familielid kust bij de begroeting de voeten van een oudere man, de gastheer van het restaurant. We slapen als rozen.
Allah’a ısmarladık
De weg gaat golven, groot wasbord in de gloria. Op en neer, klimmen en dalen, het houdt niet op. De weg is OK, maar erop rijden niet. Het verkeer is bloedstollend, vooral de bussen. We voelen ons alleen veilig op de vluchtstrook, maar die is van gravel-asfalt, zand of houdt er mee op. Het landschap brengt niets, de lucht is grotendeels bewolkt. Bij een gigantische regen- en onweersbui vluchten we een restaurant in. Dat wederom helemaal niet vervelend is. Bij het weggaan oefen ik het beetje Turks dat ik uit de Lonely Planet heb geleerd. Ik ben gek op taal. “Allah’a ısmarladık” (tot ziens, ‘moge God je bewaren’). Het klinkt plechtstatig, geen idee of ik iets zeg dat wel nog in reisgidsen staat maar dat níemand meer gebruikt. Maar het antwoord is “Güle güle!” (tot ziens, door degene die blijft), precies zoals de Lonely Planet voorspelde. Ik ben een hele trotse fietser-in-Turkije.
In Tekirdağ (‘Tékierdaa’) zijn de campings dicht en vinden we het pension te duur. Een oudere man tikt op m’n schouder: we mogen bij hem in de tuin staan. Tussen de uien en de tomaten maken we ons thuis, eten lahmacun (‘lachmadzjoen’), en nog een, in de stad (bij een meisje met ongelooflijk mooie bruine ogen) en moeten daarna bij hem en zijn vrouw thuis Kaffee komen trinken. Ze hebben beiden vijftien jaar in Duitsland gewoond en gewerkt, dat maakt het contact erg gemakkelijk. Schoenen uit en met onze stinkvoeten in hun huisslippers praten we over Öcalan die ter dood is veroordeeld, over Turkije en de Toestand in de wereld. Met onze fietsen veilig achter hun huis voelen we ons opnieuw te gast en begint onze liefde voor dit land en z’n mensen te groeien.
Taal en Turkse letters
Taal vind ik mooi. Ik ben een taalmens. Onderweg probeerde ik de voor mij nieuwe talen te doorgronden en ze een beetje te spreken. Je staat ervan versteld wat je voor elkaar krijgt als je een paar woorden Turks, Farsi, Urdu of Russisch spreekt. Je komt niet alleen met de juiste dingen de winkel uit, gaat rechts waar je rechts moet en kunt het afdingspel begrijpen en (dat denk je in elk geval, hoest) spelen. Het zorgt ook voor veel goodwill, omdat je moeite hebt gedaan om je verstaanbaar te maken. Praktisch gezien was het op veel plaatsen onderweg de enige manier om iets voor elkaar te krijgen.
Het Turks gebruikt een aantal letters die wij niet kennen en een aantal letters die je ook in andere talen tegenkomt. Dat de ‘u’ een ‘oe’ is en een ‘ö’ een ‘eu’ mag bijvoorbeeld geen verrassing meer zijn. Voor de liefhebbers:
Letter | Uitspraak | Toelichting |
---|---|---|
c | 'dzj' zoals de 'j' in het Engelse 'John' | |
ç | 'tsj' zoals in 'tsja...' | |
ğ | spreek je niet uit, maar verlengt de klinker waar de ğ na komt | voorbeeld: Uludağ (een beroemde berg bij Bursa) spreek je uit als 'Oeloedaa' |
ı | 'uh' of 'e' zoals in 'de' | de 'i' (met puntje) bestaat ook in het Turkse alfabet, daarom wordt de hoofdletter 'i' in het Turks met een puntje geschreven (İ) om hem te onderscheiden van de hoofdletter 'ı' |
ş | 'sj' zoals in 'shit' |
De finale
De dag van de finale breekt aan. Het laatste stuk tot Istanbul, de tweede grote mijlpaal na Rome. We ontbijten bij een tankstation net buiten Tekirdağ en raggen 20 vlakke kilometers de goede kant op. Eten taartjes bij een pastane, met op de achtergrond een moskee aan de Zee van Marmara. De D110, die we al vanaf de grens met Griekenland volgen, wordt de D100 als de wegen vanuit Oost-Europa zich erbij voegen. Twee fietsers komen ons achterop, we stoppen voor een çay en maken kennis. Het zijn Silke en Jens uit Dresden, die via Roemenië en Bulgarije hierheen zijn gefietst, op weg naar het oosten. Samen fietsen we verder richting Istanbul, maken nog een stop en spreken af elkaar op de eerstvolgende camping van Istanbul weer te zien. De (meerdere) campings van Istanbul liggen volgens de kaart en de Lonely Planet rondom het vliegveld, Atatürk International Airport, aan de weg waar we nu op fietsen en aan deze kant van de stad. Hoe ideaal wil je het hebben.
Zo eenvoudig zal het echter niet blijken te zijn, maar dat weten we dan nog niet. Hoewel we niet over de snelweg fietsen, die noordelijker loopt, gaat de weg daar wel erg op lijken bij het naderen van de stad. De weg wordt drukker en breder en groeit uit tot een verkeersader. We gaan een heuvel van 200 meter over en dalen suizend af in de rijwind en tussen bussen en trucks. Onze zintuigen verscherpen, druk wordt nog drukker, alert wordt nog alerter. Jens wordt bijna van de weg gereden, de auto schampt ook mij licht en stopt even verderop. Een vrouw stapt uit en kijkt of haar spiegel beschadigd is. Ze keurt Jens geen blik waardig, geen vraag of er iets met hem is gebeurd, geen enkel gebaar van ‘sorry’. Ik wordt spinnijdig, niet eens omdat ze Jens heeft geraakt, maar om het totale gebrek aan belangstelling. Takkewijf.
De stuipen op het lijf
Jens is gelukkig OK, z’n fiets ook, we komen met de schrik vrij. We nemen even een paar minuten totdat iedereen weer rustig op z’n voeten staat en gaan dan verder. Dit is de enige weg, er zit niets anders op. Het blijft bij dit ene incidentje, maar we worden er niet rustiger van. Ook de weg wordt dat niet. De vluchtstrook – waarop we nu extra goed rechts houden – is goed te doen, dat is het niet. Het zijn de in- en uitvoegstroken. Zolang we gewoon rechtdoor rijden hoeven we alleen maar te zorgen dat we ver genoeg op de vluchtstrook zitten, zodat zelfs een bestuurder die z’n broodje laat vallen en een slinger maakt ons niet raakt. Een kwestie van volhouden en uitzitten. Maar bij een afslag (of een weg die van rechts invoegt) komt er een moment dat we de uit- of invoegende stroken moeten oversteken. Haaks, om zo snel mogelijk aan de overkant te zijn. Bij kleine afslagen is dat uitkijken, timen en een sprint naar de overkant maken. Wanneer de snelweg (de D100 heeft inmiddels die omvang) zich splitst wordt het verhaal anders. Die stroken zijn niet meer over te steken. Hypergeconcentreerd moeten we de weg op en tussen de auto’s en de rijstroken door voorsorteren voor het wegdeel waar we op willen blijven. Alsof je op de A2 tussen Amsterdam en Utrecht fietst, vijf rijstroken breed en in de spits, en opeens twee banen naar links moet, door het verkeer heen, omdat de weg zich splitst. Het jaagt me de stuipen op het lijf, dit is echt doodeng. We redden het, meerdere keren en bij meerdere kleine en grote afslagen, met klapperknieën en stoned van de adrenaline.
Hélemaal gek…
De geur van kerosine en het rommelende geluid van startende vliegtuigen verraden dat we het vliegveld passeren, over de zee van Marmara komen de toestellen binnen. Maar het bord ‘camping’ vanaf de snelweg komt maar niet, zelfs geen verdwaald symbool op andere borden, niets. Als we het vliegveld helemaal voorbij zijn zonder enige aanwijzing nemen we de afslag ‘Atatürk Havalimanı’ aan de oostkant ervan. We gaan de straten in en beginnen met vragen. Een lange avond begint. We willen naar Londra Camping, die bij elke hulpvaardige winkeleigenaar of tankstation-bediende op een andere afstand, in een andere richting en aan het eind van een andere route ligt. Deels in het Engels, deels in het Turks, maar altijd met grote gebaren. Stukje fietsen, vragen, weer fietsen, weer vragen. De uren gaan voorbij. We worden hélemaal gek, maar willen onze kriebels niet afreageren op alle mensen die ons helpen. Terwijl het begint te schemeren en we met lege magen en na een dag snelweg aan het eind van onze krachten beginnen te raken, blijkt langzaamaan dat de aanwijzingen over verschillende campings gaan. We moéten even iets eten, ik krijg zwarte vlekken voor m’n ogen en kan me niet meer concentreren. Bij een pastane die nog laat open is eten we koekjes en drinken we wat. Het helpt. Londra Camping blijkt ‘nog heel ver weg’ te zijn, we moeten naar Ataköy Mokamp. Daar zijn we, na nog een paar keer vragen, uiteindelijk niet ver vandaan – waarschijnlijk omdat we in grote lijnen toch de goede kant op zijn gestuurd, al dachten we naar een andere camping. In het donker dender ik onder een viaduct in een putdeksel met brede spleten, maar de velg doorstaat het. Even verderop vinden we de ingang van de camping. Zelfs daar staat geen bord op de weg. Maar we zijn er, helemaal gesloopt en leeg, om 10 uur ’s avonds en na bijna 129 intense kilometers.
Een warm welkom
De receptie vraagt 10 dollar per nacht, maar na wat sputterend toneelspel van mijn kant wordt dat heel snel 7 dollar. Een goede prijs is handig omdat we hier wat meer nachten willen blijven. We lopen de camping op. Op grasveldjes, omzoomd door bomen zitten in het licht van de lantaarnpalen reizigers te praten. Overlanders komen hier samen. Campers, verbouwde vrachtwagens voor woestijndoorsteken, motoren, fietsen. We zetten onze tent op. “Biertje?” klinkt het achter ons. Eh… (verbazing)… ja! “Ga ik regelen.” En onze buurman loopt weg om het te gaan halen. We zijn overdonderd. Als hij terugkomt gaan we op het gras zitten en drinken het koude bier, dat goddelijk smaakt. Wim is met zijn twee witte herders Lady en Carmen op reis. We praten en praten, zo intens blij dat we er zijn. Na alle gedoe van vandaag voelt dit als een thuis waar we worden onthaald door iemand die we niet eens kenden. Om 11 uur ’s avonds komen Jens en Silke ook de camping op rijden, totaal kapot. Ze hebben dezelfde zoektocht als wij achter de rug, alle andere campings bleken gesloten te zijn. We zitten met z’n vijven tot 2 uur ’s nachts te praten, maar wat kan het schelen. We zijn er, in Istanbul.
Ik sta onder de douche, in een hok zonder licht, met een krakende deur en donkere hoeken waarvan ik niet wil zien hoe vuil het daar is. Het ruikt er naar natte planken en de waterstroom is lauw en gebrekkig. Maar het maakt me niet uit, totaal niet. Want hier sta ik, na precies drie maanden en 4669 kilometers fietsen vanaf Amsterdam. Met een bruine kop, gespierde benen en een ongeknakte drang om verder te reizen. Mijn God, wat voel ik dat ik leef.