Als ik zit te ontbijten op de trap naar het zwembad zijn de zon en ik de enigen die al wakker zijn. Het is stil om me heen, ik hoor alleen m’n benzinebrander waarop het koffiewater bijna kookt. Net als de eerste nacht heb ik acht uur geslapen, ik barst van de energie.
Dit is een prima camping. Mijn theorie over wat de outdoor-hype met campings gedaan heeft lijkt te kloppen. Gedinne is een mooi dorp in een prachtige omgeving, maar het ligt niet bij een woeste burcht, klimgebied of aan een kanorivier. En het is net wat verder rijden vanuit Vlaanderen of Nederland, in deze plooi van de Frans-Belgische grenslijn. Dat haalt de angel uit het toerisme, dat de kleine steden en dorpen van de Ardennen snel doet overlopen.
Je kunt hier douchen zonder avondklok of munten, er is warm water en geen panische flauwekul. Het gaat niet om die 50 cent die in de douche-automaat moet, het gaat niet eens om het gemak van nog laat te kunnen douchen. Het gaat om het vertrouwen dat eruit spreekt, vertrouwen in de beschaving van de campinggasten. Op die plekken voel ik me thuis. Een thuis dat ik weer gedag zeg. Ik pak m’n tassen in, klim op het zadel en fiets het Waalse land in.
Naturel
In het dorp koop ik bij een bakker zakken vol met alles waar ik vandaag zin in heb, ik moet een behoorlijk stuk en wil niets aan het toeval overlaten. Ik heb geleerd niet te gokken op wat onderweg voorbij komt, dit is niet de grote stad die Nederland heet. De 10 minuten die het ’s ochtends extra kost is een investering die zich snel terugbetaalt, eenmaal onderweg hoef ik aan lunch inslaan niet meer te denken en ik wil niet om hoeven rijden vanwege een lege maag.
De jonge vrouw achter de vitrine draagt een schort, het haar in slierten langs haar slapen. Belgische vrouwen hebben niet het nauwkeurig verzorgde van hun Franse collega’s of de vinnige schoonheid van Italiaansen. Ze zijn naturel, ze zijn echt. Daar houd ik van. Mijn Frans is te houterig om echt een praatje te kunnen maken, ik zou zo graag even gewoon klant zijn en geen toerist.
La Namuroise
In Gedinne ben ik in de provincie Namur en pik ik de RV2, la Namuroise, weer op. De RV2 die – als je van zuid naar noord gaat – in Bouillon begint en abrupt eindigt waar het Waals Gewest dat ook doet, vlakbij Hoegaarden. De vallei van de Semois en de burcht van Godfried van Bouillon heb ik gemist, een reden temeer om hier nog eens terug te komen. Vandaag wil ik de hele route fietsen en niet te laat aankomen, ik ben op tijd weggegaan en heb besloten om een slinger in de route boven Namur recht te trekken via een alternatief stuk RV2. Om me heen kijken maar de vaart erin houden, dat is het devies. Het eerste stuk blijf ik op hoogte, in hetzelfde sympathieke landschap van bossen, velden en rustige wegen.
Ik heb er zin in, het klimmen en dalen deert me niet, ik merk dat ik sterk ben en dat ik stevig op het zadel zit. De auto’s die ik tegenkom zijn grote 4×4’s, nodig om als boer je land op te kunnen. In de bossen is de weg slecht. Op veel stukken zijn hele plekken asfalt weggevreten door jaren regen en vorst, zodat een soort testbaan voor terreinwagens overblijft. Niet erg als je heuvelop gaat, maar naar beneden suizen is er daarna niet bij, geen bonuskilometers die de gemiddelde snelheid weer wat opkrikken. Route déformée zeggen borden netjes, maar het vreet tijd.
Condroz
Na een korte klim naar een dorp opent het landschap zich plotseling. Ik ga de Ardennen verlaten, vóór me kijk ik uit over de lager gelegen Condroz, een overgangsgebied tussen de Ardennen en het laagland van Vlaanderen. Aan de horizon, nog verder naar het noorden, ligt het Maasdal waar ik met een omweg naartoe zal fietsen. De hoogte die ik gisteren heb gewonnen raak ik langzaam maar zeker kwijt. De bossen maken eerst plaats voor golvende velden en dorpen met natuurstenen huizen. Niet heel spannend en nog steeds vriendelijk en rustig. Koeien trechteren in slierten naar een hoek van het weiland, een tractor tilt balen hooi op. Het graan staat goudgeel te wachten op de oogst, windmolens staan roerloos in het veld. De paar auto’s die voorbijrijden zijn weer klein en werpen stof op. De zon wint iets aan kracht, de witte strepen van gisteren zijn wolken geworden.
Ik daal af naar de Lesse op 120 meter, waarna ik langzaam omhoog klim over een van de rimpels die kenmerkend zijn voor de Condroz. Het bos begint weer. Een stuk verder naar het noorden speur ik het landschap af. De route gaat dadelijk naar het westen zwenken, op weg naar Dinant en de Maas. Dat moet haast wel de weg zijn die ik vorig jaar december vanaf Dinant naar Modave fietste, en zo niet dan neem ik die zodra ik ‘m kruis. De boom die door de boomhut heen groeit, de rotsen, de afdaling naar de rivier. Leuk om die plekken in de zomer te zien, vol in het groen en de andere kant op.
De weg!
Het paarse gps-lijntje maakt de knik naar links. Hier is de afslag. Maar dit is helemaal de weg van vorig jaar niet. Poep! Op m’n gps ziet het eruit als een vaag pad langs een beek, een krinkelpad dat vast allerlei rare dingen gaat doen. Ik vind mezelf best een goeie navigator, waarom gaat het dan nu mis!
Ik wil iets slopen, maar in plaats daarvan eet ik wat op een bank die precies op de goede plek klaarstaat voor mijn tweestrijd. Sta mij toe, lezer: dit is een ding waarmee ik bij de fietserij regelmatig strijd lever. De heimwee-valkuil. Teruggrijpen naar het bekende. Opnieuw willen meemaken wat toen zo leuk was.
De valkuil zit ‘m erin dat het leuke van toen meestal kwam doordat ik iets nieuws deed en iets ontdekte wat ik nog niet kende. Het zit meestal niet aan de plek zelf vast. De eigenlijke heimwee is naar dat ontdek-gevoel, niet naar de plek. Tegenstrijdig als het lijkt: voor de heimwee naar het oude moet je op zoek gaan naar het nieuwe. Kan zó op een tegeltje, ik heb ontdekt dat het bij mij zo werkt. Nieuwe dingen doen, dan komt de heimwee altijd goed.
Avontuur
En nu dan? Ik heb wel een idee waar het mis ging, en waar de weg loopt die ik zoek. Daarvoor moet ik een stuk terug, opnieuw een veel-procent-helling op. De wijsheid wint. De groeten Peeters, dat gaan we niet doen. Vette pech voor de nostalgie, maar er moet nu gefietst worden, anders schiet het vandaag weer niet op. Wat ik gelukkig ook kan, is een beslissing accepteren en er niet in blijven hangen. Ik stap weer op en volg braaf de route. What the heck. Die beek (de Leffe, of les Fonds de Leffe) gaat naar de Maas, dus naar beneden. Dat zal de weg dus ook wel doen. Leve het avontuur.
De weg blijkt perfect. Geleidelijk naar beneden, geen rare dingen, bijna geen verkeer. Links passeer ik iets, er gaat een bel rinkelen. Het is de boomhut. Dit is de weg naar Dinant die ik eerder fietste. Ik barst in lachen uit. Om mezelf, om de gave omkering, om alles. Fietsen, jeehaa! Het is suizen naar beneden, de bomen en rotsen worden huizen en straten en na een bocht en kruispunt sta ik weer in Dinant, aan de Maas. Mijn Maas.
Anker
Als ik ergens vaker kom waar ik het eerst niet kende, gooi ik daar een klein ankertje uit. Een van de ankers die ik overal mee naartoe sleep en die soms ergens blijven hangen. Met die plek raak ik verbonden. Zoals nu met Dinant. Het licht is dit keer sterker, er is geen grijze decemberwaas. Wolken worden hier en daar dikker, de rivier stroomt traag maar beslist door de geul die ze in de loop van duizenden jaren heeft uitgesleten. Ik was graag even de stad ingegaan op zoek naar een koude cola, maar ik maak een paar foto’s en duw weer af, het is nog meer dan zeventig kilometer naar Tienen. Dit keer neem ik niet de verkeersbrug een stuk stroomopwaarts, maar een fietspad over de stuw die vóór me ligt. Pure winst.
Niet. Aan het eind van de stuw staat een draaihek, zoals je die ook op de Veluwe tegenkomt. Fietsremmer en brommerstopper. Ernaast een smalle doorgang voor fietsen. Fietsen zonder bagage. Na drie pogingen om met bagage en al door het draaihek of via de doorgang te gaan declameer ik een prachtig gedicht, wens ik de fietspadontwerper een fijn leven toe en laad ik de hele fiets af en aan de andere kant weer op. Alle passerende fietsers blijven in leven, een hele prestatie. Daarom loopt de route van Benjaminse dus via de verkeersbrug. Grrr.
Fietsers
Het is pretfietsen langs het water. Op de oevers kijken eenden en ganzen op hun gemak toe, hier en daar ligt het betonnen fietspad bezaaid met ganzenpoep. Het groen is overal, tot in alle kieren en over de randen van de rotsen langs de rivier. Wolken groeien aan, af en toe spettert het, dan is er weer blauwe lucht. Toen ik hier vorig jaar december was, was het fietspad leeg op een enkele madame met haar hondje na. Nu komen me vakantiefietsers tegemoet, met strakke blik en outfit, een stevige greep op het mountainbike-stuur en beladen met bolstaande Ortliebs. Die gaan naar Parijs of Barcelona. Een enkele keer een fietser met verbleekte, minder strakke bagage en wijde kleding. Die gaat naar Gibraltar of Istanbul. Ik ga naar Tienen. Ook leuk.
Ik grinnik er zelf om, en vind het prima zo. Ooit was ik een van die wereldfietsers, ik heb dat voorrecht gehad, ik heb het meegemaakt. En als het een beetje meezit ga ik het opnieuw meemaken. Toen ik een tijdje geleden het fietsen weer oppakte heb ik een deal met mezelf gesloten. Die deal is dat ik accepteer en vooral respecteer wat ik nu doe. Dat ik korte tochten als deze niet afdoe als een slap aftreksel van het echte werk. Dat zou ik best kunnen doen. Ik zou ook thuis kunnen blijven en alleen maar dromen over woeste jarenlange tochten naar de horizon. En al het andere afdoen als ‘wil wel, maar kan niet’. Dan zou ik niets meemaken, dan zou ik zo’n man zijn die het alleen maar over vroeger kan hebben terwijl ondertussen het leven en de wereld aan ‘m voorbij gaan. Zo’n man wil ik niet zijn, zo’n man ben ik ook niet.
Ik heb het ontzettend naar m’n zin op dit soort tochten. Ik kan er m’n gevoel in kwijt, m’n liefde voor wat er hier buiten gebeurt. Ik kan m’n verhalen vertellen en me ondertussen voorbereiden op dat waarvan ik vurig hoop dat het eens weer op m’n pad zal komen. Die fietser, met die verschoten tassen en die vrije blik op de horizon. Samen met Elsbeth. In de tussentijd blijf ik fietsen. En dromen.
Een lach
In de verte worden strakke lijnen op de heuvels zichtbaar. De citadel van Namur. Boven me winnen de lichtgrijze wolken snelheid en worden ze donkergrijs. Ik fiets als een dolle om te ontkomen aan wat er staat te gebeuren. In een buitenwijk vlucht ik onder een boom als een denderende regenbui losbarst. M’n regenjas had ik al aan, ik maak het elastiek onderaan losser, zodat de jas niet meer naar m’n benen omkrult en regen recht naar beneden ervan af glijdt. Ik zie het met een grote smile aan. M’n benen en sokken worden niet eens nat, m’n Gore-Tex schoenen zijn waterdicht. Alles in de hand. De regen stopt net zo abrupt als hij begon. Ik doe m’n capuchon af en rijd een stukje verderop de stad in. Langs het plein waar vorige keer de kerstmarkt stond. Een klein ankertje ratelt over de kasseien en zet zich vast. Verderop aan het marktplein hang ik m’n kletsnatte jas over een stoel en eet ik frieten. Met sauce andalouse. Geserveerd door een jongedame die met haar lach de grijze wolken doet verdwijnen.
Verbaasd
Eenmaal buiten de stad wacht mij nog een niet al te spannend stuk tot aan Tienen. Tijd om te raggen. Een spoorweg werd hier fietspad, een mini-Vennbahn, inclusief wagons langs het pad en stationsgebouwen waarin nu winkels huizen.
Opnieuw is het leuk om een bekende route de andere kant op te fietsen. Ik ga nog even over 200 meter in Cognelée en daal daarna langzaam af naar de rand van het Waals gewest en het eindpunt van la Namuroise, de RV2. Langs golvende weiden, kluitjes bos en graanvelden…waarin een ree me stomverbaasd staat aan te kijken. Ik weet niets beters dan stomverbaasd terugkijken en ondertussen m’n camera uit z’n hoesje frotten.
Even verder vertelt een plaquette langs het pad dat een puist met een groepje monumentale bomen de Tumulus van Hottomont is, een Gallo-Romeinse grafheuvel van ruim tien meter hoog en zo’n vijftig meter lang die tot de mooiste tumuli van Wallonië behoort.
Guesthouse
De grijsheid boven me verdwijnt stilletjes aan, het golvende land wordt vlakker, de opschriften op de borden Nederlands. Bij de grens met Vlaanderen, bij Hoegaarden, laat ik de RV2 achter me en fiets ik het laatste stuk tot aan Tienen. De camping ligt in een buitenwijk, verscholen achter een poort die naar een kleine wereld achter de huizen voert. Een groot afdak, met banken en een koelkast waaruit je mag pakken wat je wilt en op vertrouwen betaalt wat je neemt. Perfect sanitair. Een al even perfect grasje met bloemen en medekampeerders. Ik zet m’n tent op, kook m’n noedels en geniet bij het wegglijden van het laatste daglicht van de wijn die ik bij me heb. Wat een gave plek. Het voelt als een guesthouse in Azië waar reizigers elkaar ontmoeten en verhalen uitwisselen. M’n gedachten dwalen af naar die momenten en komen weer terug naar hier, naar Camping De Mulkerij. Voor dat reisgevoel kan ik ook in Tienen terecht.