Foto hierboven: bijna in Vreden.
Bij het wakker worden gebruik ik het belangrijkste zintuig aan het begin van een fietsdag: ik luister. Vallen er spetters op het tentdoek? De tent staat niet onder bomen, dus spetters betekenen regen, die ik vannacht en vanmorgen heel vroeg hoorde. Nu is het stil. Een goed begin. Het is niet de eerste keer dat ik wakker ben, vannacht kwam ik zwetend aan de oppervlakte en gooide alles van me af. Tegen de ochtend mocht de slaapzakrits eindelijk een eindje dicht, ik kijk uit naar de hoogten verderop op de tocht. Voordat ik de buitentent opendoe pak ik eerst alles in, zodat als het toch gaat regenen m’n spullen niet nat worden als de tent leeg moet. Ik doe de rits open en maak kennis met een nieuwe dag. De Vordense wereld is zwart en nat, er hangt een kilo water aan de buitentent.
Grizabella
Ik doe m’n schoenen aan en hoor iets dat hard schreeuwend aan komt rennen. Een lapjeskat begroet me luid miauwend, alsof ze (lapjes zijn altijd dames) na lange tijd weg te zijn geweest een geliefde weerziet. Die, terwijl de treindeur opengaat, rennend over het perron al begint te roepen dat ze me zó gemist heeft. Ik ken de regels van het spel. Even je hand laten ruiken, krabbelend je vingers over kop en rug laten glijden, geen lang oogcontact, alle aandacht voor de barones. Poezen hebben mensen, niet andersom, vergeet dat nooit. Ze blijft miauwend om me heen drentelen, alsof ze de verhalen van een heel jaar moet inhalen. Ik luister en noem haar Grizabella (the camping cat), kan niet anders met zo’n vacht en stemgeluid. Ze loopt mee naar het sanitairgebouw waar ik zelf spingeluiden maak als ik ontdek dat fietsbroek en handdoek droog zijn. En loopt mee terug. Ze blijft naast me zitten terwijl ik de tent afbreek en inpak. Terwijl ik dat doe passeert me een man die op weg is naar de wc “’t Is nog nacht man!” zegt hij met een verbazing waarin niet eens zoveel grap doorklinkt. Het is inderdaad nog donker, de dag lijkt nog niet begonnen. Maar zo vroeg is het niet, ik had het niet erg gevonden nu al op m’n fiets te zitten.
Warm
Het is grijs bewolkt, met wat spetters en wat regen. Aan de lucht te zien blijft dat zo. Het bos is leeg en nat, maar m’n lijf is blij dat ik weer beweeg, m’n hoofd is blij dat ik weer onderweg ben. Aan het begin van een fietsdag is de wereld nieuw en ben ik vol verwachting.
Bomen gaan over in huizen, huizen worden een dorp. Het is slim om hier iets te eten en niet te wachten tot ik honger krijg. Ik ga een bakker zoeken, zet m’n fiets stil en doe het licht van m’n koplamp uit. Die scheen op een bord dat ik nu pas lees. Bakkerij Jansen. Ik kijk naar rechts. Bakker. Het lot heeft beschikt, ik bied geen weerstand. Binnen praat een klant met de vrouw achter de toonbank. Het is het soort bakkerij waar het warme gevoel niet alleen komt door de verwarming of de temperatuur van de oven. “Waar gaat u naartoe?” vraagt de vrouw. “Naar Berlijn.” “Oh, doet u die route? Toch wel een hele reis, hoelang gaat u erover doen?” “Tien dagen” zeg ik en voeg er – om te voorkomen dat het gesprek over prestaties gaat – aan toe “ik vind fietsen heel erg leuk.” “Gelukkig wordt het beter weer vandaag, volgende week wordt het nog beter.” Warm. Ik zeg haar gedag en loop naar buiten. De zak (“zal ik het in een plastic zak doen? Het blijft misschien niet droog…”) met de broodjes doe ik onder de elastieken. De zak zal de hele tocht mijn broodzak blijven, maar dat weet ik dan nog niet.
Aan de overkant koop ik wat dingen in een door een Aziatisch stel gerunde super. Weer buiten komen me een vrouw met haar dochter tegemoet die net uit een auto zijn gestapt. Als ze me ziet zegt de vrouw “Ik heb gehoord dat u nog een hele reis voor de boeg heeft!”. In die vijf minuten dat ik in Barchem ben heeft het nieuws zich verspreid. Terwijl ik het eten in een tas stop denk ik bij mezelf ‘het op-reis gevoel is begonnen. Nu ben ik echt onderweg’. Dat voelt heel erg goed. Meer dan een dorp in de Achterhoek is daar vandaag niet voor nodig.
Alles met twee wielen
De Achterhoek, noordoosthoek van Gelderland, waar vroeger het geld woonde en haar landgoederen had. M’n oudste zus woont er, toch fiets ik er weinig. Als een gebied de reputatie heeft dat het er geweldig fietsen is, blijf ik daar in het vakantieseizoen en op mooie zondagen weg. Ik ben niet geschikt voor drukte. Hoe goed we in Nederland ook bedeeld zijn met fietspaden, het probleem blijft dat het er altijd maar één is. Daar rijdt alles met twee wielen en zonder uitlaat overheen. Vertaald naar auto’s levert dat een mix op van Formule 1 coureurs, rallyrijders, forensen, zondagsrijders en vakantiegangers – die allemaal diezelfde strook van nauwelijks een meter breed gebruiken. De onderlinge verschillen in snelheid en de beleving daarvan zijn enorm. Daar kun je heel geïrriteerd van raken (drentel-stellen die naast elkaar blijven fietsen: lijfstraffen of drie uur lang een Duits schlagerfestival kijken. Vastgebonden op de bank. Met een onklaar gemaakte afstandsbediening), maar ik vermijd het liever. Op de weg denken alleen de ernstigste gevallen dat ze Verstappen zijn of toerend op de linkerrijstrook mogen rijden, op fietspaden is dat aan de orde van de dag.
Nu niet. Lang leve de herfst. Lang leve dit stukje Nederland.
Geborgen
Ik passeer een stuw in de Berkel, die (wist ik niet, maar twee borden wel) 90 kilometer verderop in Billerbeck ontspringt en 29 kilometer de andere kant op uitmondt in de IJssel. Bij Zutphen, ik moet er langsgefietst zijn. Een soort waterrad heeft informatiepanelen in het Duits en in het Nederlands, met uitleg over de Achterhoek en over deze rivier. Aan het fietspad staat een paal met ‘blijf trappen’ erop. Dat klinkt als een trainer-aanwijzing die ik geef op een veldrijtraining, wanneer het door zompig zand en rotte bladeren heuvelop gaat. Ik kijk naar de paal en m’n fiets (die paal kan niet weten dat…) en zie zowaar een pedaal nét boven de klinkers. Ik trap erop en er klinkt een vrouwenstem, ergens uit het niets, die begint te vertellen over de Berkel en over deze stuw. De stem doet me denken aan de vrouwenstem van de spooky omroepinstallatie uit Half Life 2 (‘Attention please. Unidentified person of interest, confirm your civil status…’). Ik moet ontzettend lachen. De VVV van de Achterhoek weet z’n bezoekers te verleiden.
Maar verleid was ik al, en ik zit me af te vragen hoe dat komt. Waarom is fietsen hier zo leuk? Dit gevoel had ik ook op m’n laatste fietsdag naar Parijs: bijna geen kilometer is dezelfde. Weiland, een stuk bos, een landhuis, weer een stuk bos, een oude boerderij aan een akker, een kasteel, een dorp. Het landschap slaat een arm om je heen, door de grote bomen die overal langs de wegen staan en je lijken te beschermen. Het voelt geborgen, ik voel me nergens aan m’n lot overgelaten, al fiets ik hier in m’n eentje.
Verder weg
De zon zwaait even naar me terwijl ik onder de N18 doorga. In de lucht staan strepen blauw, de wolken schuiven verder, twintig minuten later vallen er druppels. Mijn blik is rotsvast op het oosten gericht, het weer gaat alle kanten op. Koud is het allerminst, een wollen T-shirt en m’n winddichte fiets-softshell zijn genoeg, in de zon fiets ik door wolken kleine vliegjes die tegen m’n jas tikken. Vlaamse gaaien schreeuwen met hun zware-shag-vogelstem overal in de bomen, een groene specht vliegt van boom naar boom, een ree rent door een weiland. Op een T-splitsing ga ik links en passeer het blauwe bord met de gele sterren, een bord met ‘Nordrhein-Westfalen‘ en een paar meter verder ‘Willkommen in Kreis Borken, Stadt Vreden’. Het doet me sterk vermoeden dat ik in Duitsland ben. Er is geen overgang, maar ik ervaar het als een bijzonder moment. Ik ga een land binnen dat mij als fietser vreemd is, ik ben verder weg.
Wel en niet
Duitsland ken ik goed en helemaal niet. Het is waar m’n moeder, door haar herinnering aan de Duitse bezetting, niet naartoe hoefde. Het is waar m’n vader vroeger als beroepsmilitair op oefening ging en bij terugkeer iets voor me meenam. M’n eerste Lego, ik kreeg het toen hij op een vrijdagavond thuiskwam, met de geur van de kazerne en van buiten in z’n kleren. Het is waar we nooit op vakantie gingen en waar m’n schoonvader – Enschedeër – een vakantiehuisje had en z’n boodschappen deed. Zelf heb ik er op outdoor-beurzen gestaan in het zuiden, ik ben in het oosten ervan geweest toen dat nog DDR heette. Berlijn, Leipzig, Weimar, Buchenwald. En een keer vlak na het openschuiven van het IJzeren Gordijn. Ik heb er zelf als militair geoefend. En toch ken ik het niet. Op wat korte stukjes door de Eifel en naar Luxemburg na heb ik er twee dagen gefietst, in december 2017, met Elsbeth, Doetinchem-Coesfeld en terug. Het landschap was in orde, de tocht mooi, maar ik heb nergens naar adem hoeven happen. Ik heb van de eerste dagen richting Berlijn weinig verwachtingen.
En toch, iets nauwelijks kennen en er wel over oordelen is een valkuil zonder bedekking: je ziet ‘m duidelijk liggen en wilt er daarom niet in vallen. Ik doe m’n ogen open en kijk naar dit land alsof ik er voor het eerst ben.
Zieleheil
In Zwillbrock, direct na de grens, luiden de klokken van de Sankt Franziskus, een kerk die hier eeuwen geleden werd gebouwd toen deze plaats een toevluchtsoord was voor katholieken uit Twente en Oost-Gelderland. Nederland was in de greep van het calvinisme dat – trouw aan de geschiedkundige wet ‘de onderdrukten van gisteren zijn de onderdrukkers van vandaag’ – het de katholieken niet toestond hun geloof te belijden. Daarom bekommerde de bisschop van Münster zich om hun zieleheil. Met onder andere een kerk in Zwillbrock.
De sfeer is bijzonder, een prachtige kleine plek die indruk maakt. In een Mariakapel aan de overkant van de weg vouw ik mijn handen. Ik bid, het moet even. Sinds m’n vertrek voel ik een vreemde ongerustheid. Het onbezorgde gevoel is er niet, alsof er een onbekende tegenslag vóór me ligt, alsof er thuis iets vervelends staat te gebeuren. Er hangt een wolkje boven me, geen donkere maar wel een grijze, dat ik maar niet kwijtraak. In de beschutting van de kapel praat ik zacht over wat ik voel. Een buitenstaander zal een mens een monoloog zien houden, maar ik voel me niet alleen. Het lijkt alsof iemand me een kus op m’n voorhoofd geeft. Het is goed. Ik ga verder.
Vertrokken
De route loopt om het Zwillbrocker Venn heen, een broedgebied van onder andere – jawel – flamingo’s. Die zijn allang naar het zuiden vertrokken, vanuit een uitkijktoren zie ik alleen onbestemde weilanden en de regen die weer is beginnen te vallen. Ik begrijp niet waarom ze daar een toren voor hebben neergezet. Later ontdek ik dat ik 180 graden de verkeerde kant op heb gekeken. Ik besluit het niemand te vertellen.
Vreden is de eerste Duitse stad op de route. Vlak vóór het centrum gaat de route linksaf. ‘Daar gaan we weer’ denk ik, want dat is niet de eerste keer. De R1 heeft patent op het maken van omwegen en omzwervingen, aan de kortste lijn doet de R1 niet. Op de kaart is het één kronkelende slang, waarvan je soms hele lussen zou kunnen afsnijden door rechtdoor te gaan. Daarom is Arnhem-Berlijn op Google Maps 612 kilometer en via de R1 950 kilometer. Ik houd van de zuiverheid van een plan. Als ik de R1 ga fietsen volg ik ‘m zoals hij is, zonder shortcuts. De omweg leidt me (opnieuw) langs de Berkel, door een groene tunnel van bomen langs een rustig fietspad. Heel mooi, en vanaf de verharde weg niet te zien of te vinden. Dat is de kracht van een route, daarom volg ik steeds het paarse lijntje op m’n gps en niet Google Maps. Ik ga een bruggetje over en fiets langs de oude boerenhoeves van het Bauernhausmuseum Vreden, als in een filmdecor. Een pad langs een kerk, een plein met oude leegstaande gebouwen. Meteen daarna een van de twee dingen waarom je naar Duitsland moet. Een Konditorei.
Konditorei
Een Konditorei is geen ‘bakker’, spoel uw mond onwetende lezer. Het is de uitkomst van een gedachtenexperiment rond de vraag ‘ontwerp een plek die exact heeft wat een fietser tijdens een stop wil’. In het centrum (nooit ver rijden), grote koppen koffie, vitrines vol broodjes en gebak, binnen en buiten zitten, kordate dames achter de toonbank die na uren eenzaamheid in stille landschappen een paar woorden aan je willen wagen, de serene rust van een tegelvloer, zacht pratende buurvrouwen en muziek die er niet is. Alles met respect voor het reizigersbudget. De uitkomst hebben ze Konditorei genoemd, elke Duitse stad heeft er minstens een. ‘Duitsland is nu al begonnen met punten scoren’, denk ik na een zeer aangename stop. ‘Een goed begin, Nordrhein-Westfalen.’
Geen toeval
De zon breekt door in stukken blauwe lucht, het landschap veert op in het najaarslicht. Na Vreden begin ik plekken op de route te herkennen. Huizen, afslagen, bomenrijen. Elsbeth en ik fietsten hier in december 2017, van Doetinchem naar Coesfeld en terug. Het was koud en helder, het mooiste winterfietsweer van de wereld. De plassen in het natte land hadden dunne laagjes ijs, op stukken gladde weg fietsten we met de voeten aan de grond. Nu heeft het weer geen rust. Het miezert even en het wordt weer droog. Als ik stop naast een doorgaande weg tuutert iemand in een Golfje naar me en zwaait. Ik kijk, z’n nummerplaat begint met een ‘B’. Berlijn. Zou hij de routegids achterop hebben gezien? Het kan bijna geen toeval zijn.
De Berkelmühle
In Stadtlohn kom ik de Berkel weer tegen. Bij de Berkelmühle, een watermolen die ik me herinner en terug hoopte te zien, bel ik het pension in Mosigkau voor de laatste nog niet geregelde overnachting. Vandaag zou de vrouw weten of ze plaats had. Ze heeft plaats, ik reserveer een kamer. De stem is vriendelijk en warm, ik moet op de dag zelf even bellen om te laten weten hoe laat ik aankom. Vandaag lukken dingen, vandaag is een dag die klopt. Het is opnieuw prachtig weer, met een wit-blauwe lucht en een zon waarin ik me koester. Wat ik niet weet is dat deze plek niet lang meer zo zal blijven. Het gebied rond de watermolen gaat op de schop, om de Berkel met het centrum van Stadtlohn te verbinden en de waterhuishouding bij hoogwater beter te kunnen regelen. De Berkelmühle wordt gerenoveerd en krijgt een aanbouw en nieuwe functies. Ik vind ‘m mooi zoals hij is, eet wat en fiets verder voor de laatste eenenveertig kilometer van vandaag.
Gastenboek
Die kilometers zijn de mooiste van vandaag. Ze gaan langs bossen, over onverharde landwegen en door een stil landschap. Windmolens draaien onverstoorbaar hun rondjes, tussen de dennen ruiken stapels pas geveld hout naar hars en Kersttijd. Op m’n telefoon in een jaszak zet ik In a time lapse van Ludovico Einaudi op en fiets dromend door het land van bomen en verse aarde. In een bosrand kom ik een hut tegen met een gastenboek van de fietsroutes die hier langskomen, waaronder de R1. Twee jaar geleden las ik hier de verhalen en fantaseerde ik over het moment dat ik zelf de tocht naar Berlijn zou maken. Het boek is inmiddels vol, maar in een kantlijn zet ik nu m’n eigen naar-Berlijn-bericht. Een klein groot moment. Ik maak koffie terwijl mijn fantasie werkelijkheid wordt.
Absoluut feest
Het weer slaat om. De wolken sluiten zich, lichtgrijs wordt regengrijs, zon wordt regen. Het lukt me nog om een foto te maken van Schloss Darfeld, maar ik kom in de stromende regen aan bij hotel-restaurant Feldkamp in Darfeld. Vanuit een donker en kletsnat buiten stap ik een lichte warme wereld binnen van houten lambriseringen en gedekte tafels. Hier is Duitsland goed in, hier hoopte ik na de laatste natte kilometers op. Ik moet nog heel even geduld hebben, want de Wirtin is bezig om heen en weer lopend van alles – en zo te horen alles heel precies – te regelen. M’n bericht is goed doorgekomen, ze heeft een kamer voor me. Ik heb op tijd gereserveerd, alle andere kamers zijn bezet met mannen die in de buurt in de bouw aan het werk zijn. Ik rijd de fiets naar de overkant, laad alles af en sjouw m’n zooi de trap op en de kamer in. In een ruimte achterin het restaurant mag ik m’n fiets droog neerzetten, aan tafel drink ik met een gloed op m’n wangen het tweede ding waarvoor je naar Duitsland moet. Een halve liter Weizen (tarwebier of witbier) liefst ongefilterd Hefeweizen, van de tap. Hoegaarden maakt een behoorlijke blanche, maar Belgisch witbier smaakt door toevoegingen anders dan Weizen en komt in Nederland meestal uit een fles. Weizen moet haast wel door een fietser uitgevonden zijn, na ruim 115 kilometers door het Münsterland is zo’n groot glas een absoluut feest. De vrouw des huizes brengt de menukaart en wat brood. Ze doet meer dan bedienen, ze zorgt voor haar gasten. Duitsland blijft punten scoren.
Truc
Na goed gegeten te hebben steek ik opnieuw de straat over naar m’n kamer. Er is heel veel nat, waaronder m’n tent die ik de komende drie nachten niet nodig heb en die niet zo lang nat in de zak kan blijven. Tijd voor actie. In de badkamer vind ik een kachel die op standje ‘hoog’ een dikke stroom warme lucht produceert. Stoel in de badkamer, alle natte kleding erop en eraan, geregeld. Maar met de tent kom ik niet verder dan de binnentent en footprint op de grond uitspreiden. Dan is de vloer bedekt. Tijd voor een truc. Tent opzetten in de kamer. Ook geregeld. Ik was m’n fietsbroek uit, maak de bidons schoon en check of er niets meer is dat nat is weggestopt.
Met alle einde-fietsdag-taken klaar stap ik in bed en kijk om me heen. Daar ben ik dan, in een eenvoudig dorpshotel in Duitsland, op een plek die weinig meer met de camping in Vorden en nog minder met m’n vertrek uit Amersfoort te maken heeft. Ik ben onderweg en doe waar ik gelukkig van word. Omringd door drogende spullen leg ik m’n hoofd op het kussen. En maak dat moment niet meer mee.