Foto hierboven: de zon komt op achter de rand van de Harz. Een nieuwe dag, een andere dag.
’s Nachts moet ik twee keer de rits van m’n slaapzak verder dicht doen. Een goed teken, als het kouder wordt is de lucht opgeklaard waardoor de warmte wegkan die door de wolken als onder een stolp gevangen werd gehouden. Om zes uur doe ik de tent open en sla een kletsnatte flap van de buitentent terug. Ik sta in het natte gras en kijk om me heen. Boven me schijnt de maan in een heldere sterrenhemel. Mist hangt over het kampeerveld. Prachtig.
Herfst
Om half acht rijd ik de camping af. Op de drukke provinciale weg doemen auto’s op uit de mist, met op de achtergrond de strepen van de dageraad. Hier kom ik voor. De herfst brengt regen en grijsheid, maar ook dit licht. In Bad Gandersheim brengen moeders kinderen met kleine rugzakjes op naar school, die in Duitsland vroeg begint. Via een paar haarspelden fiets ik de kleine stad uit, omhoog van 130 naar 185 meter. Ik rijd door dorpen en zie achter een heuvel de zon opkomen, met mist boven de velden en windmolens in de verte. Het licht brengt niet alleen een nieuwe dag, maar ook een andere dag. De tranen rollen over m’n wangen, zo mooi is het. ‘Hier heb ik vijf dagen voor gefietst’ is mijn eerste gedachte. Ik moet er om lachen. Dat is natuurlijk niet zo. Maar zo voelt het, zo groot is de overgang van de trieste grijze luchten naar dit licht. Aan de horizon zijn nog strepen grijs te zien, hier en daar een bobbeltje grijze wolk, de lucht is rustig. Boven me is het blauw, met condensstrepen en dunne flardjes wit. Het licht van de opkomende zon krijgt vrij baan, mist vult de kom van het dorp beneden me. De timing van deze omslag is perfect, want vandaag ga ik een gebied bereiken waar ik me al vijf dagen op verheug. Aan de horizon zijn de dik beboste hoogten van de Harz te zien.
De Harz
Ik klim nog even verder, naar zo’n 285 meter en laat me daarna gaan, in een lange afdaling via Bilderlahe naar Bornhausen. Het landschap is open, met vóór me de groene oplopende rand die langzaam dichterbij komt.
Vanaf het moment dat ik zag dat de R1 langs de Harz loopt is dat gebied gaan leven. Ik houd van bossen, liefst groot, dicht en weinig bevolkt. Ik houd van bergen, van een landschap dat golft en oprijst in wanden en kammen, waarlangs beken helder en koud de diepte in storten. Combineer die twee, zet een klein stapje terug in de woestheids-index en je hebt de Harz. De naam alleen al, net zo reuzen-en-kabouters als het Zwarte Woud. Tel daar de geschiedenis bij op, waarin de grens tussen de BRD en de DDR dwars door de Harz liep en kijk tot slot naar de hoogste top, de Brocken, waarop in de DDR-tijd een belangrijk Sovjet-afluisterstation stond en die – boven de boomgrens – op verreweg de meeste dagen van het jaar in de mist gehuld is. Dan begrijp je waarom ik meteen dacht ‘de route naar Berlijn loopt alleen langs de Harz?’ Het enige middelgebergte, wat zeg ik, het enige gebergte op de route en de route gaat er niet doorheen? Wat een gemiste kans! En dus, beste lezer, ga ik voor één keer mijn adagium ‘de hele route fietsen’ verlaten en buig ik straks af naar het zuiden, het noordelijkste middelgebergte van Duitsland in. Met een doel: morgen ga ik de Brocken (1141 meter) op.
Rauw
Voorbij Bornhausen gaat de weg weer licht stijgen en gaat even een herfstbos in. Bij Neuekrug, een groep vakwerkhuizen na Hahausen, stuit de route op de noordrand van de Harz en blijft die vele kilometers naar het oosten volgen. Het verkeer houdt op, ik ben alleen met een enkele vakantiefietser. De rand van het bos, het grote groene ei-op-z’n-kant dat de Harz op de kaart vormt, is abrupt. Rechts liggen gezaagde stammen vele meters hoog opgestapeld, daarachter beginnen de bomen. Links van me blijft het landschap open, met een spoorlijn die net als ik de bosrand blijft volgen. De weg is een goed bewaard gebleven specimen van het type eiland-asfalt, dat alle ledematen, organen en bagage laat rammelen en stuiteren. Na verloop van tijd sluit dat asfalt zich weer weer over de kasseien en kan ik om me heen kijken in plaats van strak naar de ribbels en randen op de weg. Niet voor lang. De mix van zwarte kinderkopjes en vlekken asfalt voelt rauw en als avontuur. Het voelt ook aan als een enorme shitweg, al kan ik me er na alle R1-tjes niet meer druk om maken.
De lucht blijft rustig, de stukken blauw worden niet meer met wolken gevuld. Al leef ik, wijs geworden door de afgelopen dagen, bij het uur, het lijkt er echt op dat het weer verandert. De route gaat rechtsaf een onverharde bosweg in. Niet veel later stuit ik in Langelsheim op een perfect getimede parel van Duitse cultuur, die ik de tijd geef die ze verdient. Stadtbäckerei und Konditorei Koch.
Nieuw hoofdstuk
De autoloze route langs de Harzrand blijft van gedaante wisselen. In een stuk bos laat een enkele wandelaar z’n hond uit, terwijl de zon door de bladeren glundert, niet langer tegengehouden door grijze wolken. De Waldweg is ook hier bestrooid met alles waar de gemeentewerf zich geen raad mee wist, maar dat is inmiddels routine en het zonlicht strijkt elke hobbel glad. Waldweg wordt Wiesenweg en gaat onverstoorbaar hobbelend door weilanden, met het lager gelegen land links van me en de bossen op de helling rechts. De lucht blijft licht, het landschap vriendelijk en beloftevol. Een dorp, opnieuw een stuk bos, een strak langs de spoorlijn lopend grijs gravelpad, huizen. De huizen van een mijlpaal.
Met het bereiken van Goslar begin ik aan een nieuw hoofdstuk, net als de routegids. Hoeveel foto’s heb ik daar thuis niet van gezien. De zee van oranje daken op witte vakwerkhuizen. De naam klinkt niet meer als het Duitsland van de buren, het Duitsland dat ik een beetje ken, het klinkt zelfs helemaal niet als Duitsland. Het is mijn poort tot de Harz, de nabijheid van bergen en bossen verbindt de stad met avontuur. Goslar. Bij een snelle blik in een donker portaal verwacht ik een trol te zien wegschieten. Ik ga van de route af en zoek het centrum op.
Openluchtmuseum
Op de Marktplatz met kasseien lopen mensen omhoogkijkend langs de gevels. Net als ik. In deze laatste oktoberweek is het niet druk, maar dit is zo’n stad waar het toerisme altijd doorgaat. Het San Gimignano van de Harz. Ik kom hier zonder bezoekplan en zonder wensenlijst, als een nog lege drinkfles die voldruppelt met indrukken. De gevels hebben volle kleuren alsof ze gisteren beschilderd zijn, de beelden in de gevel van het Kaiserworth houden het midden tussen de heiligen van een gotische kathedraal en de sprookjesfiguren van Anton Pieck. Een gouden adelaar boven de Marktbrunnen uit de twaalfde eeuw lijkt te zijn weggevlogen uit een keizerlijk familiewapen. De zon doet de versieringen sprankelen, het is een klein openluchtmuseum zonder entree, het soort stad waar de moeite om er doorheen te fietsen moeiteloos opweegt tegen de indrukken die je er twee straten verder al opdoet.
Uitsluiten
Ik eet wat op het terras van een Turks pizza-döner-worst-en-meer restaurant en rijd de stad uit. Op Google check ik hoe ik snel weer op de route kom. Mijn telefoon blijkt niet verder opgeladen te zijn. Dat zou wel moeten. In mijn balhoofdbuis zit een Forumslader verstopt. Die vormt (voorzien van een bufferaccu) de stroom die mijn SON 28 naafdynamo opwekt om tot een piekloze en ononderbroken laadstroom waarmee ik mijn telefoon, gps-batterijen en videocamera-accu’s oplaad. Zelfs als het voor- en achterlicht aanstaan. Werkt feilloos, altijd je eigen stopcontact (een USB-aansluiting bovenaan de buis) bij je. Tot nu. In de stroomketen vanaf de aansluiting zit een knikstuk, kabel en verloopstukje, ik haal ze een voor een uit de keten en kijk wat er gebeurt. Het knikstukje laat geen stroom door. Ik kijk, corrosie, geen wonder. Het mag met pensioen, m’n telefoon laadt weer op. Net als het knersende pedaal een kwestie van nalopen en uitsluiten. Net als het pedaal iets waar ik niet eerder tegenaan liep, omdat eerdere tochten daar te kort (en te droog) voor waren.
Blijven fietsen
Buiten de stad gaat de route omhoog, via een weg die ’teilweise so unwegsam [ist], dass Sie nur für vollgefederte Räder und möglichst nur ohne Gepäck zu befahren ist.’ Dat klinkt leuker dan het aanbevolen geasfalteerde alternatief. Als ik zo’n waarschuwing zie, neem ik dus de weg waar hij over gaat, er moet wel iets te beleven zijn. Het gaat zoals dit meestal gaat: onopgemerkt voorbij. Terwijl er delen van de route zijn geweest waarbij ik zo door elkaar gerammeld ben dat een röntgenfoto zou hebben uitgewezen dat mijn organen zich op geheel andere plekken bevonden dan dat volgens de atlas van het menselijk lichaam zou moeten. Zolang er ooit een fietser overheen gereden heeft, kan ik dat ook. Gewoon blijven fietsen.
Uitzichten
De weg stijgt tot 375 meter en daalt weer af. In een dicht stuk bos hangt een lint over de weg. Hier de helling afhobbelen is geen optie, net zo min als – aan de kaart te zien – veel kilometers omrijden. Bij werk aan de weg kun je er als fiets altijd langs. Meestal dan, hoest. Maar het is werk aan het bos. Rechts boven me hoor ik motorkettingzagen loeien, afgewisseld met het kraken van gevelde bomen. Ik weet iets van bomen omzagen en wat ze daarna doen. Het is erg onwaarschijnlijk dat zo’n stam met zijtakken en al de helling af komt rollen, maar ik houd het in de gaten. De uitzichten vanaf de bosweg, langs een hoger gelegen bosrand, zijn prachtig, de geur van het bos vult de lucht. De Waldweg komt uit op een grotere weg. Hier ga ik de route verlaten.
De route gaat hier naar links, naar Oker. Ik sla rechtsaf en voel een lichte opwinding. Wat ga ik tegenkomen, hoe zullen de uitzichten zijn, hoe snel zijn de bergen er? En heb ik dit goed bedacht, de route van de rest van vandaag en van een groot deel van morgen? Uitgezet in BaseCamp, steeds met een blik op de luchtfoto’s van Google Maps. Hoe groot een weg is kon ik zien, maar niet hoe druk en hoe begaanbaar. Google Streetview bestaat voor Duitsland namelijk niet: uit privacy-overwegingen mogen de Google-360-graden-camerawagens in Duitsland niet fotograferen.
Stilstaan
Het asfalt is perfect, regelmatig passeert me een auto maar het wordt niet hinderlijk druk. De weg klimt en klimt en klimt. Zoals verwacht, ik volg de Oker stroomopwaarts door een groen en niet al te breed dal. Soms vals plat, soms moet het kleine verzet erop. Langs een klein meer en langs de Romkerhalle, een berghotel uit een sprookje waarvan niet zeker is of er een heks of een goede fee woont. Vertrekpunt van wandelroutes, vlakbij een veelbezochte waterval en een waterkrachtcentrale. In het voorzichtige licht van een oktobermiddag is alles zo verlaten dat niet alleen de tijd er stil lijkt te staan. Aan de overkant van het riviertje lopen wandelpaden langs de hellingen, de rotswanden hebben klimroutes.
Op 425 meter bereik ik de Okertalsperre, de stuwdam die de Okerstausee (Okerstuwmeer) in bedwang houdt en zorgt voor elektriciteit, drinkwater en bescherming tegen hoog water. Ik eet, allicht, een broodje worst aan een statafel buiten de kiosk die wonder boven wonder open is. Het uitgifteluik komt uit een oude zwart-witfilm, met daarachter een keuken zonder ramen als in een bunker.
Het spettert een beetje, een opdrachtgever belt met een vraag, onwerkelijk ver weg. De dam en het meer doen me aan de Eifel denken. Het meer rimpelt zonder weerspiegeling, de hellingen rijzen bijna recht op uit het water. Stuwmeren hebben geen strandjes. Ik ben hier in een ander gebied.
Onverwacht
Aan de overkant van de dam volg ik een smalle asfaltweg langs de randen van het stuwmeer. Zo mooi en zo stil als ik had gehoopt, maar niet had verwacht. Na elke bocht is het uitzicht anders, zonder auto’s is de rust volledig. Na zes aangename kilometers sla ik linksaf en verlaat ik het meer. Thuis zag ik aan de hoogtelijnen dat de weg omhoog gaat, de helling op en uit de kom van het stuwmeer. Dat blijkt beter te kloppen dan ik had verwacht. Ik schakel naar m’n lichtste verzet, dat er niet meer afgaat. Er is niemand. De geur van hars en vers gekapte stammen, geschilde stukken bast op de weg, de tinten groen van naaldbomen. Zwetend zwaar, het klimmen gaat maar door en door, maar de beloning is overal om me heen.
Op 750 meter hoogte kom ik vanuit de bosrand op een doorgaande weg. De B4. Hoe onverwacht rustig de stuwmeerweg was, zo onverwacht groot en druk is deze. Vrachtwagens razen met een boog om me heen, het verkeer blijft achter me opdoemen, de weg gaat nog steeds omhoog. Ik verwens de drukte en het klimmen waaraan geen einde lijkt te komen, maar verrassingen zijn all in the game als je een nieuwe route volgt. Ik had verwacht dat de weg over een plateau zou lopen en net zo kalm zou zijn als de eerste kilometers tot de stuwdam. Niet en niet. Ik kan me daar druk om maken, roep ik mezelf tot de orde, maar er is toch maar één manier: deze weg verder volgen. Fietsen met dat lijf, Peeters!
Lot
Ik passeer de grens van het nationale park en bereik op ruim 800 meter Torfhaus, een bergdorp met houten huizen, uitkijkpunten en een Globetrotter outdoorwinkel. Er staan hutten en een skilift heeft hier z’n eindpunt. Als ik me omdraai kijk ik uit over een dal waaruit, zo lees ik op een bord, de Brocken oprijst. Onzichtbaar, in de wolken gehuld. Dat is ‘m, daar ga ik morgen naar boven. Ik eet en drink even wat in de friskoude en lichtgrijze lucht. Eigenlijk ben ik trots op mezelf dat ik hier sta, de zelfbedachte omweg heeft iets van m’n lot in eigen handen nemen. Dan zijn de moeilijke momenten die van mezelf, maar ook m’n overwinningen. Met dat gevoel ga ik verder, ik moet er nog een kleine twintig tot Schierke.
Ik moet nog even volhouden. De weg klimt nog naar 830 meter en gaat dan dalen. De acht kilometer tot het punt waar ik de B4 verlaat zoeven voorbij. Bij Königskrug sla ik een bosweg in die eruitziet alsof hij al jaren niet meer wordt gebruikt. Met een twijfelachtige verharding en een fantastische sfeer. Al dalend en het enorm naar mijn zin hebbend bereik ik opnieuw de B4, steek deze over en passeer al snel de eerste huizen van Braunlage. Met een afdaling die zo steil is dat ik er bang van word sta ik in het centrum.
Zonenrandgebiet
Braunlage is een dorp met nog geen 6000 inwoners, maar de overdaad aan naamborden van restaurants, hotels en verhuurbedrijven maken duidelijk dat het hier om toeristen draait. ’s Winters ligt hier tot twee meter sneeuw en kun je hier en op de Wurmberg skiën, in de zomer komen wandel- en fietsroutes langs het dorp. Ruim dertig jaar geleden behoorde het dorp tot het Zonenrandgebiet, de strook Bundesrepublik direct aan het IJzeren Gordijn. Door de nabijheid van de grens mocht je hier als je er niet woonde alleen met een speciale vergunning naar toe. Omdat het grootste deel van de Harz tot de DDR behoorde was Braunlage in die tijd nog belangrijker dan nu.
Geteilt
Twee kilometer buiten het dorp staat een groot bord in de berm. Ik stop, hier is het. Hier waren Deutschland und Europa bis zum 12. November 1989 um 14.30 Uhr geteilt staat op het bord. ‘Geteilt’ (verdeeld)’, niet ‘getrennt‘ (gescheiden), dat zegt alles. Bij een parkeerplaats staat een klein monument van twee stenen die vanuit een brede opening op de grond naar elkaar toe buigen en elkaar raken. Bij een foto van een stel met een kind staan bloemen. Waarschijnlijk leven ze niet meer, waarschijnlijk heeft dat met deze plek te maken. Er is geen enkel ander punt op de hele route waar ik zo naar uitgekeken heb. De innerdeutsche Grenze.
Die grens intrigeert me sinds m’n jeugd. Ik ben ‘m als 5-VWO’er in een touringcar overgestoken, langs wachttorens en Grenzpolizisten die met een stalen blik door de bus liepen, dwars door me heen keken en m’n paspoort controleerden. Ik ben aangehouden en bijna gearresteerd toen ik op de Alexanderplatz een foto maakte van de Vopo’s die daar patrouilleerden. Met hun grote petten en nog strengere blikken. We dronken Russische wodka en Club Cola, flesjes met bruin suikerwater en grof-papieren etiketten. Ik had bij de studiereis de keuze tussen Londen, Parijs en de DDR en hoefde daar niet lang over na te denken. Die week heeft grote indruk op me gemaakt. Ost-Berlin, Leipzig, Weimar, Buchenwald.
Reëel
De spanning die we voelden was reëel. Het was geen voorpret-spanning door beloftes uit een reisfolder, maar de wetenschap dat Oost-Duitsers die de grens over probeerden te steken zonder omhaal werden doodgeschoten. Mijn spanning was reëel omdat mijn vader beroepsmilitair was en er voor mijn reis toestemming van Defensie nodig was. Ik zou gegijzeld kunnen worden in ruil voor informatie. Al bleek dat gevaar niet erg reëel (de toestemming kwam er), ik moest me wel koest houden.
Later heb ik zelf als beroepsofficier in de buurt van de grens gestaan, in het dorp Zicherie. Wij keken naar de wachttorens, de grenswachten in de torens keken met verrekijkers naar ons. We waren in burger, maar het was niet te missen wat een groepje verzorgd uitziende jonge kerels daar kwam doen. We waren daar op excursie tijdens een oefening in Duitsland, in de buurt van onze oorlogsposities. De dreiging was zichtbaar.
Memo gemist
Als het over de voormalige grens tussen Oost- en West-Duitsland gaat, gaat het meestal over de Muur. Maar die liep alleen door Berlijn, de rest van de Duits-Duitse grens – zo’n 1400 kilometer – was een hek. Met aan weerszijden een strook kaal gemaakt land, met wachttorens, mijnen en schrootgeweren (Selbstschussanlagen). Een kale strook zonder dekking, zodat je het hek niet ongezien kon naderen en de DDR-grenspolitie een onbelemmerd schootsveld had. Dit was geen spionagefilm, maar van 1949 tot 1989 de realiteit van de dag.
Totdat, op een persconferentie naar aanleiding van een aanstaande versoepeling van het grensverkeer, een hoge Oost-Duitse partijfunctionaris (die net terug was van vakantie en letterlijk de memo gemist had) zich versprak. Op een vraag van een journalist wanneer de versoepeling van kracht zou zijn antwoordde hij, in zijn papieren bladerend “Uh, [..] nach meiner Kenntnis – ist das sofort, unverzüglich”. Dat was eigenlijk niet de bedoeling geweest, niet zo soepel, niet voor iedereen en ook niet met directe ingang. Maar de geest was uit de fles. Die avond gingen de grensovergangen in Berlijn open en gingen drommen verbaasde Oost-Berlijners onder groot applaus de grens over. Drie dagen later, op 12 november 1989, ging ook hier bij Braunlage de grens open. Om half drie ’s middags, de gebeurtenis was zo groot dat zelfs het tijdstip historisch belangrijk is en op het informatiebord staat. Ik heb me altijd afgevraagd hoe de grens er buiten Berlijn uit zou zien. Het IJzeren Gordijn. Vanaf de hoofdweg loopt naar beide kanten een karrenspoor van twee stroken betonplaten en grasklinkers het bos in. Het is hier niet de brede grenszone waar eens het hek stond, de mijnen lagen en de wachttorens waakten. De natuur is hier verder gegroeid, als een litteken dat zich in de tijd herstelt. Maar ik sta er nu na al die jaren, en het laat me niet onberoerd.
Stijgen
Na een paar kilometer over een golvende weg ben ik in Elend, waar ik linksaf sla en de weg neem die naar de top van de Brocken voert. Ik ben meer hoogtemeters verloren dan ik zou willen, de twee kilometer tot de camping zullen stijgen. Ik doe m’n licht aan en ga omhoog. M’n koplamp verlicht de dennen langs de weg, m’n jas gaat uit, op m’n gps tel ik de hoogtemeters af. De laatste van vandaag, alles wat ik nu doe hoeft morgen niet. Op 635 meter vlakt de weg iets uit en verschijnt de verlichte receptie van de Harz-Camping.
Alles is er
De aardige beheerder legt me uit hoe het hier werkt, ik kan gaan staan waar ik wil, de sleutel van het campinggebouw mag ik morgenvroeg in de brievenbus doen. Ik koop een fles bier, betaal en loop het veldje naast de receptie op, waar het laatste licht tussen de bomen verdwijnt. Nederlandse kinderen lopen met een teiltje afwas voorbij, een stel zet zacht pratend een tent op, de frisse rust verraadt de natuur en de nabijheid van bergen. Dit zijn de mooiste campings. Stil, en toch ben ik niet alleen. Er is weinig, en toch is alles er. In de gang van het campinggebouw doet iedereen z’n schoenen uit, in het douchegedeelte kun je in de gezamenlijke kleedruimte je kleren kwijt op houten banken, waarna je met niets of alleen een handdoek achter het douchegordijn verdwijnt. Geen gemier met een halve vierkante meter met maar één haakje en je spullen die altijd nat worden. Net als in Zweden. Geen benauwde preutsheid, gewoon praktisch denken. Mijn soort plek.
Meneer Vos
In Schierke, een kilometer of wat verder, zou ik iets kunnen eten. Maar ik fiets geen meter meer, het wordt een van de instantmaaltijden die ik voor dit soort situaties bij me heb. Deze sfeer is te mooi om te verruilen voor iets anders. Ik zet m’n tent op, trek een trui aan en ga met m’n kookspullen aan een picknickbank zitten. De maaltijd is dik in orde, net als de fles bier. Een campinggast komt voorbij, groet zachtjes. Om me heen staan hoge dennen, aan de hemel glinsteren sterren. Achter me staat, onzichtbaar, de Brocken in de donkere verte. Iets trippelt m’n blikveld in. Een vos met een dikke staart loopt langs de picknickbank, snuffelt, zoekt. Hij heeft geen haast, net als ik. Ik vertel het twee meisjes die even daarna langslopen, in de hoop dat ze hem nog zien. De fantastische Meneer Vos. Hier had ik niet gezeten als ik de route had gevolgd, deze plek had ik niet willen missen. In m’n hoofd loop ik nog even na hoe de dag van morgen eruit gaat zien. Ik ga vroeg weg, ik wil de tijd hebben voor de berg en het stuk Harz erna. Voor vandaag is het mooi geweest. De stemmen zijn verstomd, een uil klinkt in de verte. M’n slaapzakrits is het laatste geluid.