Foto hierboven: beton-karrespoor tussen Hoym en de Concordiasee.
Het bed kraakt als ik me nog eens omdraai. Achter de half geopende gordijnen is het eerste ochtendlicht van het soort grijs waarbij ik niet kan zien of het wolken zijn of schemer. Wanneer alles ingepakt beneden staat is de lucht bedekt met hoge sluiers die geen zon doorlaten. Karina, als ze zo heet, heeft het ontbijt klaargezet. Alles is er, naast het bord ligt zelfs een kleine reep kinderchocola. Ik heb ‘m na al die tijd nog steeds. Laten liggen voelde ondankbaar, de herinnering opeten krijg ik nog niet voor elkaar.
De TV staat aan, met het ZDF Morgenmagazin. De serie 30 Jahre – 30 Stimmen. Over ruim twee weken is het dertig jaar geleden dat in Berlijn de grensovergangen opengingen, in de rest van de DDR scheurde het IJzeren Gordijn. Elke dag laat de programmamaker iemand aan het woord die de Wende heeft meegemaakt. Wat betekende dat voor zijn of haar leven? Hoe kijkt hij of zij daar nu op terug? Een man met een bouwhelm op, destijds leerling-metselaar, vindt de omwenteling niet alleen goed nieuws. “Der soziale Zusammenhang war damals eigentlich besser. Kindergartenplätze zum Beispiel, das war damals alles leichter. Heute muss man lange warten, das Kind schon anmelden wenn’s noch nicht mal geboren ist. Alles etwas schwieriger.” “Wat toen niet anders was dan nu”, gaat hij verder, “is dat er nog steeds ongelijkheid is en mensen niet hetzelfde loon krijgen voor hetzelfde werk.”
Es war gut
Ik vraag mijn gastvrouw wat de Wende voor haar betekende. “Ik ben geboren en getogen in de DDR” zeg ze, “maar mijn man Klaus komt uit Düsseldorf. We zijn al 20 jaar samen, maar toch zijn er nog steeds dingen die hij niet van me begrijpt of die wij niet van elkaar begrijpen. Omdat je bent opgegroeid en gevormd in een land en in een systeem dat op een gegeven moment in je gaat zitten.” Ik vertel haar het verhaal van m’n 5-VWO schoolreis naar de DDR, die me deed inzien dat propaganda ook in het Westen bestaat. “Es war gut” zegt ze. “Ik had een baan bij de sociale verzekeringsbank, ik had een prima leven, ik was happy. Zolang je maar van politiek afbleef had je nergens last van, niet van de Stasi, van niemand.”
Toch moet het voor Oost-Duitsers zwaar geweest zijn om bijvoorbeeld niet te kunnen reizen waarheen ze wilden.’ Ze schudt haar hoofd. “Reisen, reisen, wir könnten nach Polen wenn wir wollten, wir könnten nach Ungarn [Hongarije], wir könnten sogar nach Sotschi. Nur das Geld fehlte, um lange Reisen zu machen.” “Natuurlijk konden we reizen!” vervolgt ze met een lichte verontwaardiging, “alleen niet overal naar toe. Maar wat moet ik op Mallorca?”
Perspectief
Het is een ander perspectief. Het mijne, dat de vraag voortbracht, gaat over bewegingsvrijheid als principe. Dat je overal naar toe moet kunnen gaan, ongeacht of je dat ook wilt. Maar onze wereld was destijds ook niet de hele wereld. Met ‘overal’ bedoelden we in elk geval niet Polen, Hongarije of Rusland. Dat was het Oostblok, treurnis en onderdrukking, waarom zou je daar op vakantie gaan? Waarom zou je, omgekeerd, bijvoorbeeld niet naar Mallorca willen? Ik weet daar wel een antwoord op, zon-zee-strand interesseren me niet, maar dacht een uitzondering te zijn. De feitelijke reisbeperking die er was voelde ze niet zoals ik verwachtte. Ze miste Spanje niet, maar kon naar plekken waar wij niet eens aan dáchten. Perspectief. In de verhalen over de DDR gaat het bij reisbeperkingen altijd om families die na de bouw van het IJzeren Gordijn bruut werden gesplitst en aan weerszijden van het prikkeldraad terecht kwamen, over het ondenkbare onrecht dat je die familie misschien wel nooit meer terugzag. Maar als je geen familie in het Westen had, was dat gevoel wellicht anders. In elk geval voor haar.
Ze vertelt verder. “In de DDR bestond een zekere rust. Maar niet alles was goed. Als je ongewenst zwanger raakte moest je trouwen, ongetrouwden kregen geen huis. Dat kreeg je pas na twee tot drie jaar wachten. Het land produceerde veel, maar allemaal voor de export, om Westwährung (Westerse valuta) binnen te halen. De producten waren niet voor de eigen mensen, wij hadden weinig terwijl er genoeg was. Bijna alle vrouwen werkten. Dat moest ook wel, je had twee inkomens nodig om rond te komen. Maar ik vond het leuk om te werken, ik wílde werken, ik wilde niet thuiszitten.” Perspectief. Ik sta op, als teken van vertrek. Haar verhalen zitten in m’n hoofd, straks zal ik ze inspreken op m’n telefoon om de details niet te verliezen.
Indruk
Ik zet m’n fiets buiten, hang m’n spullen eraan en betaal. Het is 30 euro inclusief ontbijt. Dat is niet wat ik betaal, het lukt me niet. “Für die gute Sorgen” zeg ik. Ik vraag of ik een foto van hen mag maken, om later bij het verhaal te kunnen zetten. Het mag. Bij het afscheid zeg ik haar dat dit de mooiste kamer was tot nu toe, omdat het als thuis voelde. ‘Omdat het voelde als bij m’n oma’ had ik willen zeggen, maar misschien denkt ze dat ik met ‘oma’ haar bedoel. Ik wil overbrengen dat haar zorgzaamheid meer indruk heeft gemaakt dan de luxe van een hotelkamer ooit had kunnen doen.
Om twintig over acht steek ik de Selke over en rijd het dorp uit, de velden in. Het is woensdag 23 oktober, nog drie dagen tot Berlijn. De etappe van vandaag is 113 kilometer en goeddeels vlak. Ik moet ergens over 178 meter heen, maar met een start op 100 meter zijn dat minder hoogtemeters dan wanneer ik de Veluwe oversteek. Na de intensieve dag van gisteren heb ik geen zin in tijdsdruk. Door in de flow te blijven komt die druk er niet. Lekker fietsen, niet te lang pauzeren.
Moeder
Door de witgrijze lucht schemeren plekken blauw. Over patchwork-asfalt rijd ik door het open land naar Reinstedt. De sluiers lossen op, het gele licht van de opkomende zon werpt schaduwen op het fietspad en maakt de kleuren warm. Ik krijg het heel erg te kwaad. Door het gevoel wat de kamer en de vrouw in me opriepen. Het gevoel van thuis, het gevoel van m’n moeder. Ze leeft, net als m’n vader, niet meer. Ze stierven voordat ze de oma en opa van onze kinderen konden zijn.
In het licht van de beginnende dag praat ik tegen haar. Ik zeg haar dat ik me realiseer hoeveel liefde zij me heeft gegeven, hoe geborgen ik me heb gevoeld. Dat heeft me gevormd. Het is zo vaak gegaan over de moeilijke tijd die ze heeft gehad, gebroken door haar verleden, opgenomen op een plek waar de ramen geen zon leken door te laten, met stille gangen waarin geen lach te horen was. Maar het is verdwenen in me. Als iets dat je kauwt en herkauwt, dat je verteert en door je lichaam heengaat, en dat uiteindelijk je lichaam verlaat. Ik denk weer aan de mooie dingen, aan de warmte van haar moederschap. Het is een heel mooi moment, de tranen zijn van geluk. “Ik ben gelukkig” zeg ik tegen haar, “en dat is mede dankzij jou, door wat je me meegaf. Je liefde en zorgzaamheid kan ik nu in anderen herkennen, in die mevrouw bijvoorbeeld. Ik kan die liefde beantwoorden.”
Der Spinner
M’n wangen drogen op in de ochtendzon, de vrijheid stroomt door m’n lijf. Via een langgerekt park met bomen, waterpartijen en kwetterende vogels gaat het naar Hoym. Het dorp begint met kasseien, maar als R1-veteraan weet ik inmiddels de smalle paadjes aan weerszijden te vinden. Koorddansen op gravel. Ik passeer Schloss Hoym uit 1721, eens de residentie van Herzog Alexander Karl von Anhalt-Bernburg. Nu een instelling voor verstandelijk beperkten.
Na Hoym volgt een smal fietspad langs een onverharde weg, langs akkers en bomenrijen. Een enkele forens suist me voorbij op haar elektrische fiets. Een boer met een gigantische sproei-installatie achter z’n traktor dreigt me bij het draaien van het fietspad te vegen. We maken oogcontact, hij ziet het en houdt in, ik steek m’n duim omhoog en fiets verder. De schaduwen worden korter, het gele licht wordt witter, het wordt mooi weer. Ik rijd over een nieuw soort wegdek, bestaande uit twee karresporen van betonplaten met ertussen grasklinkers of zand. Door alle Duits van vanmorgen begint Nina Hagen in m’n hoofd te zingen. Het nummer der Spinner (‘de gek’), met Duitse woordspelingen (Ich frag’ die Alte wo der Wald ist. Sie sagt “mein Udo ist schon lange tot”). In 3-VWO vertaalden we in de lessen Duits de lyrics van het debuutalbum van de Nina Hagen Band, uitgeschreven op de binnenhoes van de LP, en leerden meteen wat Berlijnse slang en uitspraak (de ‘g’ wordt een ‘j’). Luister ook naar Naturträne. En als je toch op YouTube zit, ook naar Eisbär van Grauzone, naar Dreiklangsdimensionen van Rheingold of Das Model van Kraftwerk.
De R1 blijft de R1
Was gisteren de dag van hoogten, bossen en bospaden, vandaag is de dag van lege vergezichten. Grasland met randen bomen waar de route over vrijwel kaarsrechte en autoloze betonsporen doorheen gaat. Het stille land is meditatief, met z’n eigen schoonheid. Het is een landschap waar ik niet eerder doorheen reed. Bescheidener, leger, anders. In de dorpen zijn de huizen eenvoudiger, lager, kleiner. Ik heb opnieuw het gevoel door Centraal-Azië te fietsen, maar dan zonder bergen op de achtergrond.
Ook de wegen zijn anders. Een Berlijnfietser vond dat de wegen in het voormalige Oost-Duitsland slechter waren dan in het westen. Dat vind ik niet. Het asfalt is opgelapt maar goed te fietsen, elk dorp heeft kasseien – maar die waren er ook op alle andere dagen, de onverharde stukken hebben hetzelfde dender-gravel. Ik denk dat de werkelijkheid is dat ook in het westen de wegen slecht waren, slechter dan ik van een modern land als Duitsland had verwacht. Wat me in het oostelijke deel van de route opvalt zijn de nieuwe stukken zoenasfalt, misschien als gevolg van een steunprogramma na de Wende. Dergelijke perfecte stukken heb ik in het Westen niet gezien. Bij elkaar opgeteld zijn de wegen verschillend, maar niet slechter. De R1 blijft de R1, in het Oosten net zo goed als in het Westen. Hoed u voor de Waldwege, geniet van de lege strakke fietspaden en schrik niet van rampspoed-verharding op alle andere stukken.
Lichtjes
Rechts van me verandert gras in water. Ik fiets langs een groot en doodstil meer. In de lucht meen ik een klein fel licht te zien, met een rookspoor. Als een landingslicht van een toestel on finals dat bezig is met de landing. Maar dat kan hier niet de verklaring zijn, het is maar één licht, ik zie geen zwart silhouet. Maar vooral: er vliegt niets over. Even later hetzelfde felle lichtje, hetzelfde rookspoor. What the..! Op het meer vaart een kleine boot richting het licht, dat recht naar beneden daalt en dan uitgaat. Het is een oranje boot. Wacht even, dat is een reddingsboot, het licht is een lichtkogel. De boot keert terug, even later herhaalt de opeenvolging van gebeurtenissen zich. Oefening.
De Concordiasee
Een Konditorei met terras en uitzicht is helaas gesloten, ik sta even stil en eet iets uit de fietstas. Aan het water staat een waarschuwingsbord met het woord Bergbaugelände. Bergbau is geen gebergte in aanleg, maar mijnbouw. Dan begrijp ik het meer. Na een blik op Wiki begrijp ik nog meer. Dit is de Concordiasee, een enorm volgelopen open-mijnbouwgat waar de Grube Concordia decennialang bruinkool afgroef. In 1991 stopte de bruinkoolwinning omdat de mijn door concurrentie van goedkopere kool niet meer rendabel was. Tot die tijd vrat het uitdijende mijngat dorpen op die aan de rand ervan lagen. Dat zou jaren later tot een ramp leiden.
Droom
Want in 1996 begon het onderwaterzetten van het gat en de vorming van de Concordiasee, bedoeld voor waterrecreatie. Het meer groeide, net als de pleziervaart en het toerisme. Een lelijk en nutteloos gat omtoveren tot een succesvol pleziermeer, het is de droom van elke landschaps-inrichter en bestuurder. Maar die droom stopte in de vroege ochtend van 18 juli 2009.
Een stuk oever van 350 bij 150 meter brak in enkele ogenblikken af en gleed het meer in, daarbij op de tegenoverliggende oever een kleine tsunami veroorzakend die een boot op het droge gooide. Naar schatting 4,5 miljoen kubieke meter grond verdween in het water, samen met anderhalf huis, stukken weg en drie bewoners van Nachterstedt. Ze zijn nooit meer teruggevonden. Afkalving en aardverschuivingen komen vaker voor bij (voormalige) open mijnen, maar hoeven niet tot een ramp te leiden. Dat dat hier wel gebeurde kwam omdat de randen van de mijn – nu: het meer – de bebouwing veel te dicht genaderd waren. In afwachting van onderzoek naar de oorzaak sloot de overheid het meer voor onbepaalde tijd. Hoewel de precieze oorzaak niet achterhaald is, zijn het meer en delen van de oever sinds kort weer opengesteld. Het buurtje waar de ramp plaatsvond is alsnog in z’n geheel gesloopt, Nachterstedt ging op in de nieuwe gemeente Seeland.
Na een klein stuk bos en een overgroeid fietspad is de leegte terug. De diepte van het landschap, de nietsheid die me na het bergen-bomen-bekengeweld van gisteren allerminst stoort, maar rust brengt voor m’n zintuigen. Twee betonsporen. Gras zover je kijkt. De banden die zoeven. Benen die alleen maar rond hoeven te gaan. Een strobalenkasteel.
Contactloos
Ik kom de Bode tegen, de Bode van de kloof waar ik gisteren langs fietste. De rivier brengt me naar Staßfurt, een kleine stad waar ik op zoek ga naar bevoorrading. De Harz heeft een na-hongerspoor getrokken, de maag rammelt, er moet veel eten in. Google vindt voor mij een Aldi, ik durf m’n fiets buiten te laten staan en gooi een mandje vol met alles waar ik zin in heb. Broodjes, Duitse camembert, chocola, haring. De eetvolgorde verdient straks aandacht. Ik kan – oh grote vreugde en verbazing – zelfs contactloos betalen, maar het ding vraagt toch m’n pincode. Dat geeft wat vertraging, de vrouw achter de kassa gaat prompt en kriebelig uitleggen hoe betalen met een pasje werkt. Als een Amerikaan die een Europeaan vertelt hoe hij moet schakelen in een auto met versnellingsbak. ‘In Nederland pinden we al toen hier net de zwaartekracht was aangesloten’ denk ik, een tikje geërgerd, maar ik sta buiten met een vracht voedsel. Die pauze ga ik toch even nemen.
Niet heel spannend
Ik blijf de Bode volgen tot aan Nienburg, waar de rivier verdwijnt door op te gaan in de Saale, die verder naar het noorden stroomt om uiteindelijk in de Elbe uit te monden. In de benedenloop van de Bode moet het ook vroeger goed toeven zijn geweest, de route passeert de A14 en de Schlösser Hohenerxleben en Neugattersleben, wier vermogende kasteelheren moeten hebben gedacht dat je beter over het water uit kunt kijken dan over een graanstoppelveld. Heel spannend is het allemaal niet, maar het breekt de eentonigheid van het land op een aangename manier.
In Nienburg drink ik een colaatje op de stoep van een Imbiss. In Nederland staan er de laatste jaren meestal Chinezen de patat te bakken, in Duitsland zijn er geen snackbars zoals wij ze kennen, maar zijn de vergelijkbare Döners of Grills het domein van de Turkse gemeenschap. Ik neem een korte rust, er niet op uit om met iemand een gesprek te beginnen. Die iemand doet dat echter wel, een rode fiets met bagage en buitenlander is hier bijzonder genoeg om te willen weten waarheen en waarvandaan. Een man die naar buiten komt om te roken vertelt, na deze gebruikelijke vragen, dat hij dertig jaar in Keulen heeft gewoond, maar sinds een jaar naar deze streek verhuisd is. Hier, im Osten, is het volgens hem echt beter. “Mensen helpen elkaar, zijn vriendelijker en kijken meer naar elkaar om. Er is meer gemeenschapszin, aandacht voor de oude waarden. In het Westen zijn we dat kwijt”, zegt hij. “Hier in het Oosten vind ik het fijner wonen.”
Voorstad
Aan de horizon doemt een groot industriecomplex op, dat donker afsteekt tegen de zuidelijke zon. De cementfabriek is een voorstad van Bernburg, waar ik illegaal door de winkelstraat omhoog en weer verder fiets. Ik moet nog een eind, ik wil vóór het donker in Mosigkau zijn.
Ik steek een spoor over, het stationsgebouw verderop staat oud in een leegte van spoorrails, woekerend gras en slierten roodbruine vrachtwagons. De route slaat rechtsaf en gaat over een stil fietspad langs de Fuhne lopen, een smalle rivier die bij Bernburg in de Saale uitmondt. Op de grazige oevers beweegt iets. Ik geloof m’n ogen niet en sta direct stil, in stomme verbazing.
Staarten
In het gras zitten twee grote bever-achtige dieren. Hè? De dikke gladde rattenstaarten doen me denken aan een aflevering van The New Avengers, waarin een tot gigantische proporties gemuteerde rat de Londense metro terroriseert. Die staarten betekenen dat het geen bevers zijn. Het zijn beverratten. In de vierde of vijfde klas (groep 6-7) heb ik ooit een spreekbeurt gehouden over ratten. Zwarte, bruine, bisam, bever. Het is voor het eerst dat ik een beverrat zie, ik maak snel een reeks foto’s, denkend dat ze direct weer het water in zullen vluchten. Ze blijven onverstoorbaar wroeten tussen het gras.
Het weer is fantastisch, nog beter dan gisteren. Blauwe lucht, af en toe wat sluierbewolking, de oostenwind heb ik een enkele keer tegen. Ik fiets in m’n ondershirt, zonder trui of jas, dat zegt iets. Het landschap blijft zoals het is. Lange glooiingen van gras en akkerland, rustige dorpen met kasseien en bescheiden DDR-sfeer, een enkel landhuis met een toren of poort. De belevenis-ruimte in m’n hoofd is vol voor vandaag, de vrijwel vlakke opschiet-Strecken komen op het goede moment. Het was goed zo voor vandaag.
De dag is klaar
In Köthen had ik graag meer willen weten over de kerk, het Rathaus en de stokoude vierkante Hallesche Turm, maar het licht kwijnt weg en de dag is klaar, ik maak wat foto’s en fiets door. Over fietspaden van Nederlandse kwaliteit, vlak en van mooi asfalt, het gaat maar door en door. Zelfs in de dorpen zijn de gedeelten zonder kasseien meer dan goed te doen. De kilometers gaan sneller dan ik had verwacht, in de invallende schemer die me niettemin inhaalt.
Om tien over zeven kom ik in het stikkedonker aan in Mosigkau. Het paarse lijntje op m’n gps stopt op een hoek buiten het dorp. Ik ken die hoek van m’n luchtfoto-verkenning thuis, maar omdat Streetview hier niet beschikbaar is weet ik niet hoe de ingang van Pension Hinter dem Rößling eruitziet. En al helemaal niet in het donker. Ik zie de contouren van een appartementengebouw waar licht achter de ramen brandt. Verder is alles donker, geen ingang. Ik bel de mevrouw bij wie ik geboekt heb. Ze neemt gelukkig op. “U zou van tevoren toch even bellen wanneer u aankomt? De conciërge is al naar huis. Die vroeg ‘moet ik nog blijven?’ maar die heb ik naar huis gestuurd.” Eigenlijk geeft ze me op m’n flikker, want ik zou inderdaad bellen. Eigenlijk heeft ze daar helemaal gelijk in. Het beeld dat ik had was van een pension aan huis, zoals afgelopen nacht. Daar is altijd iemand thuis, een paar minuten eerder of later aankomen maakt dan niet uit.
Pragmatisch
De dame aan de telefoon maakt geen nieuwe dingen mee en is pragmatisch. De sleutel steekt in de deur, ik heb kamer P3 en kan gewoon naar binnen om alvast te settelen. De conciërge komt over een uurtje om me alsnog in te checken. De fiets kan ik buiten neerzetten, maak ik ongeveer op uit het verhaal. Ik blijk aan de achterkant van het gebouw te staan. Aan de andere kant is een ingang als van een woongebouw, buiten zitten werkmannen te roken en bier te drinken. Ze groeten terug, maar ik hoef niet lang na te denken over wat ik met m’n fiets doe. Die gaat mee naar binnen, de trappen op naar boven. Ik vind m’n kamer en de sleutel, ik doe de deur open. Het is een soldatenkamer, met een kast achterin, een beeldbuis-TV en twee stalen bedden aan weerszijden. Ik moet lachen, de lach komt uit m’n tenen. Wat is dit gaaf. Zo’n soort kamer was in m’n legertijd soms m’n thuis, nu is het dat voor de komende nacht. Ik loop nog een keer heen en weer voor m’n tassen en andere zooi en zie door een oplichtend telefoonscherm dat er een man op een bank in de donkere hal ligt. Helemaal onverwacht is dat niet, zijn sokkenlucht laat de verf bobbelen.
De jonge vrouw die niet veel later op de gang staat blijft maar ratelen, ze is leuk, ontwapenend. Dit was inderdaad een DDR-gebouw, waar arbeiders woonden die in de eierindustrie werkten. In deze contreien “gab es viele Hühnchen”, die allemaal eieren legden (dat doen kippen). De haantjes werden naar Polen geëxporteerd, de eieren zelfs tot aan Dubai. Er waren voor hen toen nog geen woningen dus de arbeiders woonden met hele gezinnen op deze kamers. Later zijn er woningen gebouwd en werd dit gebouw een pension. Het wordt gerenoveerd, maar sommige kamers zijn nog als in de DDR-tijd. De fiets in de kamer is prima zo, ik reken 25 euro af en verontschuldig me dat ze voor mij heeft moeten terugkomen. Morgenvroeg kan ik in het gebouwtje hiernaast ontbijten, “also dann bis morgen!”
Niet opblijven
Aan de muur hangen motieven uit de jaren zeventig, ik kies het soldatenbed met bloemetjes-dekbedovertrek. Ik douche me, was sokken en fietsbroek uit en maak het eetplan. Toen ik door het dorp reed was er niets te zien dan donkere huizen en woonblokken, de vrouw bevestigde het. Op de gang is een keukentje met een waterkoker, deuren staan open, mannen lopen op hun sokken en groeten vriendelijk. Veel Polen, bouwers en bouwvakkers, waarschijnlijk bezig met langdurige klussen in de buurt. Ik haal m’n overgebleven Adventure Food maaltijd uit de tas en kook water. Op m’n kamer zet ik de TV aan, een Zwitserse zender met een Duits nagesynchroniseerde Ocean’s Thirteen, die er in elk geval voor zorgt dat ik niet te lang opblijf. Om half elf lig ik erin, voldaan over vandaag, ver weg en op een vreemde manier toch vertrouwd. Morgen om half zeven op. Maar zonder ochtendinspectie.