Foto hierboven: de Grensmaas bij Smeermaas-Lanaken.
Ik kom aan de oppervlakte en open m’n ogen. Buiten is het vreemd licht, op m’n telefoon zie ik dat het kwart over vijf is. Mooi, dat geeft me een kwartier extra, de wekker staat om half zes. Ik pel slaapzak en lakenzak van me af, draai een kwartslag en rits de tent open. Het heldere maanlicht valt als een schijnwerper de tent in, ik schiet m’n schoenen aan en loop naar de rand van het grasje bij de bank. Bewater het bos, sta in het maanlicht, maak een foto. Voel me ver weg.
Stil
De nacht was goed, een paar keer wakker geworden – niet ergens van. Het was zo stil dat het leek alsof de wereld om me heen gestopt was. Reeën blaften hard, zo hard als honden. De nieuwe tent is krap, maar niet te, het zit niet in de weg. Naast m’n mat is een strook binnentent breed genoeg om m’n kleren kwijt te kunnen, ik kan me in de tent aankleden, m’n beide tassen passen onder de luifel, net als bij de Hubba Hubba. Als ik zittend naar de tentopening draai kan dat maar nét, dat wel.
Niet voorspellen
De nieuwe slaapzak heeft geen rits en moet ik als een cocon om me heen omhoog trekken nadat ik dat eerst met de lakenzak heb gedaan. Dat is even pielen en moet nog wennen. Ik heb goed en warm geslapen maar – dat dacht ik thuis al – de typical operating temperature van 0 graden C gaat hij niet halen. Niet op de manier waarop ik slaap, met liefst alleen een onderbroek aan, hoogstens een T-shirt. Nul graden hoeft niet, deze ultralichte (482 gram) M.Degree 250 van PHD heb ik gekocht voor de zomer, als het lang genoeg licht is voor lange fietsdagen met minimale bagage. Wat de slaapzak betreft is deze oktobertocht daarom een gok, wat de nachttemperatuur gaat doen kan ik niet voorspellen, maar vannacht raakte de slaapzak z’n limiet niet. Als dat toch gebeurt doe ik meer kleren aan.
Ik smeer m’n zitvlak in, maak koffie en eet een gevulde koek die nog over is. Pak in, check met m’n hoofdlamp de tentplek en rijd om vijf over half zeven weg.
Ritme
Het eerste licht verschijnt. Een vlek die de lucht blauw kleurt en uitgroeit tot oranje-gele strepen aan de horizon. Prachtig. In de verte hoor ik geluiden van boeren die aan het werk zijn, boeren hebben een ander ritme, voor de rest van België is het nu zondag. In de dorpen brandt een enkel licht, rust hangt in de straten. Er zit al iemand te vissen langs het Kanaal Bocholt-Herentals, het kanaal waar ik verderop een wildkampeerplek had bedacht. Als ik dichterbij kom blijkt de visser een struik, zo donker is het nog.
Het idee
In de stilte van de ochtend komen de gedachten. Hoe ga ik de druk ervaren om elke dag 150 kilometer te fietsen? Al zal ik daar tegenaan lopen, dit is een experiment dat ik een keer gedaan wil hebben en dat ik ga volbrengen. Tegelijk voel ik dat ik het nóg leuker zou vinden als ik nu gewoon kon fietsen en na 110-120 kilometer ergens kon gaan staan. Maar dat kan ik nog vaak genoeg doen, dit is een andere tocht, met een ander uitgangspunt. Dat verschil heeft perspectief nodig. Om hoeveel kilometer gaat het? Ik heb er vaak 125 gedaan op een dag, naar Rome waren er meerdere etappes van 130, ook als het heuvelde. Dus hoeveel verder fiets ik nu? Zo’n 25, misschien zelfs maar 20 per dag. In de praktijk is dat anderhalf uur fietsen. Nu om 19:30 aankomen, tegen anders om 18:00. Zoiets. Is er nu dan zo veel méér druk? Het is, zoals met zoveel dingen, meer het idee dan de realiteit. Een idee kan veranderen, aan een realiteit kan ik wennen.
Zo geef ik een antwoord op m’n eigen vraag. Een vraag die ik toch nog een keer wilde stellen, een antwoord waarmee ik opnieuw kan instemmen. Ik wil dit een keer doen en ontdekken of ik in tien dagen naar de Middellandse Zee kan fietsen. Gisteren voelde de afstand niet als too much, vanochtend voelde ik m’n benen niet. Op dag 1 heb ik niet verder geduwd dan comfortabel was – al denk ik wel dat 150 kilometer de limiet is om me nog reiziger te voelen in plaats van sporter.
Magisch
Contouren worden ingevuld, schimmen worden vissers, nu wel. De sluier die over het land hing trekt weg. Magisch, ik zit zielsgelukkig op m’n fiets. Een knik naar links en een knik naar rechts, het kanaal wordt de Zuid-Willemsvaart. Oranje straatlampen, de dorpen lijken verlaten, bij een keukenlicht maakt iemand ontbijt. In een weiland staan een paardenmoeder en veulen me aan te kijken, er loopt iets weg dat te groot is voor een haas, misschien een vos of een klein ree. Koeien liggen dicht tegen elkaar aan voor de warmte. Hoe dicht? “Louise, hebt ge weeral uw [koe-jargon, geen idee] niet gekuist!” zie ik een koe denken.
In Bocholt luiden om kwart voor acht de kerkklokken zo hard als waarschuwden ze voor naderend onheil. De zondvloed, een massale dijkdoorbraak of een Groenewegfietser met rammelende maag. De zon komt op en zet het Belgisch-Limburgse land in gouden ochtendlicht.
Onbehaaglijk
Ik fiets door het centrum van Bree. Geen bakkers. Thuis zag ik dat bakkerij M&M’s (van de reuzen-eclairs op weg naar Rome) niet meer aan de straat achter de kerk zit, maar ik ga toch even kijken. Daar zat ik toen op de stoep. Op alle pleinen van de stad is het kermis, met afzettingen en lege attracties. Het chroom glimt, maar de lichtjes zijn gedoofd en de luidsprekers stil. Een lege kermis heeft iets onbehaaglijks, alsof een stad halsoverkop is ontruimd en niemand weet waar de inwoners gebleven zijn.
Aan de kleine ring zie ik een vrouw uit een auto stappen en wat dozen naar binnen brengen. Er moet ontbijt in, maar ik ben de stad al bijna door en wil eigenlijk niet terug. Ik kijk op de kaart, na Bree kom ik tot aan Lanaken niets meer tegen. ‘Je bent gek als je hier geen bakker zoekt’ denk ik bij mezelf en loop naar de vrouw toe. Of de bakkers hier op zondag open zijn, en waar ik die kan vinden? “Normaal gezien wel ja. Die zijn open, twee, misschien zelfs drie”. Ze wijst me de weg. Ik volg de kleine ring een stukje terug en kom al na een paar honderd meter Brood en banket Sascha tegen.
Vitaal
Binnen staan vitrines met fietsersgeluk, daarachter een wandkast vol met alles waarvan ik de afgelopen kilometers gedroomd heb. Ik leef me uit met bruine bollen, twee “van die eh… ” “Suissekes!” zegt de vrouw, een chocoladebroodje (“Daar zit pudding in” waarschuwt de vrouw. Dat moet dan maar, leuk wordt het toch al niet meer) en twee koeken. “Zijn die hard of zacht van binnen?” vraag ik. “Hard.” “Dan is het goed, dan verkruimelen ze niet in m’n fietstas én er zit meer energie in.” Een les fietserseten, zomaar, in al mijn ruimhartigheid. Tot slot een bakje préparé, dat we in Nederland filet americain noemen. Alleen doen wij daar een schep oranje kleurstof bij, hier niet en ziet het eruit als echt eten. Een man komt dingen voor bij de zondagkoffie halen. “Mag dat in een zakske?” vraagt de vrouw. “Nee, in een dozeke.” Ik besluit bakkerij Sascha op de lijst met vitale infrastructuur voor bagagefietsers te plaatsen.
Op een bankje eet ik een bruine bol met préparé, hemels. Racefietsers en mountainbikers komen voorbij, het zijn er veel, het is zondagmorgen en mooi weer. Met een zon die nog laag staat fiets ik langs maisvelden en over gravelwegen naar het zuiden. De schaduwen zijn lang, het licht prachtig en nog niet te fel. Vandaag wordt een hele mooie dag, met een blauwe lucht en maar een beetje wind. Met zo’n 22 graden is dat feestfietsen. Ik begin het effect van het uitgestelde ontbijt te voelen, m’n benen lopen weer vol, het duurt meestal een half uur voordat nieuwe energie bij m’n spieren is aangekomen.
Hier en nu
M’n stemming kan niet beter. Fietsplezier is voor mij het contact met de vrouw die me de weg wees, het contact met de bakker, het eten in m’n fietstas. Het roept het inzicht op dat ik de dagen hier en nu moet beleven, niet vanaf het einde terugtellen. Wel de vaart erin houden, maar niet steeds bezig zijn met of ik het ga halen. ‘Doe de dingen die je leuk vindt, de dingen waarvoor je komt op een tocht’ zeg ik tegen mezelf, ‘en mocht blijken dat je het overdag niet haalt, dan fiets je een keer door in het donker.’ Dat moet ik dan wel echt doen, maar verder moet ik leven in het moment.
Replica
Via Gruitrode en Opglabbeek (dat ik blijf lezen als Opklapbeek) rijd ik verder, langs weilanden en door kleine bossen. Bij As heb ik de route anders laten lopen dan de andere keren dat ik hier voorbijkwam. Ik passeer een monument voor een neergestorte Lancaster, voor piloot Penry Guy die z’n crew de opdracht gaf “jump or die!” en zelf bleef zitten, ervoor zorgend dat het toestel niet op de huizen van As neerkwam. Ook kom ik dit keer langs de uitkijktoren ten noorden van (voormalig) station As. Vaak gezien, nooit geweest. De toren is een replica van de boortoren waarmee in de nacht van 1 op 2 augustus 1901 de allereerste Belgisch-Limburgse steenkool werd gevonden, uit het Kempens steenkoolbekken dat een voortzetting is van het kolenbekken in Nederlands Zuid-Limburg. Toch kwam er geen mijn in As, het gemeentebestuur hield het tegen. Wel op zeven andere plaatsen in de Kempen, station Asch had een belangrijke rol bij het kolentransport.
Alternatief
Bij station As houd ik een eetpauze en fiets dan via de fietsbrug over de drukke N75 naar de Mechelse Heide en het Nationaal Park Hoge Kempen. Eerst een paar kilometer over een fietspad langs bomen en een niet al te drukke weg, daarna rechtsaf de hei op. De hei is rustig, misschien is het voor de zondag-en-mooi-weer drukte nog net te vroeg.
Tot aan Neerharen is een heel leuk stuk, over fietspaden door het bos, langs een klein stuk hei, door het dal van de Kikbeekbron en langs de rand van Opgrimbie. Hier fietste ik voor het eerst tijdens een tweedaagse tocht naar Maastricht, omdat ik een alternatief zocht voor het saaie en soms ronduit lelijke stuk Nederland tussen Maasbracht en Sittard, sindsdien ben ik hier terug blijven komen. Hier zijn zoveel routes mogelijk, het is te zien dat Belgisch Limburg investeert in het fietsen. De natuur is prachtig, de fietspaden overal, je komt weinig auto’s tegen.
Professionals
Voorbij Neerharen ga ik bij de Zuid-Willemsvaart rechtsaf, over een prachtig fietspad in de schaduw van beuken. Rechts de vaart, links – iets verder weg – de Grensmaas. Naast het pad liggen beukennootjes in lange smalle tapijten. Het is lang, heel lang, geleden dat ik die gegeten heb. Ik stop en raap er een paar op. De ene is zwart en niet eetbaar, een andere is dicht maar leeg, een derde pel ik open en eet het nootje met de droge, iets wrange maar ook aangename smaak.
Als je langer wacht liggen hier alleen nog de lege en oneetbare nootjes. Eekhoorns zijn professionals, die laten de lichte (lege) en verkleurde nootjes liggen, waardoor het als kind leek dat ‘beukennootjes die je kon eten’ alleen een verhaal uit een kinderboek was, ik vond alleen de dichte maar lege omhulsels.
Slim
Het fietspad verlaat de beuken en zwenkt de dijk op, even verder gaat België over in Nederland. Op de weg staat een lange rij wachtende auto’s. Ik heb eten nodig voor vanavond en morgenavond, in elk geval een zak pasta en een pot saus. Een pakje instant-saus is een stuk lichter dan een glazen pot, maar heeft – te zout en zonder vulling – geen merkbare relatie met iets dat ik pastasaus zou noemen.
In het centrum van Maastricht laat ik bij een supermarktbezoek m’n fiets niet rustig achter. Ik moet daarom slim zijn en in een buitenwijk iets zoeken. En voorwaar ik zeg u! niet lang daarna kom ik een buurtsuper tegen. Die heeft voor mij een zak tortellini, een pot pesto, een paprika, blikje tonijn en een peer. En koude dranken assorti voor nu. Grote blij, zeker als de supermarktmeneer ook nog m’n bidon vult.
Maastricht
De stroom die de stad in wil wordt dikker en langer, auto’s waar je maar kijkt. Kennelijk vinden de bestuurders het leuk genoeg om op een mooie dag lang in een traag opschuivend ding te zitten – waarom zou je het anders doen? Zo druk heb ik het hier nog niet gezien. Over donkergrijze kasseien – het valt me weer op hoeveel Maastricht er heeft – hobbel ik zo snel mogelijk langs de Markt richting de Maas, steek de Sint Servaasbrug over, tussen laverende toeristen en roepende ouders, sla aan de overkant rechtsaf en ben meteen de meeste drukte kwijt. Dat was Maastricht.
Inmiddels zit ik officieel op de route, waarvan de Ardennen-variant begint bij station Maastricht. De start bij perron 1 heb ik overgeslagen, daarvoor had ik vanaf de brug rechtdoor moeten gaan. Die plek is vaak genoeg gedenkwaardig geweest, ik heb ‘m vaak genoeg vastgelegd bij de start van een tocht. Het is goed zo.
Waarom?
Na wat voortgezet gehobbel over de Maasoever loopt de route langs de Limburglaan, een drukke uitvalsweg naar het zuiden. Ik kijk op m’n gps, ik zal vast ergens linksaf moeten om deze weg weer te verlaten. Dat gebeurt drie kilometer later pas, ontdek ik met groeiende boosheid. Op mezelf, dit heb ik thuis compleet gemist. Waarom fiets ik hier? Als je vanaf het station naar het oosten gaat kun je aan de rand van de stad rechtsaf, over een mooi fietspad tussen weilanden en bebouwing richting Eijsden. Op de linkeroever, aan de overkant, fiets je naast een stillere weg langs de Sint-Pietersberg en het Plateau van Caestert. Grrr.
De route en ik verlaten de Limburglaan en gaan een leeg en treurig bedrijventerrein op. Ik sta stil om op m’n telefoon te kijken. Naast metalen vlaggenmasten met verticale vlaggen aan leggers die, als in een spookstad, piepen en knersen in de wind. Opnieuw vraag ik me af wat ik hier doe. Ik hoop waarachtig niet dat deze eerste route-kilometers een afspiegeling zijn van de hele route. Sorry routemakers, maar dit is niet best.
Het bedrijventerrein wordt een rustige en aangename kleine weg langs acacia’s, weilanden en een kapel. Parallel aan het spoor fiets ik via Oost-Maarland naar Eijsden. Het is één uur geweest, ik heb er bijna 75 gedaan en loop iets achter op schema. Het fietsplezier is er nog, maar helemaal happy ben ik niet. Ik voel me een beetje verloren, de zon is warm en er wachten me nog veel kilometers. Het troosteloze bedrijventerrein van net hielp niet mee, ik moet mezelf oppeppen. ‘Ik ga ervoor’ zeg ik tegen mezelf, ‘dadelijk beginnen de Ardennen: harder werken, maar wel echt leuk’.
Aanpassing
Na Eijsden ga ik onder de A2 door en begint een licht glooiend landschap. Hier begint ook de eerste route-aanpassing die ik thuis heb bedacht. In mijn enthousiasme, en met de kaart- en route-ervaring die ik inmiddels heb, denk ik dat de route hier en daar leuker kan. Niet voor wat betreft het grote plaatje, ik wil de Groene weg fietsen zoals hij is. Maar op het niveau van de kilometer heb ik met kaart en Google nu en dan gekozen voor een kleinere, minder drukke en – denk ik – mooiere weg.
Oordelen
Tegelijkertijd realiseer ik me dat ik niet weet waarom de makers voor weg A of weg B hebben gekozen. Ik mag daarom niet zomaar oordelen zonder dat ik er zelf geweest ben. Misschien is die leukere weg onbegaanbaar of afgesloten – al vermoed ik dat het vooral gaat over meer of minder hoogtemeters en wel of niet verhard. Zie verder de toelichting op de overzichtspagina.
De route blijft na de onderdoorgang van de A2 het fietspad langs de drukke N627 volgen en gaat na Withuis links, onderlangs Mesch. Zelf ga ik vrijwel direct na de A2 linksaf, iets omhoog, meteen weer rechts, over een kleine weg en fietspad ten noorden van Mesch tot aan de westkant van ‘s-Gravenvoeren. Daar ga ik rechtsaf en ben na 200 meter weer op de route.
Terug
De kleine weg loopt iets op hoogte en gaat door de noordrand van Mesch. Voorbij een grote carréboerderij gaat hij over in een fietspad langs de rand van een glooiing. Vanaf het pad kijk ik het landschap in, rechts van me stroomt, onzichtbaar in een plooi, de Voer. Een bordje, ik ben in België. Naast het pad staan oude bomen, de natuur en de rust zijn er weer, net als m’n motivatie. Dit is leuk, ik verklaar m’n aanpassing tot een succes. Aan het einde ervan zijn met de route ook de auto’s terug.
Over saaie rechte wegen tussen akkers rijd ik via Warsage naar de N650, die verderop de Route de Val-Dieu heet. Al na een paar minuten is me duidelijk dat ik zo snel mogelijk van deze weg af moet. Een ware verschrikking. Auto’s, grote landbouwvoertuigen, nog meer auto’s en heel veel motoren – het is zondag en mooi weer. Een drukke doorgaande weg waar ik me niet veilig voel, helemaal als er tractoren met aanhanger voorbijkomen die bijna de hele breedte van de weg innemen. Ik zet er vaart achter zodat het zo snel mogelijk voorbij is, de route volgt de N650 zo’n negen kilometer. Slierten oude Porsches passeren me in een stank van slecht verbrande benzine, er is een rally aan de gang. De weg volgt het dal van de Berwinne en is vrijwel vlak, maar de prijs voor die vlakheid vind ik veel te hoog.
Andere eeuw
Een afslag naar de abdij van Val-Dieu laat me de weg ontvluchten, ik wil wat eten. Op de parkeerplaats staan misschien wel 200 auto’s bumper aan bumper, met daartussen automobilisten die het terrein op of er juist vanaf willen. Het is één pandemonium van krioelend en toeterend blik, alles staat vast. Voetgangers lopen in de weg, een auto staat stil om tante Clémentine eruit te laten. Een groep motorrijders op Harley’s rijdt het terrein op, met jassen met de colors van de een of andere club. Hun motoren maken een takkeherrie, om daar bovenuit te komen hebben ze allemaal keihard de muziek aanstaan. Ik zet m’n fiets neer, ga op een muurtje zitten en neem het tafereel in me op. Een Mercedes cabrio uit Aachen met twee oudere dames rijdt voorbij, spiedend naar een plek waar ze het automobiel neer kunnen zetten. De dame aan het stuur heeft witte handschoenen aan, die is net uit een andere eeuw hierheen geflitst. Ik eet al het goede van bakkerij Sascha uit Bree en constateer dat ik wederom geen idee heb waarom mensen dit doen.
RAVeL
Na acht kilometer sla ik rechtsaf en verlaat de N650. Ik klim zo’n 30 meter, langs een paar huizen, in de plotselinge rust van een landweg. Na een lichte daling steek ik de N648 over en ga 100 meter daarna rechtsaf de RAVeL van Ligne 38 op. Een mooi en autoloos fietspad dat licht stijgt. Een weldaad.
De route volgt de N650 tot aan de T-splitsing met de N648. Daar gaat de route rechts en na 250 meter links, de weg op naar (en tot) Clermont. Waarom de routemakers niet voor de RAVeL hebben gekozen weet ik niet.
Aan het einde van de RAVeL ben ik na een slinger weer op de route, bij Clermont. Ik ben niet eerst afgedaald, de route had dus dezelfde hoogtemeters gemaakt. Over wegen die drukker zijn dan me lief is fiets ik naar Dolhain. Het is vier uur, ik ga richting de 105 kilometer. Waar ik ben als het half acht is en het donker wordt, ik heb geen idee. Ik zie het wel, ik ben een heel eind en laat het gebeuren.
Terugblik
Wat vind ik er tot nu toe van? stel ik mezelf de vraag. De route valt tegen, ik vind ‘m niet geweldig. De keuze van de wegen betekent vooral drukte. Vanaf het begin van de route in Maastricht is er altijd verkeer, herrie en beweging om me heen, met als enige uitzonderingen het stukje tussen Maastricht en Eijsden en m’n eigen aanpassingen. Het zijn niet de wegen die ik ken van de Benjaminse-routes, eens te meer realiseer ik me hoe goed die gekozen zijn. In de drukte en de onrust vind ik klimmen minder leuk en kan ik de warmte van de zon minder goed hebben. Over m’n benen heb ik ondertussen niets te klagen. Dat is het gevoel van het moment, ik zou willen dat het leuker word. Niet lichter, voor mijn part zwaarder, maar leuker.
Na Dolhain maak ik het zelf leuker, door van de route af te wijken en via vestingstad Limbourg te fietsen. Niet óm, zelfs iets korter, wel met meer hoogtemeters. Ik ben inmiddels grondig klaar met het idee dat vlak zijn het leidend beginsel is bij de keuze van wegen, dus gaat het kleinste voorblad erop en klim ik naar het autoluwe (alleen inwoners) centrum van een van de mooiste dorpen van Wallonië.
Het doet me goed. Ik heb de regie terug, samen met m’n eigen lat waarlangs ik leuk en niet leuk kan leggen. Limbourg is klein, geweldig en op dit tijdstip van de dag aangenaam rustig. Ik ga op een bank zitten, eet, drink en kijk om me heen. Het dorp is als een groot begijnhof, intiem en afgeschermd, een toevluchtsoord.
Vanaf de brug over de Vesdre (de Weser uit de Hoge Venen) in hartje Dolhain – de benedenstad van Limburg – is het 1200 meter en 80 hoogtemeters fietsen naar de zuidzijde van het centrum van Limbourg. Daarna fiets je verder naar het zuiden, tot je bij Halloux na 3,0 kilometer vanaf de brug weer op de route komt. De route tussen de Vesdre en Halloux gaat via Goé en is 4,6 kilometer lang.
Aan de zuidkant van het dorp daal ik af. De middag begint aan haar laatste uur, de zon is nog sterk, het gaat golven. M’n hoofd en benen hebben het er druk mee. De weg naar Jalhay brengt me terug naar Italië, naar m’n tocht naar Rome. Niet naar de bars, ’s morgens om half zeven, of de oude gebouwen in het juli-avondlicht. Wel naar het slechtste asfalt op dit deel van het noordelijk halfrond. M’n fiets stuitert en dendert, auto’s halen me in, hun banden roffelend over de weg die ontelbare keren is opgelapt.
Contact
In Jalhay doe ik iets wat ik zelden doe. In een volgeparkeerde straat trekt een blije gevel m’n aandacht, een ijswinkel. Ik heb een moment nodig om moed en energie te verzamelen, ik ga iets leuks doen en voor mezelf zorgen. Binnen schept een opgewekte vrouw bollen ijs in een grote hoorn en bespreekt ondertussen het nieuws van de dag met haar dorpsgenoten die buiten aan een tafeltje zitten.
Ik maak contact met het Wallonië waar ik op tochten graag ben, het is er weer. Een nadeel van lang tussen vervelend verkeer zitten is dat je de wereld van z’n mindere kant meemaakt en, als je niet oppast, gaat denken dat die wereld niet leuk is. Onder andere daarom ben ik gestopt met autorijden, het doet iets met me dat ik niet wil. Hier, tussen mensen die genieten van een mooie oktoberavond, is de echte wereld terug. Ik bedank de vrouw, loop naar buiten en ga zitten op een appelgroene bank.
Ander verhaal
Een langere pauze als deze had me de kriebels kunnen geven, de avond begint, het licht dimt, tot het einde van de track is het nog ruim 25 kilometer. Thuis fiets ik dat in vijf kwartier weg, hier is dat een ander verhaal. De echte heuvels zijn in aantocht, met 117 kilometer hebben m’n benen al wat te doen gehad vandaag.
Toch eet ik het ijsje zonder haast, in het hier en nu, terwijl m’n motivatie-accu zich oplaadt. Wat kan me gebeuren, ik ga straks fietsen tot het donker word, een plek vind ik altijd wel. Er zit genoeg eten in de tas, ik heb alleen nog wa… Ik sta op, pak m’n grote Nalgene fles en loop naar binnen. Met anderhalve liter fris Ardennenwater kom ik weer naar buiten en begin aan de avondrit.
Ideaal
Het is na zessen, het verkeer is vrijwel opgedroogd, de zon staat laag. Na Jalhay (op 380 meter) gaat de route over kleinere wegen, ik kan weer aandacht hebben voor het fietsen. De milde avondlucht is aangenaam, maar het landschap ontziet me niet. Het gaat omhoog en weer omlaag, ik maak een paar honderd hoogtemeters maar verlies er meer. Op dit uur ben ik gefocust op zo ver mogelijk komen, als ik dit stuk aan het begin van de dag had gefietst had ik er van genoten.
Hoogte
Nadat ik in Nivezé, op 335 meter, linksaf ben geslagen begin ik aan een langere klim. Terwijl de schemer begint gaat het omhoog en omhoog. Bij elke bocht verwacht ik dat de weg uit gaat vlakken, na elke bocht zie ik de weg opnieuw stijgen. Waar gaat dit helemaal naartoe? Totdat ik me realiseer dat ik de hoogte aan het oversteken ben die niet meer dan (hemelsbreed) tien kilometer verderop, richting het oosten, de Hoge Venen vormt. Met de mooie route tussen Raeren/Eupen en Sourbrodt die ik zo vaak gefietst heb, zoals op dag 3 van m’n tocht naar Rome. Daar ga je over 650 meter heen, vlakbij vormt het Signaal van Botrange het hoogste punt van België. Als het hier net zo hoog is weet ik in elk geval waar de klim stopt en hoeveel hoger het nog gaat.
Hier niet
Ten zuiden van Spa begin ik dingen te herkennen. Een restaurant, een splitsing, de weg. Hier heb ik op een weiland gekampeerd tijdens een vierdaags rondje Bastogne, maart vorig jaar. Achter een stel struiken, fiets plat om niet zichtbaar te zijn vanaf de weg. Met bezoek van reeën die leken te zeggen “dit is óns veldje!”. Toen suisde ik hier naar beneden, nu kruip ik naar boven. Verder. De schemer wordt duisternis, een enkele auto verblindt me met z’n koplampen. De hele track fietsen gaat vandaag niet lukken, maar ik ben een heel eind, dat is goed genoeg. Ik speur de bermen af naar een geschikte tentplek, stop op een parkeerplaats en kijk rond. Nee, hier niet. Ik zoek een bank. Een bank of een grasveld maakt een plek, een bospad is alleen voor als het echt niet anders kan.
Op 570 meter (19 kilometer vanaf Jalhay) heb ik het hoogste punt bereikt. Het is vrijwel helemaal donker. Zolang ik geen slaapplek zie ga ik door, elke kilometer is er een, dalend kosten ze weinig moeite. Om acht uur moet ik van mezelf de knoop doorhakken en ergens gaan staan, maar ik kom niets tegen waar ik me op m’n gemak voel. Voordeel is wel dat hoe lager ik slaap, hoe minder koud het ’s nachts is. Ik realiseer me dat dit een Jana-scenario is, doorfietsen in het donker totdat je een slaapplek vindt. Dat was de directe inspiratie voor de manier waarop ik deze tocht fiets. In het donker glijden de bomen en weilanden voorbij, het duurt niet lang of ik zie een verzameling lichtjes die uitgroeien tot een dorp. La Gleize. Het eindpunt van de track, alsnog.
Bike stop
Waar de track stopt zie ik alleen een lege dorpsweg en huizen waar geen licht brandt. Ik ga terug naar de hoofdweg en stuit op de ingang van een overdekt terras. Op de stoep staat een bord met ‘Bike stop’. Hier? In Nederland zijn dat koffie-met-taart-rustpunten voor e-bikers, maar wie weet. Ik duw m’n fiets naar een stukje gravel en kijk om me heen.
Voorbij de ingang ben ik in een andere wereld. Die van friterie Les Doux Ragots, een terras met grote canvas partytenten boven vlonders met tafels en terrasverwarmers. Het gonst er van de bezoekers die praten, lachen en eten. Het is zondagavond. In een open keuken is een man met schort hard aan het werk om bestellingen op te nemen, friet te bakken en aanwijzingen te geven aan de jonge serveerster. Ik wil in die wereld stappen, maar vandaag is nog niet klaar, ik heb nog geen plek. ‘Weet je’, denk ik bij mezelf ‘ik ga eerst eten en fiets dan verder. Donkerder wordt het toch niet meer, dan heb ik alvast gegeten’.
Ik moet lang op m’n beurt wachten, ondertussen wordt het later en later. Iedereen werkt hard, maar er zijn veel bestellingen vóór me. ‘Je bent je tijd aan het verdoen’ denk ik, ‘dit kan nog heel lang duren, fiets toch maar door’. Ik ga opnieuw naar het einde van de track, even verderop. Het is half negen, voorbij de huizen zie ik alleen een donker gat waar de weg in verdwijnt. Ik kan wel verder fietsen, maar wat ga ik doen als ik niks zie? Geen optie, niet hoe ik nu ben. Terug naar het terras, ik móet eerst eten, daarna zie ik weer verder.
Chercher une place
De topdrukte lijkt geluwd, het gaat lukken. Misschien mag ik hier wel ergens m’n tent neerzetten, ik ga in elk geval deze mensen vragen of ze een plek weten. “Sur place ou emporter?” vraagt de frietbakker als ik aan de beurt ben. Ik begrijp wat hij zegt, maar ben zo moe dat het antwoord niet komt. “Hier opeten of meenemen?” gaat de man over in het Nederlands. “Hier opeten.” Hij wijst me een tafel achterin, een jonge vrouw veegt als een wervelwind tafels schoon en vraagt wat ik wil eten. Friet met sauce Andalouse en een cola. “Je cherche une place pour mettre ma tente” vraag ik de man, die een rondje over het terras maakt. Hij antwoord in het Nederlands dat ik daarvoor bij zijn vrouw moet zijn, die komt zo bij me. Als ik zit te eten herhaal ik de vraag aan de vriendelijke vrouw. “Ja hoor” zegt ze, “dat kan. Verderop is een veldje waar je straks je tent neer kunt zetten, geef maar een seintje als je zo ver bent, dan laat ik het je zien.” De avond draait om. Ik bestel meteen een Glezia 6 (lokaal bier) en drink ervan in een warme wolk van opluchting en ontspanning. Opgelost. Ik had het anders niet geweten.
Het terras loopt leeg, ik begin te rillen. Hoewel het af begint te koelen zal het niet van de kou zijn. Ik ben takke-moe na 142 komma nogwat kilometer en 1297 hoogtemeters. Een heldendaad, ik heb het gehaald vandaag en lig precies op schema. Maar ik moet slapen, nu.
Natuurlijk
De vrouw neemt me mee naar een woonhuis dat ze huurt zonder er zelf te wonen. In de tuin kan ik gaan staan waar ik wil. Ze is zorgzaam en verzekert me wel drie keer dat het hier veilig is. Ik bedank haar en vraag of ik het toilet van het restaurant (waar de friterie bij hoort) mag gebruiken. Natuurlijk.
Ik loop met haar mee terug. “Het was een lange dag” zeg ik, blij met het contact, de fietser alleen die z’n verhaal kwijt moet. “Waar komt u vandaan vandaag?” vraagt ze. Ik leg het uit, “was het niet warm?” “Ja, soms wel, en 140 kilometer”. “Zo! En waar ga je naar toe?” “Naar Saintes-Maries…”, ze vult aan “…de-la-Mer”. Ik kijk verbaasd. “Ik heb hier in een hotel gewerkt” legt ze uit, “waar we regelmatig fietsers te gast hadden die naar de Middellandse Zee fietsten. Dus u volgt die route?” Ze was een keer op vakantie geweest in de Camargue, waar ze fietsers tegen was gekomen die ze als gast in het hotel had gehad. Ze wenst me een goede nacht, ik bedank haar nogmaals en loop nog even het restaurant in.
In het schijnsel van straatverlichting aan de andere kant van de heg zet ik m’n tent op, poets m’n tanden, smeer m’n zitvlak in en kruip in tent en slaapzak. Buiten is het stil geworden. Hier lig ik, in een tuin in zo’n klein Ardens dorp met misschien maar tweehonderd huizen, maar wel met twee joekels van restaurants met grote terrassen (verderop in het dorp zag ik de andere). Het is half elf, ik zet de wekker acht uur later, ik moet vannacht goed slapen. Wat een dag, en het is nog maar dag 2. Ik ben meteen weg.
18 november 2023 om 11:03
Beste Piet,
Mooi verhaal en prachtige foto’s van dit uitdagende fietsavontuur!
Mijn complimenten! Ik ben benieuwd naar de overige dagen.
Een vraagje; ik zie dat alle bagage (ca. 15kg?) in de achtertassen en op de achterdrager zit.
Is dat een bewuste keuze?
Hartelijke groet,
Peter
18 november 2023 om 12:55
Hoi Peter,
Bedankt voor je compliment. Veel werk deze dagen, dag drie loopt daarom wat vertraging op, maar binnenkort in dit theater.
Voor wat betreft m’n bagageverdeling een wat uitgebreidere toelichting omdat de pagina daarover nog ontbreekt. Het is inderdaad een bewuste keuze om wat ik bij me had (een kleine 13,5 kg inclusief stuurtas, bidons, jas, telefoon etc.) in m’n achtertassen te doen. Die zaten elk maar voor driekwart vol. In dit geval was de noodzaak voor voortassen/waterdichte zakken er eenvoudigweg niet, maar ook op andere tochten heb ik het liefst niets aan m’n voorvork hangen. Redenen: (1) de voorkant van m’n fiets krijgt er een logger stuurgedrag door, (2) het gewicht van voortassen/waterdichte zakken en voordragers/rekjes komt erbij. Wie ook vóór met Ortliebs op weg gaat moet rekenen op 2,5 kg extra voor tassen + dragers. Dus als het niet hoeft…
Naar Stavanger moesten er meer kleren en eten mee, en paste niet alles in de achtertassen. Mijn oplossing was om voordragers en Ortliebs te vervangen door 2 (Sea-to-Summit) Big River drybags van 8 liter elk, met 2 titanium rekjes (Manything Cage, elk 70 gram) aan de voorvork. Samen met vier Voile straps woog dat geheel minder dan de twee Tubus voordragers die ik had, over het gewicht van de tassen hebben we het dan nog niet. In die 16 extra liters kreeg ik alles wat er achter niet in paste, zelfs (op de stokken na) m’n tent. Daardoor kon m’n winterslaapzak in de lengterichting op de achterdrager, waardoor ik gemakkelijker in m’n achtertassen (met alle eten) kon. Ik ga hier maar ‘ns een aparte pagina over maken :-).
Nogmaals bedankt Peter, en ik ga hard aan het werk met het verhaal van dag 3. Groet, Piet.