Foto hierboven: Rue de l’Église, net buiten La Gleize.
Om tien over half zeven word ik wakker. Na acht uur slaap, ik voel meteen dat de energie terug is, net als de zin in het fietsen. Aan de andere kant van de heg hoor ik jonge stemmen, kinderen die wachten op een auto of bus die hen naar school brengt. Het is maandag. Voor hen is een nieuwe week begonnen, voor mij gaat de ene fietsdag over in de andere, op tochten is er geen weekritme. Motorgeluid nadert, stopt en trekt weer op. De stemmen zijn verdwenen.
Andersom
Ik ga zitten op een randje stenen dat het gazon aftekent en ontbijt met iets uit een papieren zak uit de fietstas. Geen koffie, ik ben laat en wil fietsen. Ik pak het weinige in dat ik bij me heb, controleer de plek en ga om kwart voor acht de weg op. Bij de ingang naar het overdekte terras van friterie Les Doux Ragots is alles stil en leeg, terwijl er leven op straat is. Gisteravond was het precies andersom.
Even verder sla ik rechtsaf, naar het begin van de track van vandaag. Op een poster staan Amerikaanse soldaten en helmen, reclame voor een klein oorlogsmuseum in het dorp. Hier zal gevochten zijn tijdens het Ardennenoffensief, in Engelstalige geschiedschrijving bekend als the Battle of the Bulge. Vorige week zagen Dirk en ik de afleveringen van Band of Brothers die over die slag gingen, nu sta ik zelf op historische grond.
La Gleize, the Bulge en een Bengaalse tijger
In La Gleize is inderdaad gevochten, het verhaal ervan is bijzonder. In deze streek vond van 16 december 1944 tot eind januari 1945 het laatste Duitse offensief (grootschalige aanval) van de Tweede Wereldoorlog plaats. Nadat operatie Market Garden (Maas-, Waal en Rijnbruggen) z’n doel niet had bereikt kreeg het Duitse opperbevel de kans een tegenaanval voor te bereiden. Hoewel de legerleiding hem dat afraadde, wees Hitler de Ardennen van Noordoost-België en Luxemburg aan als plaats van de aanval. Daar zouden Duitse troepen de Amerikaanse frontlijn doorbreken en doorstoten naar de bruggen over de Maas aan weerszijden van Liège. Van daaruit moesten ze Antwerpen zien te bereiken, waardoor ze de geallieerde eenheden ten noorden van de lijn Bastogne-Antwerpen af zouden snijden en de bevoorrading via de Antwerpse havens konden stoppen. Het plan kon alleen lukken als de aanval snel en onverwacht zou zijn. Onverwacht door geheimhouding, snel door het gebruik van tankeenheden. Zonder die snelheid kregen de Amerikanen de tijd om reserves naar het gebied te sturen. Die hadden de Duitsers niet, dus het moest meteen bij de eerste klap lukken.
Dat dreigde inderdaad te gebeuren. In het centrum van de aanval, ter hoogte van Houffalize en Bastogne, braken Duitse troepen snel door de dun bezette en door onervaren eenheden verdedigde linies heen. De geheimhouding had gewerkt, de Amerikanen wisten niet wat hen overkwam. Het resultaat was een uitstulping, een bulge (de naamgever van de slag) in de frontlijn. Daarna gebeurde waarvoor de Duitse generaals Hitler hadden gewaarschuwd: de vaart ging eruit. Tanks komen tot hun recht in open terrein, waar je snelheid kunt maken. De Ardennen met hun dichte bossen waren het tegenovergestelde. De Duitse voertuigen trechterden in trage colonnes naar de smalle landwegen toe, waarop ze zich bij elk obstakel vastreden.
Zo ging het ook aan de noordkant van de aanval, waar een Kampfgruppe onder leiding van obersturmbannführer (SS-rang vergelijkbaar met luitenant-kolonel) Peiper de opdracht had gekregen waar het allemaal om draaide: het in handen krijgen van de Maasbruggen tussen Huy en Liège. Daarvoor beschikte hij onder andere over een eenheid met het nieuwste type tank, de Tiger II (Tieger zwei) of Königstiger (Duits voor Bengaalse tijger). De Tiger II was een kolos van 69 ton, met een enorm brandstofverbruik (bijna 5-op-1) en een te zwakke motor. Maar hij had een ondoordringbaar pantser en een kanon dat grote gaten schoot in elke geallieerde tank. Hij kon alleen worden uitgeschakeld door een gelukstreffer of een luchtaanval, de meeste Tiger II’s stelden zichzelf buiten gevecht door brandstofgebrek of technische problemen.
Door de vertraging door modderwegen, de voor het terrein veel te zware tanks, bruggen die waren opgeblazen en onverwacht sterke weerstand van kleine Amerikaanse eenheden bereikte Peiper drie dagen na de start van het offensief Stoumont, iets ten westen van La Gleize. In het aanvalsplan had hij toen al ver voorbij de Maas moeten zijn. Ondertussen heroverden de Amerikanen een deel van zijn bevoorradingsroute. In Stoumont hield Peiper geen stand, hij moest zich terugtrekken tot La Gleize. Brandstof, munitie en andere voorraden waren inmiddels zo goed als op, om niet ingesloten te raken kon Peiper nog maar één ding doen: terug. Op 24 december 1944 lieten de ruim 700 overgebleven mannen (van de aanvankelijke 3000) van Kampfgruppe Peiper hun voertuigen achter in La Gleize en vluchtten te voet terug naar de Duitse linies. Onder de 135 achtergebleven voertuigen was een Tiger II met torennummer 213. Madame Geenen-Dewez redde het beest in juli 1945 van de sloop door hem (met een fles cognac) te kopen van de Amerikanen. Tiger 213 werd gerestaureerd en staat, als een van de weinige overgebleven exemplaren van een uitgestorven diersoort, op een pleintje vóór het Musée Décembre 1944 in La Gleize.
Geen goed
Bij het begin van de track sla ik linksaf, een flauwe helling op richting de kerk. Bzzzzt zegt Garmin, ik rijd verkeerd, had rechtsaf gemoeten. Als ik toen honderd meter door was gereden had ik oog in oog gestaan met een legendarische tank, waarvan ik vroeger een bouwmodel op m’n slaapkamer had staan (ik wist destijds alles van WO II): de Königstiger, zie kadertekst hierboven. Het is maar goed dat ik dat niet wist, het had m’n dagplanning geen goed gedaan.
Ik keer om en fiets de goede kant op, La Gleize uit. Vandaag hoop ik zo ver mogelijk richting Luxembourg (stad) te komen, de track van 148 kilometer eindigt in een dorp iets ten noorden ervan. Op een Ardennen-dag als vandaag, waarop het voortdurend op en neer gaat, is het twijfelachtig of ik dat haal. Ik ga m’n best doen, maar ga ook het gebied beleven waar ik naar uitgekeken heb. Die balans zoek ik vandaag.
Links passeer ik een camper-parkeerplaats, als ik gisteren was doorgefietst was ik hier waarschijnlijk gaan staan. In het donker zag ik niets dan een zwart gat, bij licht is alles anders. Het is mooi om me heen, heel mooi. Ik kan ver kijken, grasland en bossen golven tot aan de horizon door het landschap. De lucht is helder, de weg rustig. Hier had ik op gehoopt, gisteren al. Het contrast is groot. Waren het de wegen of was het puur de combinatie van zondag en mooi weer? Op kleinere wegen is minder verkeer, ook op zondag. Die kleinere wegen miste ik te vaak.
Naast de weg staat een ezel in een weiland, met enorme oren en een vacht die rafelt als de langhaar-kamelen die we in Xinjiang, China tegenkwamen. Plukken haar hangen in z’n vacht, ik probeer een gesprekje. Hij blijft stoïcijns staan, maar ezels zijn eigenwijs, al zitten ze op een fiets. Het heeft geen zin, rot-op! lees ik in z’n ogen. Doorfietsen maar.
Een fijn gesprek
Er zijn meer weilandbewoners, ik knijp in m’n remmen en kom met wat gepiep tot stilstand. “Dames, goedemorgen! Jullie wonen hier prachtig, goed grasje zo te zien?” zeg ik tegen twee roodbonte koeien die in het weiland naast de weg bezig zijn met een verlengd ontbijt. De linker koe steekt haar tong in een roze neusgat. Dat zal een begroetingsritueel zijn, ik probeer hetzelfde te doen en verrek m’n tong. “Met wie heb ik de eer?” “Nicole” zegt de linker, “Michelle” de rechter. En er meteen achteraan “wat is daar eigenlijk?” “Waar?” zeg ik. “Nou, waar jullie naartoe gaan met die ronde benen. Op de lange dagen zien we jullie elke dag voorbij komen. Er moet daar iets zijn”. “Zout water” zeg ik. “Curieus” zegt Michelle, “fascinerend” voegt Nicole toe, “nooit geweest. Jij?” “Doe niet zo raar muts” antwoordt Michelle, “het enige water waar we naartoe gaan is daar beneden. Waar die bloemen groeien die op je tong smelten. Als die bruine tuttebellen ze tenminste niet hebben opgegeten”. Reeën. Ik voel dat er meer uitleg nodig is. “Het gaat niet om dat zoute water. Daar heb ik niets mee. Daar zijn veel mensen, heel veel mensen. De zon brandt, je moet je insmeren, daarna kun je niets meer aanraken zonder dat je het er nooit meer afkrijgt. Je huid gaat plakken van het zout, het zand zit overal.” Ik zie stomverbaasde blikken, hoewel koeienblikken er altijd zo uitzien. “Ik kom niet voor dat water, ik kom voor wat er onderweg te zien is.” “Voor ons!” zegt Nicole. “Voor jullie”, knik ik. En zo leidt een eerst onbetekenend gesprekje tot een unieke uitwisseling van informatie. En tot het wederzijdse plezier dat bij deze dag hoort. Met “maak er een mooie dag van, lekker eten!” zeg ik de dames goedendag, probeer nog een keer m’n neusgat te bereiken en fiets dan verder. Zonder koeien is fietsen veel minder leuk.
Herfstochtend
Na zo’n acht kilometer kom ik op de N645, die met vals plat omhoog gaat. Zonder tussentijdse klimmen of andere trucs, heerlijk fietsen. Het gaat niet hard, wel geweldig. Dit zijn de Ardennen waarvan ik houd. Geen meter is vlak, geen meter is saai. Er zit nog vocht in de lucht van de afgelopen nacht, het is fris maar niet koud, een kalme herfstochtend. De weinige auto’s die me voorbijkomen zijn van hier, geen dagjesmensen en bijna geen motoren. Een auto met aanhanger met bouwmateriaal, een vrouw die een kind naar school brengt, een tractor met een machine erachter. In de weilanden staan echte koeien, geen dikbillen. Jagers verzamelen zich bij hun auto’s, bij een tankstation in Neufmoulin houd ik een pauze, drink sinaasappelsap en eet een mini-vlaaitje waarop ik ananas ontdek. Een topontbijt. Ik voel me weer een fietser die de juiste route heeft gekozen.
Raad
In Trou de Bra kom ik tot mijn verbazing een nagebouwde Lourdes-grot tegen, niet ver van de weg en onaangekondigd. In een dorp met twintig huizen en een paar schuren staat de kleine Église de l’Assomption de la Sainte-Vierge (de kerk van Maria-tenhemelopneming). Ik stap af en ga de kerk binnen. Verder dan een voorportaaltje kom ik niet, de eigenlijke kerk is afgesloten met een glazen deur, waar mijn telefooncamera gelukkig raad mee weet. Ik waan me in het Limburg van m’n jeugd. De inrichter van de kerk heeft alle beelden uit de wijde omtrek een plaats gegeven langs de wanden, aangevuld met alle ornamenten die je kunt bedenken. Om het compleet te maken staat bij de ingang een opgezette misdienaar.
Moeder
Buiten is een Mariagrot nagebouwd, als replica van de grot in Lourdes. De wand naast het altaar hangt vol schildjes met dankwoorden voor verhoorde gebeden aan Maria, Merci pour une grâce obtenue. Ik herken ze van vroeger. Hoewel het melodrama van de witte beelden volledig over de top is, raakt het tafereel toch een snaar. In kerken zoek ik het Maria-altaar op, altijd. Op momenten waarop ik het moeilijk had heb ik daar gezeten of geknield, bij de Moeder van alle moeders, omdat de mijne er niet meer was, omdat Maria staat voor de onvoorwaardelijke, niet oordelende liefde. Waar alle groot-houden mag wegvallen, waar ik klein mag zijn zonder klein gevonden te worden. Ik wil een kaarsje branden, zie er geen, doe een klein gebedje. Buig. Fiets verder, met m’n hoofd in de zon.
Succesvol
Vóór Lierneux wordt de aandrang groot genoeg om serieus te nemen en zich niet te laten ontwikkelen tot een levensbedreigende situatie. De plekscanner piept bij een vlak stukje grond van de weg af, onder wat bomen. Ik haal m’n shit kit uit een achtertas en daal behoedzaam de helling van de berm af. Graaf een keurig gat en doe wat ik moet doen. Bijzonder succesvol, mag ik zeggen. De benen laten het hurken moeiteloos toe. Ik heb ’n keer gehad dat ik na een mega-etappe zo moe in m’n benen was dat ik niet door m’n knieën kon gaan. Het enige wat je dan kunt doen is knielen, nog veel beter richten en hopen op een goede afloop. Hoe dat toen toch gelukt is, geen idee.
Shit kit
Wie, zoals ik sinds een paar jaar, regelmatig wild kampeert moet een oplossing vinden voor de grote boodschap onderweg. Toen ik nog niet beter wist groef ik met de hak van m’n schoen een kuiltje en deed daar wat je op campings in kleine hokjes met lawaaideuren doet. Inmiddels weet ik wel beter. Met mijn na grondig onderzoek samengestelde shit kit maak ik elke toiletgang te velde tot een onvergetelijke ervaring.
Het hart ervan is The Deuce (maat/nummer 2, er zijn drie maten), door onwetenden oneerbiedig (edoch adequaat) met ‘poepschep’ aangeduid. Gemaakt van sterk 7075 T6 aluminium graaf je met deze trowel in bijna elke bodem een gat dat diep genoeg is om je achter te laten schatten goed te verbergen en breed genoeg voor wie moeite heeft met richten. Is de grond hard dan draai je de schep om en gebruik je de andere, smallere kant. Na verrichte hurk-arbeid duw je met een kort stokje toiletpapier en bodemschatten goed naar beneden, gooi je het stokje erbij en schuif je het kuiltje met The Deuce weer dicht. Daarna maak je je handen schoon met een vochtig doekje, dat je vervolgens voor de schep gebruikt. Doekjes en papier alvast klaarleggen is handig. Doekjes zonder plastic bestanddelen zou je ook kunnen begraven, ik neem ze mee tot de eerstvolgende afvalbak. Schep, toiletpapier en doekjes zitten in een sterke gaaszak (van Muji) in een buitenvak van een achtertas.
De maker legt de eigenschappen van The Deuce in deze video uit, vooral het deel over aluminiumlegeringen (vanaf tijdstip 1:57) is interessant.
Niet weten
Voorbij Lierneux gaat het vals plat over in een echte klim, tussen Verleumont en Petit Sart ga ik zelfs een heuse col over, de Col des Sets op 487 meter. Niet erg afgetekend, maar hij is er.
In Joubiéval staat een Amerikaanse half-track voor het kleine Bulge relics museum. Ik vraag me af hoe het is als je hier destijds gevochten hebt en nu musea als deze ziet. Ze houden de herinnering in stand, maar buiten die ook uit, de fascinatie voor wat er in de oorlog gebeurd is. De scenes van Band of Brothers zitten nog in m’n hoofd. Het contrast tussen de vriendschappen en de dood, die overal met hen meereisde. Het is voor een museum verleidelijk om veldslagen af te schilderen als iets glorieus. Maar de oude mannen die deze plekken nu en dan nog bezoeken, met onderscheidingen op hun colbertjes en ogen die vollopen als ze erover praten, weten beter. Zij hebben hun vrienden zien sterven, misschien wel in hun handen, van juni 1944 tot mei 1945. Hun leven is daarna nooit meer zonder oorlog geweest, die is altijd gebleven. Het gaat zo vaak over de militairen die hun leven gaven, het mag ook gaan over degenen die de oorlog de rest van hun leven meenemen.
Hoogtes
De weg stijgt opnieuw en gaat door Ottré, na Stoumont en Lierneux ben ik nu in de gemeente Vielsalm. Met kalme wegen en een zon die door de bomen valt van de bossen die het boerenland onderbreken. De weg blijft op en neer gaan, het fietsen is leuk, maar gaat niet hard. Geen idee waar ik vanavond uitkom. Ik ben blij als ik vandaag de honderd haal, in dit golvende terrein vergen kilometers meer tijd. Dat is dan maar zo, de lol in het fietsen is belangrijk, de lol die ik nu voel.
Op een punt waar m’n gps 555 meter aangeeft passeer ik een monument met vlaggenmasten en een grote natuurstenen ster, voor Pt (private, soldaat) Henry Tannenbaum die hier op 11 januari 1945 stierf en voor alle omgekomen militairen van de Amerikaanse 83e infanteriedivisie. In de grond naast de gedenksteen staat een Amerikaans vlaggetje. Ik app Dirk een foto om de verbinding te leggen tussen Band of Brothers en de realiteit, het is allemaal echt gebeurd. In een bos ten zuiden van Ottré gaat de weg over een hoogte van 577 meter. Een hoogte zonder naam. Op websites wordt in elke introductie van de Groene weg de 600 meter genoemd waar de route in Plasne, voorbij Poligny (Jura) overheen gaat: het hoogste punt op de route. In werkelijkheid zit je in Plasne op 581 meter, vier meter hoger dan waar ik nu sta. Als je de route-variant neemt die niet langs de Ain loopt kom je nog een stuk hoger, zoals ik ga ontdekken. Gisteren raakte ik vóór La Pleize de 570 meter, dus zo bijzonder zijn die 581 Jura-meters niet. Eigenlijk zijn ze helemaal niet bijzonder.
Ik had niet verwacht deze hoogte hier te bereiken. Wel in de Hoge Venen, die zijn nog een stuk hoger. Baraque de Fraiture is ook boven de 600 meter, ik herinner me het bordje in de middenberm van de A26/E25: Alt. 647 m. Hier verbaast het me. Thuis zie ik dat Baraque de Fraiture maar zes kilometer verderop is, deze hoogte zal geografisch gezien tot hetzelfde gebied, het Plateau des Tailles, behoren.
Geweldig
In Montleban passeer ik een bord met Province de Luxembourg. Let the fun begin! Luxemburg is de grootste Belgische provincie (zoiets als Gelderland) met het kleinste aantal inwoners (nog geen 300.000). Vóór 1839, het jaar waarin België officieel onafhankelijk werd, behoorde dit tot het Groothertogdom Luxemburg. Op fietstochten heb ik het leren kennen als het rustigste en groenste deel van Wallonië. Boerendorpen, bossen waar niemand is, vergezichten, klei op de weg. Geweldig fietsen.
Dat is het nu ook. Gestaag doorkruis ik het laatste deel van België op deze tocht, langzaam maar zeker verzamel ik de kilometers. Tractoren met grote aanhangers brengen snijmaïs (tot snippers vermalen maïsplanten) naar de plekken waar het wordt ingekuild om in de winter als veevoer te dienen. Het is zo’n beetje het enige verkeer dat ik tegenkom. De benen moeten af en toe aan het werk, m’n hoofd is blij met de natuur, het mooie najaarsweer, het fietsen door een landschap dat ik bijna voor mezelf heb. Na Tavigny vlakken de golvingen van het land af, er komt nog meer rust in het landschap, het lijkt gedaan met diepe insnijdingen en bijbehorende steile klimmen en afdalingen.
Autovrij
Vóór Bourcy ga ik van de officiële route af en sla linksaf de RAVeL van Ligne 613 (L613) op. Daar kan ik autovrij over het fietspad op een voormalig treintracé fietsen in plaats van op de N838. Op de plek waar ik de RAVeL weer verlaat kom ik een kleine supermarkt tegen, die ik met mijn aanpassing gelukkig niet gemist heb. Ze hebben er alles wat ik vanmiddag en vanavond wil eten, waaronder pompoenpit-broodjes en koude cola. Ik waag me aan iets erg gevaarlijks en koop een camembert. Echte kaas, geen smeer-iets uit een plastic bakje. Gevolg is wel dat een van m’n achtertassen de komende dagen in het teken van die camembert zal staan. Geen fietstocht zonder gevaren.
De aanpassing is niet lang (ongeveer een kilometer), wel aangenaam. De RAVeL loopt min of meer parallel aan de weg door Bourcy (de officiële route). In Bourcy verlaat je de RAVeL weer door linksaf te slaan, de route op.
Verder
In een afdaling passeer ik een spits toelopende paal, als een gestileerde granaat die rechtop in de berm staat. Een grenspaal, ik ben in Luxemburg. In de verte liggen de gebroeders Wampach, Niederwampach en Oberwampach. In Oberwampach komen de routevarianten via Vennbahn en Ardennen samen, op het bankje van een bushalte houd ik een eetstop. Ik pak het doosje camembert, vouw het papier open en snijd de kaas aan. Houd m’n adem in en wacht. Geen luchtalarm of rennende voetstappen. M’n spieren ontspannen, ik haal de broodjes tevoorschijn en eet een vorstelijke uitgestelde lunch. Het is drie uur en ik ben een land verder.
Ik fiets het dorp uit, kom door Niederwampach en ga drie kilometer verderop, bij Schleif, de weg af en een fietspad op. Naast het pad staat een gebouw dat eruitziet als een voormalig stationsgebouw, ik zit op een RAVeL, de Piste cyclable de la Wiltz. Genoemd naar de kleine rivier door wier dal het spoortracé loopt. Het duurt niet lang voordat ik plekken herken. Leuk, dit. Hier fietste ik in januari dit jaar, op een tocht van Lille naar Amersfoort, via de RV6 en de Vennbahn. In tunnels floept het licht aan als ik er doorheen kom, op het effen en vlakke asfaltpad is het pretfietsen na alle gegolf van vandaag, ik vlieg vooruit.
Ondoordringbaar
Ter hoogte van Wiltz staat een waarschuwing dat het fietspad verderop is afgezet. Werkzaamheden. ‘Doei’ denk ik terwijl ik doorfiets, ‘als fietser kan ik er altijd langs’. Maar na een kilometer of wat blijkt het hek echt ondoordringbaar en moet ik terug. Gelukkig niet helemaal, ik kom al snel een gravelpad tegen dat, vertelt de kaart, de rivier oversteekt en naar de doorgaande weg door Wiltz leidt. Tot Wiltz is het dan niet ver meer, de omleiding heeft als voordeel dat ik niet door het centrum hoef, eten heb ik al, dat centrum ken ik van eerdere bezoeken. Na een dikke kilometer ga ik rechtsaf en ben weer op de route, de stad grotendeels voorbij, op een weg omhoog.
Scherp
Ik stop bij een Aral voor een blik cola en het vullen van m’n bidons voor vanavond. Er hangt de geur van benzine, om me heen de geluiden van grote zwarte auto’s, de een nog opzichtiger dan de ander. Niet mijn biotoop, weg hier.
De auto’s raak ik niet kwijt, op de weg die stevig door blijft klimmen. De Cr321 en ik stijgen naar een hoogvlakte, ik moet aan het werk, de weg klimt uiteindelijk naar zo’n 495 meter (van 315 meter in Wiltz ter hoogte van de rivier). Er is behoorlijk wat verkeer op de niet al te brede weg, het is vijf uur en mensen gaan naar huis, ik moet voortdurend scherp blijven. De bestuurders rijden met een ruime boog om me heen, om daarna keihard gas te geven en er brullend vandoor te gaan, half door de berm om de bochten zo kort mogelijk te nemen. Luxemburgers en hun auto’s.
Blij
Eenmaal boven kost het fietsen minder moeite en kijk ik weer om me heen. Bomenrijen, windmolens, grasland, uitzicht. Naast de weg staan borden met hoofden, lachend of streng kijkend, de naam van het hoofd en een slogan over waar het naartoe moet. En een afkorting. Er zijn hier binnenkort verkiezingen, geen idee waarvan. Ik ben blij met de voortgang, heel blij. De Ardennen liggen achter me, een nieuw land ligt vóór me. Ik heb er meer dan negentig gedaan, er zijn nog een paar lichturen te gaan, ik ga de honderd toch nog voorbij. Heel goed.
Vanavond ga ik het anders aanpakken dan gisteren. Ik fiets door tot uiterlijk half acht, daarna ga ik een plek zoeken. Als ik eerder iets zie zet ik daar m’n tent neer. Op zoveel geluk als gisteravond mag ik niet rekenen, ik weet nu hoe moeilijk het is om in het donker een plek te vinden.
Aangenaam
Na Goesdorf daal ik af, suizend door het laatste uur van de middag, van 490 naar 255 meter. De weg voegt zich bij de N27 die door het dal van de Sûre loopt. De zon staat laag, de avond valt, het verkeer droogt op. Waar het terrein het volgen van de rivier niet mogelijk maakt gaat de weg omhoog, ik moet een keer over 330 meter en over een paar lagere bulten heen. Na de warme middagzon is de koelte van de avond aangenaam, het mooie dal motiveert, op de vlakke stukken langs het water ga ik als een speer. Wat is het heerlijk dat er weinig verkeer is.
Bij een korte eetpauze speur ik alvast de kaart af naar een geschikte kampeerplek. In mijn hoofd zit zo’n plek als ik gisteravond en op de avond van dag 1 voorbijreed omdat het nog te vroeg was: een rustpunt voor fietsers, met een tafel-met-bank en soms een afdak. Daar kijk ik naar uit, dat zou geweldig zijn. Ik zoom in op de kaart. Voorbij Erpeldange staat een picknicktafel aan de route, die daar zo te zien over een fietspad loopt. Het kaartsymbool geeft geen garantie, maar die tafel wordt mijn doel. Het klimmen-dalen luwt, de weg blijft naast de rivier lopen, vlak of met vals plat. Ik bereik Erpeldange.
Sprong
Na Erpeldange steek ik met een houten brug de Sûre over en kom ik op een fietspad dat, afgeschermd door een randje bos, op een afstand parallel aan de hoofdweg loopt. In de verte zie ik een afvalbak aan het pad staan. Dat zal ‘m zijn. Dichterbij gekomen maak ik een sprong van blijdschap. Het is ‘m helemaal, de picknicktafel waarop ik had gehoopt, hier ga ik slapen. Het is drie minuten vóór zeven en nog niet donker, wat een timing.
Ik wil het licht nog even meemaken, als een haas laad ik de fiets af, zet m’n tent op en richt die in. Haal de spullen uit de tassen en begin met koken. Bel, terwijl de tortellini kookt, Elsbeth. Vertel haar van de dag die een nieuw avontuur was, dat ik middenin Luxemburg zit en me geen betere slaapplek had kunnen wensen.
Het is half negen en bijna helemaal donker. Na de tortellini met pesto rosso en een paprika zit ik op de bank en neem de avond in me op. Dit is vrijheid, hier te zitten op een plek die voor nu m’n thuis is. In de verte hoor ik het geruis van auto’s op de snelweg die met een brug de Sûre oversteekt. Er komt een fietser voorbij in een bundel wit licht, ik ben benieuwd of hij me hier in het donker ziet zitten, denk het niet eigenlijk. Ik kijk terug op de dag. Harder werken dan gisteren, maar met veel minder verkeer en in een prachtige omgeving. Toch nog ruim 120 kilometer gefietst, met 1380 hoogtemeters. Dat zijn niet de 148 kilometer van m’n dag-target, maar daar heb ik vrede mee, dit is wat er in zat. Kijkend naar het terrein dat ik vandaag ben overgestoken en de hoogtemeters die daarbij hoorden ben ik, sterfelijk wezen, erg tevreden met die 120. Die 28 kilometer haal ik wel weer in, daar heb ik nog zeven dagen voor. Het eerste stuk vanaf hier is redelijk vlak, dus wie weet wat ik morgen kan doen.
Morgen gaat het naar Luxembourg-stad, daar ga ik snel doorheen, hoef er niets mee. Daarna Frankrijk. Daar kijk ik naar uit, al is het noorden niet het opwindendste stuk. Laat maar komen, ik heb voor vier avonden eten in m’n tas en heb aan een bakker genoeg. Ik ga m’n tanden poetsen, zitvlak verzorgen en dan slapen. Heerlijk slapen.