Foto hierboven: brug over een nog heel kleine Saône in Attigny, departement Les Vosges.
Om kwart voor zes ben ik klaarwakker, hoewel de wekker pas over een klein uur gaat. Misschien ben ik na zeven uur slaap uitgerust. Het kan ook te maken hebben met de kerkklokken die keihard luiden. De koster die in een andere tijdzone leeft of – na een woeste nacht – denkt dat hij de wc doortrekt (en maar steeds geen water ziet. En trouwens ook geen wc-pot). Ik sta op, proberen verder te slapen is zinloos.
Vannacht werd ik twee keer wakker, een beetje rillerig. Niet heel koud – na wat vrije oefeningen sliep ik weer warm genoeg in – maar toch. Het was hier denk ik kouder dan afgelopen nacht en ik slaap nog steeds in een T-shirt. Dat ga ik fiksen door voortaan ’s nachts m’n dunne merino-wollen trui (Uniqlo, 39 euro, keuze uit veel kleuren, heel fijn) aan te laten.
Perfect
In het donker pel ik m’n slaapzak af en draai rillend, ervoor zorgend dat de gazen binnentent de kletsnatte buitentent niet raakt, naar de tentopening toe. Het grote temperatuurverschil tussen dag en nacht heeft alles bedekt met een dikke laag condens. Ik loop naar de beschutte hoek achter de mairie en doe m’n fietsonderbroek uit. Na drie dagen mag die eindelijk in de was, net als m’n sokken. Ik heb de schone gisteravond niet aangedaan, in de avondkou kon ik niet goed voelen of hij echt helemaal droog was. Vochtige kleding droogt ’s nachts aan je lijf en onttrekt lichaamswarmte waar ik deze nachten zuinig op moet zijn. Ik open het kleine potje zalf en verzorg m’n zitvlak. De chamois crème (de naam dateert uit de tijd dat fietsbroeken een natuurzeem hadden en wielrenners die insmeerden om wrijving tussen zeem en huid te verminderen) van Assos werkt perfect. Doordat de zalf zowel verzorgt als licht ontsmet heeft mijn huid geen moeite met een fietsonderbroek die ik dagenlang dag en nacht draag, ik gebruik de crème voor en na elke rit.
Timing
Met niets aan m’n lijf dan een T-shirt en trui is het goed dat het nog donker is. Na de ochtendrituelen kan de opbouw beginnen: schone fietsonderbroek, broek, schone sokken, schoenen, jas. Ik krijg het weer warm, ik ben er weer. Om zes uur floept de straatverlichting aan, timing is alles. Eerst koffie op het bankje naast de tentplek. Brander, water, ketel, twee zakjes oploskoffie. Groenewegfietsersgeluk. Uit een achtertas haal ik een suisse (van de bakker, langwerpig, chocolade), nu ben ik er weer helemaal. Ik pak alles in en wil om kwart over zeven wegfietsen als een bestelauto nadert en naast me stopt. De auto komt van de weg naar het huis waarop ik gisteren bij het tandenpoetsen zicht had. En het huis op mij.
Een man stapt uit en geeft me een grote knokige hand. Hij stelt zich voor, Pierre. Ik stel mezelf voor, Pierre. “Parlez-vous français?” “Oui, un petit peu” antwoord ik, me ervan bewust dat de waarheidswaarde van die bewering sterk afhangt van het gesprek dat nog moet beginnen. “Heeft u hier vannacht geslapen?” vraagt hij. “Uh, ja” antwoord ik, als een schuldige die z’n hoofd vrijwillig op het hakblok legt. Het einde, hier, in Pont-lès-Bonfays. “Met zo’n tentje en zo?” “Eh ja”. De opmaat naar het vonnis, dat al vaststaat. “Ha” zegt-ie, “we hadden het er al over of daar nou iemand rondliep en geslapen had of niet. We wisten niet of er des gens inconnus waren”. “Oui monsieur, c’était moi…” “Geen probleem hoor” zegt hij met een lachje, “maar ik wilde het mysterie even oplossen”. “Waar naartoe vandaag?” “À Dijon et Besançon” “En daarna?” “Direction de Lyon, Valence et Saintes-Maries-de-la-Mer” “Et vous êtes d’où, Hollande?” “Oui, Pays-Bas”. Hij wenst me een goede reis, stopt in z’n bestelauto en rijdt weg, nog een keer zwaaiend.
Een van twee dingen
Om twintig over zeven trek ik m’n handschoenen aan en fiets weg in het beginnende licht. Ik overdenk het gesprek van daarnet. Heel aardig en ook heel logisch. Hoewel ik vanaf de weg volledig onzichtbaar was, was ik dat niet vanaf de andere kant. Gisteravond had ik al het vermoeden dat de huizen in de verte goed zicht hadden op mijn plek. Als je dan een rood lichtje rond ziet schijnen en heen en weer ziet bewegen, is dat op z’n minst gek. Voor hetzelfde geld is het iemand die probeert in te breken in het gemeentehuis en een ingang zoekt. Als wildkampeerder kun je het beste één van twee dingen doen: vol in het zicht gaan staan, zodat iedereen weet wat je daar doet, het scenario van Château-Bréhain. Of zorgen dat (echt) niemand je ziet en zich af gaat vragen wat daar gebeurt. Ik had afgelopen nacht nooit iets te duchten gehad, van wie dan ook, maar ik had wel bezoek kunnen krijgen van mensen die zich afvroegen of dat wel goed volk was, daar achter de mairie.
Als je zou zeggen dat er in het noorden van Frankrijk niets gebeurt zou ik je gelijk kunnen geven. Bos, akkerland, boerendorpen, dat is het wel. Fietsend in de eerste uren van de dag is er weinig heerlijkers. Er is bijna niemand op de weg, in het nog gedimde licht steekt het groen van de heuvelranden extra duidelijk af, de bossen vormen schermen in het land, de lucht is bedekt met het soort wolken waar ik me geen zorgen over maak. Hier en daar zie ik zelfs blauwe lucht.
Partout
Een man in een kleine rode auto komt me tegemoet, ik groet ‘m. Even later komt diezelfde man (in dezelfde rode auto) me achterop, met z’n raampje naar beneden. Ik stop, hij zet z’n motor uit. Waar ik naartoe ga? Ik vertel wat m’n plan is, de man verbaast zich over hoe ver dat is. “Six cents kilomètres, je pense” schat ik de afstand na vandaag. In hoeveel dagen ik dat ga doen? “Cinq jours” zeg ik. Dat is een aannemelijke 120 per dag, als ik zeg dat ik het in vier dagen ga proberen te doen gelooft hij me niet. Ik geloof mezelf eigenlijk ook niet. Waar ik slaap? “Dans le campagne” zeg ik, “partout (overal)”. De campings zijn dicht, leg ik uit. De ochtenden zijn wel koud, gaat hij verder. “Ik denk een graad of vijf” antwoord ik. “Ce n’est pas beaucoup!” Nee, veel is het inderdaad niet. “Tout seul?” Ik onderdruk de neiging om demonstratief om me heen te kijken, daar is de man te aardig voor. Veel te aardig. “Ja, helemaal alleen.” “Normaal zijn het er meer” merkt hij op. “Ja, maar het is hier prachtig, het is hier heel mooi” zeg ik, een wissel omgooiend om het gesprek op een ander spoor te brengen. Het gaat nog even over hoe mooi Frankrijk is en hoe leuk het fietsen hier. Ik knik, als zachte hint dat ik weer verder ga. “Bonne route!” zegt hij als afscheid. “Bonne journée, monsieur, merci!” antwoord ik. We rijden verder. Ik heb een hoofd waartegen mensen gaan praten.
Voorwaarde
Ik doe m’n oortjes weer in en ga verder met Einaudi, Seven days walking. Ik luister veel muziek, de gewone (niet-Pro) Airpods van Apple hebben geen noise cancelling, waardoor ik omgevingsgeluiden blijf horen. Voor mij is dat een voorwaarde om ze in het verkeer te gebruiken, als een auto me van achteren nadert hoor ik die. Me daarvan afschermen is te gevaarlijk.
In Darney kom ik een boulangerie-pâtisserie tegen die meer is dan een dorpsbakker. Ik krijg het gevoel dat ik het echte noorden achter me heb gelaten, de dorpen zijn levendiger, met meer winkels. Binnen leef ik me uit, ik moet uitkijken niet te veel te kopen. Ik houd het bij een grote zak met van alles en een doosje met twee éclairs. Aan de vrouw achter de vitrine moet ik m’n fietsersgeluk kwijt. “Je suis en velo, et pour moi, vous êtes un temple”. De vrouw hoort beslist nieuwe dingen, ze lacht. Buiten vraag ik me af of m’n woordkeuze niet leek op een heel onhandige liefdesverklaring in plaats van op een lofzang op de winkel.
Aan de rand van het dorp kom ik een bord Bourbonne-les-Bains tegen, waar ik overnachtte vlakbij de bron van de Maas. Op die hoogte zit ik hier dus. Vier kilometer verder, in een klein dorp dat Attigny heet, fiets ik over een verweerde brug over een smalle stroom. Bij de brug staat een bord met daarop welke rivier hij oversteekt. De Saône! Die is hier niet meer dan een beek. De Saône ontspringt, gezien vanaf Attigny, hemelsbreed op zo’n tien kilometer naar het oost-noordoosten, in Vioménil, om daarna 473 kilometer en vijf departementen verder naar het zuiden bij Lyon in de Rhône te stromen.
Verstand
Ik fiets een bos in, het Fôret Domaniale de Darney, door het dal van een piepjonge Saône. Met veel plezier. Na een paar kilometer neem ik afscheid van de rivier – al is het niet voor lang. Een vrachtwagen vol boomstammen passeert me, net als op de tocht naar Rome doen de Vogezen me denken aan Zweden. De wolken lossen op, de weg golft beschaafd, met negentig hoogtemeters als langste klim. Voorbij het hoogste punt zwenken route en D5 naar rechts en gaat een onverharde bosweg rechtdoor: een route-aanpassing die een boog in de D5 afsnijdt.
De weg begint met plassen en modder en gaat iets omhoog. Dat gaat veel meer tijd vergen dan de D5. Als ik de dagafstanden zie die ik fiets en de hoogtemeters die me te wachten staan zal het een klus worden om het te halen. Ik moet dat nu alle kans geven, deze sla ik over. Terwijl ik afdaal door het mooie bos ben ik trots op mezelf dat m’n verstand het zojuist gewonnen heeft. Naast de weg staat een bord: département de la Haute Saône. Dit is Bourgogne-Franche-Comté, ik verlaat de regio Grand Est en het noorden van Frankrijk.
Spannend
In Passavant-la-Rochère maak ik opnieuw de afweging. De route volgt vanaf hier de D50 en D44, via Vougécourt naar Corre. In plaats daarvan kun je een fietspad volgen langs een kanaal en de oostrand van een bosgebied. Op de kaart ziet die aanpassing er spannend en vlak uit, ik ga ‘m doen.
Bij een langwerpig gebouw met een hoge schoorsteen houd ik een pauze. Het fietspad dat ik vanaf hier ga volgen heet Voie verte des Tuileries. Het gebouw met de schoorsteen was zo’n tuilerie, een dakpanfabriek. Rond Passavant-la-Rochère stonden er vroeger meerdere. Al na de eerste meters is duidelijk dat deze voie verte (een weg voor fietsers en voetgangers) is aangelegd op het tracé van een vroegere spoorlijn. Het is geweldig fietsen. Groen, goed asfalt, geen auto’s. Het pad gaat over een voormalig spoorviaduct, rechts van me zie ik de toren van het kasteel dat hier ooit stond, een kerk en het dorp beneden me.
Waar vroeger een brug zal zijn geweest maakt het fietspad een korte steile dip naar een weg en gaat daarna weer vlak verder. Na twee kilometer door het groen ga ik haaks links, maak met het fietspad een paar slingers en een korte dip en kom uit bij het Canal des Vosges, dat ik gisteren in Charmes al eens overstak.
Het fietspad volgt het kanaal, steekt dat met een fietsbrug over (mooie op- en afrit, afladen niet nodig), steekt op de andere oever een stukje terug (de lus op het kaartje links) en blijft dan tot Corre langs het kanaal lopen. Op het asfaltfietspad is niemand, ik heb de bomen en het water voor me alleen. Het is stil en groen, feeëriek haast. Wat zonde dat dit stuk niet bij de route hoort.
Flow
Bij Corre zit ik weer op de route. De wolken zijn witte vegen geworden waar de milde zon geen moeite mee heeft. Het is prachtig weer, de wegen zijn behoorlijk vlak, ik vind een flow die me door het landschap doet vliegen.
In het kleine Contréglise kom ik langs een kerk met een betonnen picknickbank. Tijd voor een eetpauze. Terwijl ik een eclair en een overgebleven halve belegde baguette op de tafel leg zie ik een kraan aan de muur van een klein gebouw. Het gebouw is een poids public, een waag (openbare weegschaal) die werd gebruikt om dieren of goederen te wegen om daar de waarde van te bepalen. Poids publics als deze dateren uit de 19e eeuw.
Taken
Ik zie kansen: de zon schijnt en er is water. Ik haal m’n overschoenen en regenbroek uit de tas en leg ze te drogen om er het laatste restje vocht uit te verdrijven. Onder de kraan was ik het andere paar sokken en de andere fietsonderbroek. Die kunnen vandaag en morgen de hele dag drogen, waardoor ik ze overmorgen weer schoon aan kan. De taken die ik op een fietsdag heb zijn er niet veel, maar ze zijn wel belangrijk. Ik maak er een nuttige stop van en zet er vaart achter. Eet, hang m’n gps aan de Forumslader, doe de was onder de Voile straps op de achterdrager, pak de kurkdroge regenkleding weer in en stap op. Gemotiveerder dan ooit.
Fietsers
In Amance kom ik langs twee fietsers die op een bank een pauze houden. We zwaaien. Ten noorden van Port-sur-Saône kom ik de Saône weer tegen en kies ik (aanpassing) voor een stuk fietspad langs de rivier. In het centrum komt me een fietser met zonnebril voorbij. Twee achtertassen, helgeel jasje achterop. Ik steek m’n hand op als groet, hij blijft recht voor zich uit kijken. “Dan niet” zeg ik hardop (maar niet heel hard) en steek met een brug de Saône over. Op een terras aan de overkant zitten nog twee fietsers, ze zien me naderen en zwaaien. In de vijf voorafgaande dagen ben ik geen enkele bagagefietser tegengekomen, nu in een kwartier tijd vijf. Langs de Saône loopt een langeafstands-fietspad, onderdeel van de Voie bleue Moselle-Saône à vélo tussen Luxembourg en Lyon (routegids hier), waarvan ik op de aanloop naar de Maasroute een klein stuk fietste. Rivieren en hun fietsroutes trekken fietsers aan, veel meer dan het golvende land ertussen.
Milan royal
Buiten Port-sur-Saône gaat de route langs de rivier lopen en blijft dat, met een kleine onderbreking, doen tot Scey-sur-Saône-et-Saint-Albin. Een feestje, ik ben alleen op het fietspad van licht versleten asfalt. Links de rivier, rechts weilanden met bruine koeien en af en toe een vijver. Op een informatiebord staat welke wilde dieren je, behalve bagagefietsers, nog meer langs de Saône tegen kunt komen. Er staat een tekening bij van een milan royal. Ik heb een vermoeden en zoek het op. Het is de – prachtige – Franse naam voor rode wouw. De teller gaat de 90 kilometer voorbij, het gaat als een dolle.
Meekrijgen
In Scey-sur-Saône-et-Saint-Albin komen de fietsers van het terras in Port-sur-Saône me voorbij als ik op een bank m’n laatste eclair eet, zwaaiend. Verderop kom ik de fietser tegen die me straal voorbijreed. Hij staat langs de kant van de weg en kijkt naar z’n achterwiel. Karma, zonder twijfel. Toch stop ik, mensenredder, en vraag of ik kan helpen. Nee, er liep alleen iets aan, niets aan de hand.
Hij heeft een Duits accent en gaat naar Gray, een dikke 50 Saône-kilometers hier vandaan. Waar ik naartoe ga? Ik vertel hem het plan. “Ah, via de Voie bleue naar Lyon en daarna over de ViaRhôna naar Marseille?” Ik leg uit dat ik een Nederlandse route volg, de Green road to… Geen herkenning, niet verwonderlijk. “Maar de ViaRhôna zou ik nog wel ‘ns helemaal willen fietsen” zeg ik. Hij had een stukje ervan zuid van Valence gefietst en vond dat niks. Dat stuk ken ik. Niet heel geweldig, maar voor ‘niks’ is die omgeving me te dierbaar. Ik vertel ‘m mijn andere, positieve ervaringen met de ViaRhôna. Het komt niet aan. Als hij me even later weer voorbijrijdt, fietsend alsof de duivel hem op de hielen zit, betwijfel ik of hij überhaupt iets van de omgeving meekrijgt.
Bravo
Door het gesprek realiseer ik me waarvoor de routemakers niet hebben gekozen. Mijn beeld van een route met als uitgangspunt zo min mogelijk hoogtemeters gaat verder overboord. Met de Voie bleue en de ViaRhôna zou de route duidelijk minder hoogtemeters hebben gehad. Het fietsen zou gemakkelijker zijn, maar ook veel minder interessant. Die keuze hebben de routemakers niet gemaakt, bravo.
Kans
Na Scey blijft de route de Saône volgen. Vlak, stil en autovrij, het gaat als een trein. Dit deel van de route geeft me de kans om kilometers te maken. Morgen kom ik de Jura tegen en ga ik naar 600 meter, een klim van 400 meter, ik zit hier gemiddeld op 200. Niet heel spannend, wel een dag met hoogtemeters die tijd vergen en aan de dagafstand knagen. Vandaag wil ik daarom zo ver mogelijk komen.
Wild
Fietsend langs het water kom ik de twee fietsers van Scey weer tegen. Het zijn Duitsers die de Voie bleue naar Lyon fietsen. Ze vinden dit een lastige tijd om door Frankrijk te fietsen, bijna alle campings zijn dicht, ze nemen vanavond een kamer. Hoe ik dat doe? Ik leg uit dat ik ga staan waar het uitkomt. Dat hadden zij ook overwogen maar deden het niet, ze wisten niet hoe het dan moest met de toiletgang. Oosterburen regelen dingen het liefst strak, ik besluit om – teneinde ademhaling en hartslag niet in gevaar te brengen – niet uit te leggen hoe ik dat oplos. We hebben het over hoe zeiknat alles wordt van de uitzonderlijke hoeveelheid condens, over de kou ’s morgens. “Het was inderdaad fris” zeg ik, “een graad of vier, zes misschien?” “Het was vannacht vijf graden” zegt de vrouw. We wensen elkaar een Gute Fahrt en vervolgen onze tochten.
Halfway-point
Op de kaart heb ik gezien dat ik straks Marnay tegenkom, het halfway-point van de route, waar routegids 1 eindigt en routegids 2 begint. Daar is een camping, daar staan allicht Groenewegfietsers, een leuk vooruitzicht. Of ik er ga staan hangt af van hoe ver Marnay nog is. Als dat te dichtbij is ben ik gek als ik er ga staan, zo lekker gaat het. Na morgen volgen er nog twee dagen met hoogtemeters en één dag, de laatste, die vrij vlak lijkt. Als ik m’n kilometer-achterstand de komende dagen kan beperken zou ik kunnen proberen op die laatste dag een mega-etappe te rijden waarop ik de achterstand in één keer wegwerk. ’s Avonds laat de Middellandse Zee bereiken, daar ergens gaan staan en vieren dat ik het gehaald heb. Dat zie ik me wel doen. Maar dan moet ik nu niet te vroeg stoppen. Bij Soing verlaat ik de Saône.
Tussen Port-sur-Saône en Soing volgt de route de Saône gedurende een kleine 30 km, waarbij je een paar keer een lus in de rivier afsnijdt en het water verlaat. De stukken langs de rivier zijn autovrij en gaan over versleten, maar goed te fietsen asfalt. Voor het Saône-stuk geven de routemakers een route-alternatief via gewone wegen door dorpen. Ik heb de gidsen niet, maar vermoed dat het alternatief bedoeld is voor momenten waarop de rivier buiten haar oevers is getreden en het fietspad onder water staat.
Alleen
Na Soing, op zo’n 200 meter, moet ik even omhoog naar 250 en daal daarna weer af. De wegen worden hier en daar groter en blijven golven tussen de 200 en 265 meter. Veel drukker worden ze gelukkig niet. Open land en bossen wisselen elkaar af, ik blijf maar gaan, en gaan, en gaan. De middag verstrijkt, de zon zakt, de avond gaat beginnen. In Gy ga ik op een muurtje zitten, eet wat en kijk naar de avondspits. Kinderen komen van school, mensen gaan naar huis, de dag is klaar, straks gaan ze samen eten. Ik fiets dadelijk weer verder, in m’n eentje. In het dimmende licht voel ik me een eenzame, dolende ziel. Het gevoel van ‘ik kan de wereld aan en niemand maakt me gek’ is verdwenen. Alleenheid is eenzaamheid geworden, het valt me zwaar.
Ik weet ook dat een dip als deze vaak met het moment van de dag te maken heeft, tussen vijf en zeven zijn niet m’n beste uren. Daar moet ik doorheen, ik sta op en fiets verder. In het centrum heb ik de route omgelegd, na Gy volg ik een eigen aanpassing van de route.
De route gaat het centrum van Gy niet in, maar gaat daarvóór rechtsaf, om met een kleine weg (langs de sportvelden) naar een rotonde te gaan waar de D12 op de D474 aansluit. De route neemt vervolgens de D12 (een grotere 90 km/uur weg) tot de aftakking van de D29. Mijn aanpassing gaat rechtdoor het centrum van Gy in en gaat daar rechtsaf, de (daar kleine) D12 op. Na 675 meter ga ik linksaf, een smalle en licht stijgende asfaltweg op die na 350 meter in gravel verandert. Het gravel is goed te fietsen (zie foto) en gaat langs velden en bomen. Ik kwam er niemand tegen en vond ‘m geslaagd. Bij de genoemde aftakking van de D29 kom je weer op de route en heb je de grote D12 vermeden. Aanpassing en oorspronkelijke route zijn ongeveer even lang.
Verder
De schemer is in aantocht, de kilometers lopen op. Ik krijg in de gaten dat Marnay voorbij de 140 ligt, verder weg dan ik dacht. Maar is 140 ver genoeg? Dat er een camping is en misschien zelfs routegenoten maakt de verleiding heel groot. ‘Dan moet het Marnay worden’, denk ik en kijk op Google Maps. De camping is ’tijdelijk gesloten’. De camping-website zegt er niets over maar ik moet mezelf niet gek maken, websites van campings vermelden zelden wanneer ze open zijn. Het is de eerste week van oktober, dan is het seizoen echt wel voorbij. Het vooruitzicht verdwijnt van een plek met warmte, van water uit de muur en van gesprekken met andere fietsers. Ik ben weer alleen met de stilte van de avond en heb het er moeilijk mee, de blues is terug. Wat nu, doorfietsen, nog een avondrit? Dat heb ik twee avonden achter elkaar gedaan, vanavond zou ik heel graag vóór het echte donker willen aankomen, tent opzetten, koken en ergens zijn. Ik fiets verder, langs weides en bomen, terwijl m’n gedachten bezinken. Een besef komt bovendrijven: m’n spirit moet terug, ik ga voor mezelf zorgen.
‘Kom op’ zeg ik tegen mezelf, ‘vanavond ga ik de lol terugvinden. Wat er ook gebeurt, ik ga in Marnay slapen, dat is ver genoeg. Daar ga ik beslist een plek vinden, dat is niet moeilijk gebleken, in elk dorp zie ik kampeerplekken’. Ik ben eruit, het plan is gemaakt, de zware gedachten verdwijnen. Het blijft voorspoedig gaan, zozeer zelfs dat ik er waarschijnlijk vóór half 8 ben. Dan heb ik tóch mijn avond waarbij ik met licht aankom.
Gelukt
Bij Avrigney ga ik over een laatste hoogte (285 meter) heen en daal dan af naar het dal van de Ognon. Om kwart over zeven stap ik af in het centrum van Marnay. Victorie, het is gelukt. Ik heb genoeg eten en water, dus hoef hier niets, ik ga de camping zoeken.
Aan de oostkant van de stad gaat voorbij de brug over de rivier een pad naar beneden, het brugtalud af, naar een groot grasveld aan de Ognon. Naast het talud staan een aantal houten picknicktafels onder een partytent, ernaast een kooi met zwemvesten. Verderop liggen kunststof kayaks. Een kayakcentrum dat al gesloten lijkt voor de komende winter. Naast de banken ligt een stuk gras in het halfdonker. Het is twintig over zeven, ik sla de rit op: 141,25 kilometer en toch nog ruim duizend hoogtemeters. Ik weet, dat zijn zeven kilometer te weinig, maar met een tekort van 44 kilometer na zes dagen fietsen ben ik heel tevreden.
Gevonden
Voordat ik ga afladen doe ik eerst een verkenning. Wie weet. Via een soort duiker loop ik onder de brug door, aan de andere kant ligt de camping. Die is overduidelijk dicht, er staat wel een auto maar het terrein is donker en er staat geen enkele tent of camper. Op een raam hangt een mobiel nummer, maar er gaat echt niemand het toiletgebouw openmaken voor een enkele fietser. Ik vind het prima zo, ik heb m’n plek al gevonden.
Ik loop terug en schat in waar m’n tent het minst opvalt. Op het grasje naast de banken en de partytent is het leukst. Weliswaar half in het licht, maar de tent is donkergroen en valt alleen op als je weet waar je moet kijken. Automobilisten op de brug gaan niet speuren naar wat ernaast op een verlaten grasveld gebeurt. Dit wordt de plek, perfect met de tafel waar ik kan zitten en koken. Ik zet m’n tent op, veranker m’n fiets aan een paal, breng de spullen naar de picknicktafel en doe de brander aan.
Inspiratiebron
De Adventure Food maaltijd is goed, tent en slaapzak liggen klaar voor de nacht, dit is de plek waarnaar ik verlangde. Ik bel Elsbeth, spreek m’n belevenissen van de laatste uren in en voel me een prins. Wat ik zocht heb ik gevonden: de lol is terug. Ik merk wel dat ik mezelf de laatste avonden moet overwinnen om door te duwen. Is dat wat ik verwachtte? Hoe deed inspiratiebron Jana dat op haar tocht?
Haar fenomenale inspanning was heel anders dan de mijne, de vergelijking gaat over het ervaren van lange fietsdagen. Zij fietste haar ultra-tocht in de zomer. Als ik deze tocht in juli zou doen, zou ik licht hebben van 05:00 tot 22:30 uur. Nu is dat van 07:30 tot 19:30 uur. Overdag is het heet, maar in juli zijn de nachten warmer en komt een minimale slaapzak beter tot z’n recht. De tocht zou anders voelen. Overdag was ik niet altijd blij geweest met de temperatuur, maar als ik ’s avonds langer doorging zou het nog steeds volop licht zijn. Dat zou minder vreemd voelen dan nu, met lege wegen, op donkere najaarsavonden. Zij deed mee aan een race, met andere deelnemers waarmee ze in contact stond. Zij is een wielrenner, ik ben een ontdekker. Al zet ik er voor m’n gevoel nog zoveel vaart achter, met de manier waarop ik fiets maak ik lange dagen.
De belangrijkste vraag, de vraag die ik aan m’n jonge renners stel als ze net een wedstrijd hebben gefietst en me vertellen hoe zwaar het was, is ‘vond je het leuk’? ‘Ja’ is meestal het antwoord, met een lach die weer terug is. Om dat plezier gaat het. Op deze tocht moet ik soms moed verzamelen om door te gaan, alleen in het donker of als er nergens een plek voor me lijkt te zijn. Die momenten heb ik overwonnen, met hervonden veerkracht en motivatie. Als ik nu om me heen kijk voel ik me op de juiste plaats, alsof ik al klimmend naar een hoge top een tussendoel heb bereikt. Nog niet de top, maar ook niet niks. Ik heb er, met alle goede en slechte momenten, nog steeds plezier in. En ga dadelijk ongelooflijk lekker slapen.