Foto hierboven: dal van de Ain voorbij Daranche.
Bij het wakker worden heb ik het niet heel warm, met een lichte aandrang tot toiletbezoek. De wekker gaat, na zeven uur goed slapen. In de schemer van de ochtend zie ik de Ain voorbijstromen, ik ben uitgerust en kan straks weer fietsen. Terwijl ik naar het sanitairgebouw loop wordt de aandrang groter en bovendien tweezijdig. Versnelde pas, deur open, afpellen, zitten. De stoelgang dient zich met grote snelheid aan, met bijbehorende geluidseffecten. Gisteravond had ik gezien dat er geen papier hing, ik heb een paar velletjes bij me – razend slim van me. Als ik de eerste ervan gebruik tref ik een situatie aan die voor mij vijftien jaar geleden is: baby op verschoonplateau, rompertje uit, sluitinkjes los, luier terugslaan en aan de slag met de aangetroffen bende, met zoveel wipes als nodig. Ik heb hier geen wipes, alleen een paar armzalige papiertjes. Dit is een ramp.
Crisis
De spicy noodles van gisteravond zijn de boosdoener. Meer is er gelukkig niet aan de hand, ik heb geen last van buik of darmen. Maar oh fuck, hoe los ik dit op? In een vorig leven heb ik geleerd hoe bij rampen en crises kalm, doortastend en probleemoplossend te handelen. Met alleen mijn onaangetaste linkerhand doe ik met onnavolgbare behendigheid alles beneden de gordel uit, hoop dat er nu niemand het gebouw binnenloopt en was m’n beide handen goed onder de kraan. Fase 1 afgerond. Ik stap in m’n schoenen, hoop opnieuw vurig dat er niemand is en loop, met m’n broek als een soort schild vóór me, in m’n blote kont naar de tent. Pak daar de grote 1,5-literfles en m’n handdoek en loop behoedzaam terug. Zittend spoel ik met de fles water alles door en door schoon (net als we maandenlang in Azië deden toen we daar fietsten), dep alles droog en kleed me aan. Crisis bezworen. What’s next?
Fossielen
Er komt geen next. Ik ga zorgen dat die er niet komt, weg van deze camping, ontbijten doe ik ergens anders. Ik pak in. De buurman, in een tent vijftig meter van me vandaan, komt naar me toe, een gesprek ontstaat. Over wat ik doe en wat zij (naast hem verschijnt een vrouw, uit dezelfde tent) gaan doen. Hij heeft lange fietstochten gemaakt, ik voel een verbondenheid die je als fietsers snel hebt. Zij gaan straks bovenlangs een wandeltocht maken, verderop kun je in de rotswand dinosaurusfossielen zien. In het dino-tijdperk was dit zee, daarna werden gedurende miljoenen jaren de aardlagen schuin omhoog opgestuwd, waardoor wat vroeger zeebodem was nu verticale rotswanden zijn waarin fossielen zichtbaar zijn geworden. Er zijn botten en pootafdrukken gevonden, de Jura zit vol fossielen.
Even later komt de man opnieuw naar me toe, met een beker koffie. De ochtend was al anders dan de avond, het wordt nog beter. Op een moment als dit heb ik vaag de beleving dat onze moeders, kijkend naar wat (schoon)zoon allemaal uithaalt, voor me zorgen. Ik drink de koffie, pak de laatste dingen in en praat ondertussen verder met m’n aardige buren. Ik vraag hen hoe zij dat doen met betalen en of ze weten waar de campingbeheerder is. Net als ik hebben ze geen idee. Stiekem hoop ik dat de receptie gesloten blijft. Niet voor het geld, maar omdat ik weg wil. Met inschrijven, rekening opmaken en betalen ben ik zo een kwartier verder. Een golfkarretje rijdt het terrein op, met een man en schoonmaakspullen.
Wegsluipen
Ik loop op hem af. Zolang er niemand is kan ik met een schoon geweten de camping af fietsen, nu kan dat niet meer. Ik wil niet wegsluipen zonder te betalen. Al was dit voor mij een pechcamping, ik heb het warme water gebruikt en een prima nacht gehad. In schutterend Frans (het is nog vroeg) leg ik uit dat ik hier gisteravond laat aankwam toen alles al dicht was en dat ik graag wil betalen. “Om negen uur zijn hier mensen” zegt hij. Het is kwart over acht. “Mmm” antwoord ik, “ik ben klaar om te vertrekken en wil eigenlijk graag weg”. Hij kijkt me aan en zegt “Het is goed, ga maar, bonne route“. Ik bedank hem, “bonne journée monsieur”, zwaai naar de buren, til m’n fiets weer over de vluchtheuvel bij de slagboom en fiets de camping af, omhoog het dorp in. Terug naar de weg, terug naar de route.
Mooi
De weg volgt het dal van de Ain, de zon zit nog achter de bergen, het dal is gevuld met blauwig licht. Het is mooi hier, helemaal als de zon er straks is. De lucht is aangenaam fris, m’n spirit is weer helemaal terug, met darmen en buik is nog steeds niets aan de hand. Ik ga vandaag weer knallen. Bij de start op de camping zag ik dat ik 44 kilometer achterloop op het tiendagen-schema, die achterstand is gisteren niet groter geworden. Als dat de stand is na zeven dagen fietsen kan ik daar goed mee leven. Het is allemaal nog te fixen als ik dat graag wil. Ik wil het nog steeds graag. Vandaag dag 8, vandaag een nieuw avontuur.
De zon komt boven de bergrand uit en zet het dal in geel licht. De weg is vlak, het fietsen een feest. De route gaat weer langs de rivier lopen, bij Thoirette steek ik die straks over.
Ontbijt
Ik fiets voorbij de brug het dorp in, op zoek naar een bakker en ontbijt. Vrijwel meteen links zit artisan boulanger Fabien Creux. Er zijn dingen in het Groenewegfietsersbestaan die niet ingewikkeld zijn.
Achter glas zie ik van alles waar ik zin in heb. En een koffiemachien. En een sta-tafel. Ik vraag het de vrouw die tevoorschijn komt en me goedemorgen wenst, of ik koffie kan bestellen. Dat kan, mag het een americano zijn? “C’est le même qu’ un allongé, madame?” Dat is het. Ik bestel van alles voor erbij en om dadelijk in de fietstas te doen, zet m’n helm af en ontbijt bij de ambachtelijke bakker in Thoirette. We praten over de dingen waar bakkers in een stil dorp en fietsers die gelukkig worden van bakkers en mensen waarmee ze kunnen praten het over hebben. Waar ik naartoe ga. Dat – hoorde ze in het dorp – het ’s ochtends zo vochtig en zo koud is. Ze zal het van jagers gehoord hebben, die in de vroege ochtenden actief zijn. “Ben ik hier nog steeds in het departement Jura, of al in de Ain?” Ze legt uit dat als ik de rivier oversteek, ik in het département de l’Ain ben. Ik wens haar een bonne journée en nadat ze naar buiten is gekomen om me m’n helm na te brengen neem ik de brug over de Ain. En ben ik in de Ain.
Prachtig
Met het departement wissel ik ook van regio, Auvergne-Rhône-Alpes. Ik blijf de rivier zuidwaarts volgen. Rechts van me, onzichtbaar, de Ain. Links hebben de bergwanden stukken lichtgrijze rots tussen struiken en loofbossen. Niet heel hoog, als schermen in het landschap die bij iedere bocht veranderen. Op de hogere delen schijnt de zon, in het dal fiets ik in de schaduw. Het is prachtig.
Er is nauwelijks verkeer. De rust van de ochtend en de vlakke weg door het dal geven me de kans deze tocht te overdenken. Ik herinner me de ochtend van dag 2, toen ik me afvroeg hoe dit tiendagen-plan me zou gaan bevallen. En? Heb ik thuis goed ingeschat wat me te wachten stond? Ik ben iemand die droomt van avontuur en daarna een plan maakt om het te beleven. Zonder dat hadden Elsbeth en ik nooit die lange reis gemaakt en had ik geen van de tochten van de afgelopen jaren gefietst. Maar een droom is alleen het startpunt, je moet er met je verstand ook een uitvoerbare vorm aan geven. Op gymschoenen de gletscher over is misschien een prachtige droom, maar niemand ziet je ooit meer terug. Heb ik bij dit plan genoeg m’n verstand gebruikt?
Niet verwacht
De tocht heeft meerdere gezichten. De ochtenden zijn geweldig, dan ben ik een gelukkig mens. ’s Middags is het thema ‘kilometers maken’. Als de avond nadert maak ik de afweging ‘hoe lang ga ik door, tot waar wil ik komen?’ Dan moet ik mezelf bij elkaar pakken, m’n weerstand overwinnen en doorfietsen, zoals gisteravond. Dat ik moeilijke momenten zou hebben had ik niet alleen verwacht, ik heb ze opgezocht, ongemak en me daar overheen zetten. Ik had verwacht dat de inspanning zwaar zou zijn, dat ik soms stuk zou zitten en m’n lijf verder zou moeten duwen dan comfortabel is. Dat is niet gebeurd. Wat ik zwaar vind is de mentale kant, de donkerte en het alleen zijn op de avonden waarop ik doorpushte. Dat had ik thuis niet bedacht. Als ik dit in de zomer had gedaan was het ’s avonds nog volop licht geweest. Dan was er leven geweest op de campings in Marnay en Condes, met spelende kinderen en kampeerders die voor hun tent aan de wijn zaten. Daar had ik mee gepraat, ik was deel van de zomeravond geweest. Nu ga ik door als de wereld al dicht is en de dag al ten einde.
Gewetensvraag
Vind ik de tocht geslaagd? Tot nu toe dan. Een gewetensvraag. Ik hoef het mezelf niet te verkopen, ik kan zeggen wat ik vind. ‘Ja’ is het antwoord. Niet onbezorgd, wel geslaagd. Ik heb m’n uitdaging gevonden en gekregen – hij is nog steeds bezig – en nieuwe dingen gezien en meegemaakt. Met genoeg avontuur en genoeg plezier.
Ik kom door Granges, waar het als het zuiden voelt, met beige huizen en bovengrondse stroom- en telefoonkabels. Een wielrenner komt voorbij, een man maakt z’n motor schoon. Vrede op aarde.
Fantastisch
Na een rivierlus bij Daranche raakt het dal dieper ingesneden, de bergen zijn hoger, de rotswanden verticaler. De lucht is blauw, de zon nog mild, het is fantastisch. Ik stap af en maak foto na foto.
Ik krijg er geen genoeg van.
Terug
Voorbij Bolozon wordt het landschap tammer. De rotswanden worden stilaan lager, het dal breder. Bij Serrières-sur-Ain lijkt de rivier gekanaliseerd en haast opgedroogd. De woeste bergen zijn verdwenen, de oevers heuvelen met lange flauwe hellingen, ik ben terug in Midden-Frankrijk.
Na Neuville-sur-Ain start ik de track van dag 8. Naast de weg staat een enorme Intermarché. Daar zal ik me verliezen in honderd keuzes voor lekker eten en in het weerzien van al het vertrouwde. Precies daarom fiets ik ‘m voorbij. Ik ben zó een half uur binnen, niet nu, niet hier. Ook de aanpassing die ik hier gemaakt heb, over een onverharde weg langs de Ain, sla ik – trouw blijvend aan m’n beslissing – over. Ik blijf op de route, over de D984 die minder druk is dan ik had verwacht. Na Pont d’Ain volg ik een kleine aanpassing over een mountainbikespoor langs het Lac de Longeville, aan het einde daarvan neem ik braaf de D12.
Pomppuzzel
In Cormoz staat een pomp naast de weg. Kans! – stoppen – wassen. Ik pak wasmiddel, de andere fietsonderbroek en het andere paar sokken en wil beginnen. Op de pomp zit een draaiding, dat waarschijnlijk een vacuüm trekt en zo het water oppompt. Dat lukt, maar als ik het loslaat stopt ook de waterstroom. Terwijl ik voor een optimaal wasresultaat beide handen nodig heb. Dit is zo’n puzzel uit Tomb Raider. Via treden en spijlen omhoog springen, stukje aan een balkon hangen, schat pakken en er ook nog goed uitzien terwijl ondertussen de muren naar elkaar toeschuiven en je geplet wordt als je een trede mist en een seconde te laat bent. Nu pas ontdek ik hoe goed die skills me van pas komen. Hoe ik het doe, geen idee, maar met een exact getimede en gedoseerde draai blijft het water een tijdje stromen. En dat terwijl ik er veel minder goed uitzie dan Lara Croft. Ik doe de was, de laatste. Wat ik nu aanheb kan ik ook morgen aan, wat ik zojuist gewassen heb is voor dag 10 en – de dag erna – het stuk terug naar Arles. Voor de treinreis heb ik een onderbroek bij me. Ik hoef niet meer te wassen.
Vrij
In Leyment vind ik met een Proxi het formaat supermarkt waar ik na tien minuten weer buiten sta en ondertussen niet onrustig wordt over een onbeheerde fiets. Ik koop mandarijnen, brie, chocolade, een klein pak pasta en pastasaus in een knijptube. Met wat nog komt ben ik blij met dit lichte alternatief voor een glazen pot. Op de eerste dagen interesseerde me dat niet, nu wel. Het topstuk van de inkoopsessie is een klein plastic flesje wijn. Nog nergens gevonden, dat gaat een keer de beloning worden van een lange fietsdag. In m’n fietstas zit nu genoeg avondeten voor de rest van de tocht en ontbijt voor morgen. Voorlopig ben ik niet meer afhankelijk van wat ik tegenkom, ik heb de vrijheid.
Onrust
Het land wordt plat, met grote lappen landbouwgrond en alleen in de verte de contouren van heuvels. Er gebeurt niets. De route volgt hier grotere, rechte D-wegen waar me behoorlijk wat auto’s voorbijkomen. Het is gedaan met de rustige landwegen van eerder op de route, ik denk weer aan de kritiek van sommigen dat de route te vaak grotere wegen volgt. Hier is dat zo. Het gaat er niet om dat het gevaarlijk is of onveilig voelt, het is de onrust. Hier fietsen is eenvoudigweg niet leuk.
Het licht is schel, de warme zon is voor het eerst een factor. In Chazey-sur-Ain staat een net gerestaureerd kasteel, dat ik via een pad en een poort in de muur bereik. Of dat allemaal mag weet ik niet, maar de korte wandeling breekt de eentonigheid van de afgelopen kilometers. Dat komt als geroepen, aan het snoer van deze omgeving zitten weinig parels.
Overzichtelijk
In Blyes stop ik om wat te eten. De middag is een eind op weg, de zon zou koeler mogen, ‘heet’ is het net niet. De lucht is strakblauw, van de bomen om me heen zijn de eerste blaadjes gevallen, het najaar is begonnen. Hierna nog twee dagen. Het is nog niet de eindsprint, maar twee dagen is heel overzichtelijk. Als ik het haal sta ik overmorgen aan de Middellandse Zee. Het interesseert me niet meer of ik ’s avonds langer door moet gaan, ik heb me verzoend met dat idee. M’n focus is nu helemaal op het halen van het plan. Het is mogelijk die 44 kilometer achterstand in te halen als ik ’s avonds maar lang genoeg doorga. Als dat de manier is ga ik dat doen. Het is feitelijk nog twee avonden, wat er op de laatste dag gebeurt interesseert me helemaal niet meer, dan ga ik fietsen totdat ik van m’n zadel val.
Het plan voor vanavond is om tegen half zeven te stoppen, te koken en dan weer door te gaan. Als ik pas bij aankomst kook moet ik vóór het slapen gaan eerst een uur wachten om het eten te laten zakken. Niet koken is niet slim, dan heb ik morgen geen energie. Morgen heb ik in Crest een rendez-vous met Coby en Nico, die in het Drôme-dal tussen Grâne en Loriol wonen. Vanavond wil ik daarom zo ver mogelijk komen, zodat ik morgen na de middag in Crest ben. We hebben er druk contact over, ze zijn er al mee bezig (wat ik lekker vind om te eten, het zijn totale schatten), ik wil die ontmoeting de tijd kunnen geven.
Niet nodig
Bij Loyettes ga ik een boogbrug over. Tot m’n verbazing zie ik dat het een brug over de Rhône is. Die komt hier, zie ik op de kaart, uit het oosten, uit Zwitserland, en stroomt ten westen van waar ik nu ben samen met de Saône. In hartje Lyon, op die hoogte zit ik dus. Aan de andere kant van de brug ben ik in het departement Isère. Dat grenst aan de Drôme, ik begin ergens te komen.
De avond gaat beginnen, een zaterdagavond. Dit is – zacht uitgedrukt – niet het leukste stuk van de route, de afgelopen kilometers al niet. Alleen maar auto’s naast me en voorbij me, er is ondertussen niets te zien. Kilometers die ik gewoon moet maken en verder niks. Ik weet niet of dat nodig is op een route als deze.
Slecht
Het licht wordt geel, de schaduwen lang. De drukte op de wegen luwt, ten teken dat het etenstijd is. Heel welkom. Ik maak m’n kilometers, door de bebouwing van Pont de Cheruy en het vlakke land daarna. Bij Frontonas stop ik voor een foto van het gelijknamige kasteel. Om tien voor zeven steek ik ten noordoosten van Villefontaine eerst met een smalle, drukke brug zonder vluchtstrook de A43 over en moet dan via een grote rotonde, tussen de jagende auto’s, de D1006 over. Dit is echt slecht, ik hoor hier niet te fietsen, ik wil hier niet fietsen.
Niet meegekregen
In het centrum van Vaulx-Milieu ga ik op de kleine trap van de mairie zitten. Er moet eten in, koken gaat er niet meer van komen. Ik moet mezelf moed inspreken, voor een nieuw hoofdstuk. Tot aan Romans, waar een vlakker deel begint, wachten me volgens Garmin negen klimmen. De hoogste daarvan liggen in een heuvelgebied vol kleine en grote hoogtes dat hier begint. Dat hele gebied heb ik bij de voorbereiding thuis niet meegekregen. Ik wist van de hoogtes waar de beschrijving het over heeft: de 590 meter in de Jura, de ruim 700 meter op de hoge variant waar ik voor koos, de col na Crest. Door m’n bekendheid met de Ardennen wist ik bovendien dat het ook op die variant flink op en neer ging. Zo’n lijstje met hoogtes wordt onbewust een nieuwe realiteit: dit zijn ze allemaal, de rest is klein spul. Ik heb niet goed gekeken naar wat er tussen die hoogtes gebeurt, zoals op het stuk dat nu komt. Ik moet een paar keer tot boven de 500, volgens mij twee keer richting de 570 meter. Hier in Vaulx zit ik op 240 meter. Zo enorm zijn die klimmen niet, normaal gesproken doen ze me niet zoveel. Nu wel, ik zie er tegenop alsof het bergen zijn. De schemer zet in, het is half acht. Ik zit op 113 kilometer, als ik de achterstand niet groter wil maken moet ik er vanavond nog zeker 35. Ik moet de moed overal vandaan halen. ‘Het zijn hierna nog maar twee dagen’ zeg ik tegen mezelf, ‘het is nog maar even. Als ik nu doorduw, mezelf motiveer en – belangrijk – er de lol van inzie, red ik het gewoon’.
Lichter
Er is maar één ding dat helpt: beginnen. Ik raap mezelf bij elkaar, sta op en fiets het dorp uit en het bos in, omhoog in het bijna-donker. De weg spreekt meteen duidelijke taal. M’n benen vinden een ritme, de hoogtemeter loopt op. Het fijne aan ’s avonds klimmen is dat m’n energie niet wordt opgegeten door voorbijrijdende auto’s of de zon op m’n kop. Ik kan me helemaal richten op de klim. In de stilte van de geluwde dag voel ik de koele lucht en ruik ik het bos. De zware gedachten van het opzien tegen wat komt worden lichter.
Op 379 meter stop ik een paar minuten. Het begin is er, ik zit erin, ik ga dit doen. Het wordt een lange avond, en al ben ik er nog lang niet: de kop is eraf en de spirit terug. En… mijn achterlicht doet het weer! Toen ik de koplamp hoger zette om de lichtbundel verder te laten reiken zag ik achter me ineens het rode schijnsel. De connector van het achterlicht zit op de koplamp, die maakt weer contact. Heel fijn. Het losse achterlicht heeft maar 4-5 uur te gaan, met vanavond en een donkere start morgen weet ik niet of ik het daarmee had gered.
Verschil
Op (Garmin) 502 meter bereik ik de eerste hoogte. Gisteravond was een eenzame bedoening, klimmend over een kleine smalle weg in een dicht donker bos, met een net zo donkere afdaling. Ik was bang dat het nu ook zo zou gaan, maar het valt mee. Regelmatig is er een dorp waar nog leven is, het is per slot van rekening zaterdagavond. Dat maakt echt verschil. Ik begin aan de afdaling.
Vink
In Artas, op 405 meter, houd ik een pauze op het verlaten dorpsplein en ga ik rekenen. Als ik vandaag de dagafstand van 148 haal blijft de achterstand 44 kilometer. Op dag 9 en 10 moet ik er dan 170 doen. Op de laatste dag kan dat, die heeft veel minder hoogtemeters dan op alle andere dagen. Of ik dat morgen red valt nog te bezien, tenzij ook dat een late avond wordt. Eerst dit stuk achter me laten. Tussen Artas en Meyrieu-les-Étangs ga ik de tweede hoogte over, 515 meter. ‘Vink’ doe ik in gedachten, er komt schot in, al gaat het met de afstand niet erg hard, 127 kilometer nu.
Ideaal
In Châtonnay is het genoeg geweest. Het is tien uur, als ik nog verder doorga word ik te moe en ga ik misschien fouten maken en een gevaar worden in het verkeer – vooral voor mezelf. Ik ga hier een slaapplek zoeken, morgen verder. Aan het begin van het dorp zie ik een afslag Stade – Gymnase. Een sportcomplex, ideaal voor een wildkampeerplek. Gras, niet in een woonwijk en met een beetje geluk een bank waar ik kan zitten. Naast een salle polyvalente (multifunctionele ruimte) vind ik een grasveldje bij een parkeerplaats. Vlak, met straatverlichting en niet tussen de huizen. Dit wordt ‘m.
Terwijl ik even zit komt er een auto aan die tegenover me parkeert. Er zitten jonge mensen in, het is zaterdagavond en dit is een plek waar niemand meer komt. Ze blijven staan. Ik kan hier m’n tent niet meer opzetten. Fuck. De auto rijdt weer weg en verdwijnt achter het gebouw. Daar is een kleine afgelegen parkeerplaats, waarschijnlijk was mijn aanwezigheid voor hen net zo’n onaangename verrassing als die van hen voor mij. Maar, wie het ook zijn en wat ze ook komen doen, ze weten dat ik er ben, het verandert de situatie niet. Ik moet hier weg.
Verdwenen
Ik fiets door de straten rond het sportveld, misschien dat ik daar iets vind. Ondertussen hoor ik de auto die achter het gebouw vandaan komt en de parkeerplaats verlaat. Ik zie de lichten naderen en verberg me achter een elektriciteitshuisje. Als ik een andere plek vind mogen ze me daar niet zien, voor hen moet ik verdwenen zijn. De auto rijdt voorbij en verdwijnt uit het zicht, richting het dorp. Hoe ik ook zoek, ik vind nergens iets zonder dat ik naast een woonhuis sta. Terug naar de parkeerplaats, er is geen andere optie.
Verder fietsen doe ik niet, uitgesloten, ik ga hier slapen, linksom of rechtsom. Hoe groot is de kans dat ze terugkomen? Zou een clubje jongeren dat ergens wil chillen echt zo geïnteresseerd zijn in een zonderling op een fiets? Die zoeken, net als ik, gewoon een plek waar ze alleen kunnen zijn. Ik zet m’n fiets naast het grasje en sla de rit op: 134 kilometer en 988 hoogtemeters. Het is inmiddels elf uur, bedtijd. Ik poets m’n tanden, zet de tent op en veranker de fiets. Geen auto’s meer, het dorp heeft de stilte hervonden. Ik doe alle ritsen dicht en val direct in slaap.