Laat voor het eten

Fietsverhalen en fietsinformatie

Naar de zee in het Zuiden | Dag 9

Foto hierboven: de Drôme ter hoogte van Crest, in de verte Les Trois Becs.

Om vijf uur rits ik de tent open, de verlichte parkeerplaats ligt er net zo verlaten bij als ik ‘m gisteravond achterliet. De nacht was kort, ik wil vroeg starten. Tot de Middellandse Zee is het nog 352 kilometer, daar heb ik twee dagen voor. Ik stel mezelf de vraag niet of ik het ga halen. Niet omdat ik het antwoord al weet, maar omdat een vraag stellen twijfel oproept die nu niet nuttig is. Ik ken mezelf, daar vertrouw ik op.

Vanaf hier kom ik op de route nog een aantal hoogtes tegen, tot aan Romans het restant van het rijtje dat ik thuis over het hoofd gezien heb, na Crest nog een col. Daarna alleen nog klein spul, de laatste 190 kilometers zijn vrijwel vlak. Als ik verder geen grote klimmen gemist heb, is dat te overzien. Het laatste vlakke stuk biedt de mogelijkheid van een eindsprint zonder trucs. Of ik het haal ligt op dat stuk – zolang ik geen pech krijg – alleen aan hoe graag ik het wil.

Hoogste punt, iets ten noorden van Lieudieu

Hoogste punt, iets ten noorden van Lieudieu.

Niet zoveel

Er is nauwelijks condens, m’n tent is vrijwel droog. Ik pak m’n spullen in en ontbijt op een bank onder de bomen. Het dorp slaapt nog. Ik kijk op de kaart: Châtonnay ligt op een klim naar een hoogste punt van 537 meter, samen met wat na-golvingen de laatste hoogte van dit gebied. Ik zit hier op 458 meter, zoveel meters zijn dat niet meer. Om tien over zes fiets ik weg in het donker, terug naar de route bij de afslag naar de sportvelden.

Ik ben zó boven, met volle benen na een nacht slaap stellen de hoogtemeters niets voor. Ik maak een foto van de sterren en van de lucht die begint te verkleuren, zondag 8 oktober kondigt zich aan. Ik passeer Lieudieu, daal af naar de grotere D518 op 478 meter, ga weer omhoog naar 531 meter en begin dan aan de afdaling naar Arzay en de D51.

Prima

Het stuk dat ik nu verlaat is me meegevallen. Waar ik gisteravond in Vaulx-Milieu bang voor was is niet gebeurd. Geen stille bosweggetjes die steil omhoog gingen, maar wegen waar regelmatig openheid in zat, waarlangs af en toe een lantaarnpaal met oranje licht voorbij kwam, een dorp, een plein. Ik was vaak genoeg in de bewoonde wereld, ik heb hier prima gefietst – zij het alleen in het donker.

Afdaling naar Arzay en de D51

Afdaling naar Arzay en de D51.

Bar-tabac L'un passe, Faramans

Bar-tabac L’un passe, Faramans.

Koffie

Ik volg de D51 ruim twee kilometer en sla dan linksaf, een vlakte in. Het landschap komt uit de schemer tevoorschijn, aan de horizon wordt de donkeroranje rand donkergeel, ik daal verder af naar Faramans op 380 meter. Hier zijn mensen wakker, er brandt licht in een boulangerie, waar ik een pain en wat andere dingen haal. Aan de overkant is, minstens zo goed nieuws, bar-tabac L’un passe ook al open. Ik loop naar binnen, bestel een allongé en ga aan een tafel zitten. Koffie ontbrak vanmorgen bij het ontbijt, daarvoor had ik teveel haast. Een jager komt binnen, geeft de man en de vrouw die aan een tafel zitten een hand, geeft mij een hand. Heel even hoor ik hier.

De koffie doet me goed, ik betaal bij de vrouw in het zwart achter de toog, op haar hand een tattoo van het teken scorpio, ze is net als ik een schorpioen. Ik wens iedereen een mooie dag en fiets verder. Opnieuw een vlakte, waar tegen acht uur de zon als een felgele bal boven de horizon uit komt. De akkers worden bestrooid met goudgeel licht, de weg is leeg, de lucht koel. Er is niemand vrijer dan ik, er is niemand gelukkiger dan ik.

Tussen Faramans en Marcilolles, fietsroute Middellandse Zee

Tussen Faramans en Marcilolles.

Kerk van Le Grand-Serre

Kerk van Le Grand-Serre.

Within a dream

De weg daalt verder naar Marcilolles op 310 meter. Op de hoek van een maïsveld staat een jager het wild op te wachten dat vanaf de andere kant van het veld naar hem wordt opgejaagd. In de verte nadert een van de ruggen die van oost naar west door het landschap lopen, na vijftien kilometer vlak fietsen mag ik weer aan het werk. Ik zet A secret wish van Propaganda (dat, net als Picnic at Hanging Rock, begint met Edgar Allan Poe’s All that we see or seem, is but a dream within a dream) op m’n oortjes, zeg ‘let’s have it!’ tegen m’n videocamera en ga bij Thodure omhoog. Het is ochtend, de lucht is mild, m’n benen sterk, de klim van 315 naar 477 meter, met het hoogste punt midden in een bos met een militair schietterrein, is niet spannend.

Aan de andere kant daal ik af naar Le Grand-Serre. Fietsend langs de rand van het dorp zie ik in de verte aan de horizon de hoge rand van de Vercors. Als we bij onze familie in de Drôme zijn en buiten eten, aan een tafel vol familie en vrienden die in de zomer bij elkaar komen, staat de Vercors altijd op de achtergrond. Wat is dit mooi, wat ben ik al ver.

Rammsteen en consorten.

Leuk

Ik daal verder af naar de Galaure, een kleine rivier op 350 meter. In een weiland staan schapen en een paar flinke rammen. Ik maak er een foto van in het lage ochtendlicht. “Jij vindt schapen leuk” zegt een van de rammen. “Eh, nou ja, jullie in elk geval” antwoord ik, verbaasd over z’n stem die eerder een alt dan een bas is. “Net als in dat liedje.” “Liedje?” “Ja van Sjors. Zegt Paniekio daar.” De ram wijst met een krulhoorn naar een paard in de wei ernaast. “Ah, Stinkie!” zeg ik. “Hoe w…” begint de ram, met een lachje. Of met een kauwbeweging die er erg op lijkt.

“Paarden stinken” licht ik m’n uitspraak toe, “en zijn inderdaad snel in paniek. Als ze schrikken rennen ze dwars door een schuur heen. Maar over dat liedje, van wie was dat?”. “Van Sjors Hendel, daar zingen ze en wie laik sjiep. ‘Wij vinden schapen leuk’ betekent dat volgens meneer de Oh-wat-ben-ik-toch-een-edel-dier! van hiernaast”. De ram heeft het overduidelijk niet op paarden. Ik vind paarden lijken op eenvoudige jongens die op zekere dag als prins zijn geboren en zich ongemakkelijk voelen bij alle aandacht die ze krijgen, bij de rol die ze moeten spelen en met hun edele afkomst waar ze zelf niet voor hebben gekozen. Paarden zijn van alles, maar niet arrogant, het is ze overkomen, daarom respecteer ik ze.

“Piet” zeg ik, “en jij bent?” “Nicolas, maar ze noemen me Rammsteen” zegt meneer Krulhoorn en wijst met een hoef naar een grote, beschadigde steen. “Ik heb issues.” “Wie niet”, antwoord ik en denk diep na. We like sheep. Van ene Hendel? Het begrip komt als een helder wit licht in een donker hoofd. All we like sheep [have gone astray] zingt het koor in de Messiah, van Georg Friedrich Händel (hier, vanaf 52:58). We zijn allemaal, als schapen, afgedwaald. Van het rechte pad, wij zondaars. Ga ik Krulhoorn vertellen dat de buurman de tekst verkeerd begrepen heeft? Beter van niet, iedereen is gelukkig zo. Ik sluit af met wat small sheep talk, zeg de Hendel-fans gedag en fiets verder, met de Messiah in m’n hoofd. En wij vinden schapen leuk! Het had nog gekund ook.

Door het dal van de Galaure naar Hauterives

Door het dal van de Galaure naar Hauterives (videobeeld).

Parasolden - boom van het zuiden - in Saint-Donat

Parasolden – boom van het zuiden – in Saint-Donat. Ik beeld me in dat het de eerste is die ik deze tocht zie.

Pretfietsen

Tot aan Hauterives volg ik het dal van de Galaure naar het westen, fietsend over de lichte verhoging van de zuidhelling van het dal. Vals plat naar beneden, weides met paarden, maretak in de bomen. Een boerderij, een schuur, een boomgaard en vrijwel geen verkeer. Pretfietsen van het zuiverste soort, in de rust van het platteland en met benen die maar weinig hoeven te doen. In Hauterives, op 295 meter, houd ik een stop op een bank naast de parkeerplaats van een Intermarché, waar ik snel wat te drinken haal. Romans staat op de borden.

De volgende rug ligt vóór me. Ik ga omhoog, golvend met kleine afdalingen en klimmen, met 391 meter als hoogste punt en een halve kilometer daarna de Col de la Pierrote op 379 meter. De lucht is zomers blauw, de temperatuur passeert de twintig graden, het asfalt wordt ruwer. Er is weinig verkeer, ik fiets door en door zonder zelfs maar een foto te maken, met maar één focus: dit gebied achter me laten en Romans bereiken. De laatste klim van de track van dag 8 gaat naar een milde 396 meter, ik daal suizend af naar Saint-Donat-sur-l’Herbasse op 210 meter. In het centrum speelt Garmin een melodietje: het einde van de track. Het is half twaalf, ik heb er vandaag inmiddels zestig gedaan, nog 292 tot aan de zee. Ik start de track van vandaag.

Prachtig

Ik verlaat Saint-Donat over de drukke D53 die, terwijl auto’s langsrazen, vijftig hoogtemeters maakt. Zonder twijfel de slechtste kilometers van vandaag, maar niet ver na het hoogste punt mag ik er weer af, rechtsaf het land in. Een werkelijk prachtig stuk langs de Chalon (een beek), waar de weg licht dalend langs velden en bomen loopt. In de droge, harde grond is het ook met the Deuce of Spades hard werken om een gat te graven, maar de beloning – met m’n kop in de najaarszon, tussen de stengels en struiken die m’n sanitaire activiteit aan het gezicht onttrekken – is er naar.

Ik sla linksaf en fiets de laatste vier kilometer naar Romans-sur-Isère. Een mijlpaal, vanaf Romans begint een gebied waar ik vanaf 1998 elk jaar, soms vaker, kom. In de eerste jaren alleen met Elsbeth, daarna ook met onze mannen. Hier begint een deel van de Drôme dat ik goed ken, het voelt vertrouwd, op het terras van een beetje treurige kebab-joint drink ik een blik cola. Romans. Nu ben ik echt een heel eind.

Brug over de Isère, Romans

Brug over de Isère, Romans.

Varianten

Tussen Romans en Crest loopt de route van noord naar zuid door het vlakke land tussen de Rhône en de Vercors. Rechts, onzichtbaar in de verte, de grote rivier met aan de overkant de rotsen van de Ardèche. Links de oprijzende hellingen van het plateau. De Groenewegfietser heeft hier de keuze tussen twee route-varianten, de een wat meer richting de Rhône en (dus) vlakker, de ander dichter op de Vercors, met meer golvingen. Over het vlakke alternatief fietste ik vaker van en naar Valence, ik kies de variant die door meer natuur gaat.

Chabeuil met versterkte dorpspoort

Chabeuil met versterkte dorpspoort.

Uiterwaarden-gevoel

Ik steek de Isère (op 140 meter) over en verlaat de stad. Al ga ik tot Bésayes ruim honderd meter omhoog, op de eerste twintig kilometer tot Chabeuil (op 210 meter) is er iets van een uiterwaarden-gevoel. Rechts van me gaat het vlakke land licht naar beneden, naar Valence, Portes-lès-Valence, de Rhône en de A7. Ik benoem de plekken aan de horizon, speur om me heen naar punten die ik ken.

De zon is sterk, de wegen niet al te druk, mijn blik is strak gericht op het zuiden, op Crest waar ik straks Coby en Nico zie. Ze vragen me wat ik wil eten en drinken, ik houd ze via Whatsapp op de hoogte van m’n vorderingen en schat hoe laat ik op de brug ben. Ze wonen er vijftien kilometer vandaan.

Zondagsfeer

In Chabeuil is het markt en zondag. De versterkte dorpspoort uit de dertiende en veertiende eeuw steekt af tegen de onbewolkte lucht, mensen slenteren langs kramen, bars en winkels. De straten zijn afgezet, ik laveer voorzichtig langs de bezoekers die zich wentelen in zondagsfeer en najaarsweer.

Intenser

Het is inmiddels kwart over twee, de lucht heeft z’n ochtendkoelte verloren, de zon wordt intenser. De route gaat over smalle en verlaten wegen, soms nauwelijks breder dan een flink fietspad, en gaat meegolven met de uitlopers van de hellingen links van me. Na Montvendre (200 meter) begint een klim naar 337 meter. Op een ander moment niets bijzonders, nu kost het me moeite, het is behoorlijk steil. M’n hoofd wil wel, maar m’n benen niet. Ze zijn leeg, ik heb al even niets meer gegeten, spaar m’n honger voor de picknick straks. De warmte staat me tegen, het asfalt hobbelt, de vaart van vanmorgen is er helemaal uit.

Vaunaveys-la-Rochette, fietsroute Middellandse Zee

Vaunaveys-la-Rochette (videobeeld).

Tour de Crest

Tour de Crest, donjon en enig overgebleven deel van een kasteel uit de twaalfde eeuw.

Credit

In de buurt van La Baume-Cornillane is de klim voorbij maar wordt de weg niet vlak. Het gaat maar door. Een korte klim, een afdaling, een beek over en weer omhoog. En nog een keer. Het asfalt zelf is goed, maar de weg hobbelt zo dat ik soms loskom van het zadel en in afdalingen niet kan laten gaan. Ik begin me aan alles te ergeren, voor het eerst deze tocht. Het zijn m’n lege benen en het is de weg die veel meer op en neer gaat dan ik had verwacht. In de schaduw stop ik om wat te drinken en op de kaart te kijken. Ik had berekend dat het vanaf de start van vanmorgen 110 kilometer is tot Crest. Ik kijk naar hoeveel ik gefietst heb en dan weer naar de kaart. Crest blijkt een volle tien kilometer verder dan ik dacht. Stront! Vervelend.

Ik app Coby en Nico een nieuwe ETA en roep mezelf tot de orde. Geen gezeur Peeters. Ik wil er gewoon zijn, meer is er niet aan de hand. Al kost de weg energie en is m’n accu leeg en de zon warm, fietsen is de enige manier. Dit is eigenlijk een prachtig stuk, dat veel meer credit verdient dan ik het geef.

Het gaat nog een laatste keer omhoog, naar 352 meter bij La Rochette, daarna is het alleen nog maar omlaag naar het dal van de Drôme. M’n fiets is niet te houden, net als in de afdaling na de Splügenpas, op weg naar Rome. “Rustig!” zei ik tegen m’n fiets. Niet bijzonder nuttig, maar het lijkt alsof-ie oncontroleerbaar is. Dat komt, zie ik als ik even inhoud, omdat de afdaling veel steiler is dan hij op het oog lijkt.

Ik suis naar beneden, zie de witte borden met bekende plaatsnamen. Wat is het bijzonder om hier te fietsen, wat onwerkelijk, wat geweldig. Op het ronde point van de D538 met de D93 ga ik linksaf en zie de donjon van Crest. Ik passeer het plaatsnaambord en ineens rollen er tranen over m’n wangen. Ik ben hier 1240 fietskilometers van huis en toch thuis, dat ik hier fiets doet me veel meer dan ik had verwacht. Om vier uur sta ik op de brug.

De brug is vernieuwd. Naast de rijbaan loopt nu, gescheiden van de auto’s door een betonnen barrier met houten bank, een strook voor fietsers en voetgangers. Ik zet m’n fiets tegen de reling en kijk naar de Drôme, die heel in de verte in de Voor-Alpen lijkt te verdwijnen. Het water staat niet hoog, dat doet het haast nooit meer, in de zomer zijn er weken dat je er niet kunt kanoën zonder hele stukken met de bodem over het grind te schuiven.

Familie

Ze lopen de brug op, Max spring op en wil naar me toe, snuit in m’n gezicht, ik haal m’n handen door z’n vacht en aai z’n lieve kop. “Eeuwige vriendschap” zeg ik tegen ‘m wanneer we bij hen zijn en hij naast m’n stoel ligt. Loup, z’n broer, blijft bij Nico, als een secondant die nooit van z’n zijde wijkt. Coby glundert, Nico lacht, we omhelzen elkaar en gaan zitten.

Coby heb ik voor het eerst ontmoet als de moeder van de vrouw waarmee ik in 1995 en 1996 bijna een jaar door Azië en Europa fietste. We begonnen aan de reis als gewonde geliefden, niet wetende wat er van ons zou worden en tegelijkertijd zeker wetend dat we hoe dan ook die reis wilden maken. Fietsend over Sumatra, door Maleisië, Thailand en een winters Rajasthan, wadend door de rivieren van de Terai en lopend rond Annapurna heelden we. We durfden voor het eerst ruzie te maken en ons uit te spreken. We keken naar onszelf en naar onze tijd samen en keerden terug als broer en zus, met een liefde die er nog steeds was maar een betere naam had.

Max. Eeuwige vriendschap.

Opa en oma

Terug in Nederland gingen we om praktische redenen (we moesten anders twee woningen zoeken) in dezelfde flat in Amersfoort wonen, zij leerde iemand kennen, ik ontmoette Elsbeth. Het contact met Coby en haar Nederlands-Canadese man Nico bleef en werd gaandeweg sterker. In 1994 gingen ze in Frankrijk wonen, ik bleef naar hen toe gaan, stelde Elsbeth aan hen voor.

Toen de beide jongens kwamen, op een moment waarop mijn beide ouders al overleden waren en ook Elsbeth niet lang daarna haar vader verloor, vroegen ze ons of ze de opa en oma van onze zoons mochten worden. Dat waren ze al. Zo werden ze familie, niet van stamboom maar van het hart. Mon fils de coeur zegt Coby als we samen in de buurt boodschappen doen en de vrouw achter de kassa – iedereen kent Coby, ze was hier infirmière liberale, wijkverpleegkundige – vraagt wie die man is. Ze hier weer te zien is onwerkelijk en onwerkelijk mooi. We eten, drinken en vertellen verhalen. Uitkijkend over de Drôme, op de brug van Crest.

Aouste-sur-Sye

Aouste-sur-Sye.

Afscheid

Tegen half zes nemen we afscheid, een knuffel, een aai, een handkus bij het wegfietsen. Het is, weet ik nu, de laatste keer dat ik Max gezien heb.

Achteromkijkend zwaai ik nog eens. Ik fiets verder over de brug, sla op de zuidoever van de Drôme linksaf en neem een rustige weg langs het water die verderop een mooi fietspad wordt. De route volgt op de noordoever de doorgaande en veel drukkere D93 door Crest, die geen meerwaarde heeft.

Het was vreemd om na dagen fietsen ineens op bekend terrein zijn, plekken met zoveel herinneringen aan vakanties met Elsbeth en de mannen. Het is net zo vreemd om dat nu weer te verlaten. Ik ben weer alleen, bezig met de tocht, met de 150 kilometer per dag en met de kilometers die ik vanavond moet maken om het te halen. Op het fietspad langs de Drôme maak ik de switch tussen werelden. Het valt me zwaar, maar dat geeft niet, het was het waard.

La Roche Colombe, fietsroute Groene weg

La Roche Colombe (886 meter).

Weg langs de Roche Colombe

Vertrouwd

Bij Aouste ga ik rechts en steek het spoor en de D164 over. Ik moet de alleenheid van me afschudden en pep mezelf op. Het landschap helpt me, vóór me steekt de Roche Colombe als een rotsige oprisping boven het beboste land uit, beschenen door de avondzon. Moed en motivatie keren terug, ik ga beginnen aan een klim waarmee ik vandaag rekening heb gehouden, die naar de Col du Pas de Lauzun.

Het is een populaire klim. In de berm staan blauwe borden met de hoogte van de col, hoe ver die nog is en hoogte en hellingspercentage van het moment. Ze staan er ook op de klim naar de Col de la Grande Limite die ik vanaf Coby en Nico wel eens fiets, de eerste col met m’n ligfiets. De klim voelt daardoor vertrouwd, de borden motiveren als een coach die me vanaf de zijlijn aanmoedigt. Bij de oversteek, zojuist, van de D164 zat ik op 210 meter, de col ligt op 504 meter. Niet heel hoog, de lucht is koel, het licht wonderschoon. Ik ga ‘m doen.

Te overzien

Terwijl de weg langzaam stijgt denk ik aan de vraag die Coby me een uurtje geleden stelde: hoe ver het nog is tot de Middellandse Zee. Na wat gereken: vanaf Crest nog 233 kilometer. Dat is, realiseer ik me ineens, een Fietselfstedentocht. Dus tussen vanavond half zes (de brug in Crest) en morgenavond of morgennacht moet ik nog een Fietselfstedentocht fietsen. Dat klinkt, wonderlijk misschien, als te overzien. Die afstand fiets ik op Tweede Pinksterdag ook in een enkele, lange dag. Die constatering geeft me bakken met moed. De voortgang vandaag is tot nu toe dik in orde, dat ga ik nog even volhouden. Vanavond ga ik voor de laatste keer tijdens de tocht m’n tent ergens opzetten. Morgennacht reken ik niet mee, dan ben ik er, dan maakt het me helemaal niets meer uit waar ik slaap.

Tussen de rotsen van de Roche Colombe

Tussen de rotsen van de Roche Colombe (videobeeld).

Col du Pas de Lauzun, fietsroute Middellandse Zee

Col du Pas de Lauzun.

Engte

Het is prachtig om me heen. De klim is heel geleidelijk, de weg loopt strak langs rotswanden en wurmt zich op het indrukwekkendste punt van de klim tussen de rotsen door (ik vermoed de pas, engte, waarnaar de col genoemd is). Wat een spectaculair stuk, elke hoogtemeter wordt beloond. De zon is al onder de horizon, de rotsen vangen het laatste rode licht.

De pas zelf is niet bijzonder. “Die ligt achter me” zeg ik tegen m’n videocamera, “mooi”, hindernis genomen – maar wel een hele mooie. Ik maak een foto en fiets door, met naast me rotsen die gaandeweg afstand nemen van de weg.

De afdaling is mild, ik laat m’n fiets gaan en zwier zonder veel te trappen over de weg. Bonuskilometers, na Saoû door een dal dat iets wegheeft van een badkuip met om me heen rotsen als de rand ervan.

Voorbij de Col du Pas de Lauzun

Voorbij de col.

Pont-de-Barret

Pont-de-Barret.

Als zomer

De afdaling gaat over in vals plat, ik zet aan en vlieg door het landschap. Knallen, gáán, kilometers maken. Zo ver mogelijk komen vanavond. De schemer dimt het uitzicht, de temperatuur is als op een zomeravond, het is hier duidelijk warmer dan in het midden en noorden. Het is niet eens fris. De weg wordt vlak, ik moet weer fietsen, om me heen verschijnen de huizen van Pont-de-Barret. In een bar-tabac brandt licht, de deur staat open, buiten zitten mensen aan een tafel. Ik ga hier even pauzeren, met wat leven om me heen en om de lol van het fietsen erin te houden. Ik drink een ice tea en eet twee zakjes chips leeg. Het dorp is stil, de stamgasten op het kleine terras bespreken de toestand in dorp, land en halfrond, ik doe me tegoed aan een korte rust en een herfstavond die als zomer voelt.

Nico appt dat hier een goed restaurant zit, L’auberge des 3 Becs, maar daarvoor is het nu niet het moment. Het gaat heel goed, daar ga ik zo lang mogelijk gebruik van maken.

Perdu

Even later fiets ik langs het restaurant, het dorp uit, het donker in. Ik fiets en fiets, met een paar kleine klimmen over eenzame landwegen. Op een smalle weg langs een akker stop ik om Elsbeth te bellen. Het wordt later, zij gaat dadelijk slapen, haar wekker gaat morgen om zes uur. Het is fijn om haar stem te horen, in het donker met alleen het licht van m’n koplamp. Dichtbij hoor ik zacht gerinkel. Huh? Er loopt iets op de weg, iets kleins, een dier. In de lichtbundel verschijnt een hondje. ‘Daar zit waarschijnlijk een touw aan vast, en een mens’ denk ik. Dat blijkt te kloppen, uit het donker komen een riem en een man tevoorschijn. Hij loopt op me af en vraagt of alles goed gaat, of ik niet perdu (verdwaald) ben. Aardig. “Non, tout va bien, merci monsieur”. Ik wens Elsbeth een goede nacht.

Het kleine rode lichtje is van een passerend vliegtuig.

Moed

In een dorp fiets ik langs een houten bushok. Stopplek. Ik heb sinds de picknick met Coby en Nico niet meer gegeten, die zakjes chips zijn niet genoeg, als ik nog door wil moet er echt energie in. Ik eet een paar flinke sneeën volkorenbrood met dikke stukken brie en bereken hoeveel ik er vanavond nog wil doen. Om de bij het opstaan resterende afstand gelijk tussen vandaag en morgen te verdelen zou ik er nog 28 moeten. Dat lijkt heel ver weg. ‘Weet je’, denk ik bij mezelf, ‘begin er gewoon aan en kijk wat er gebeurt, elke kilometer is er een’. Dat is wat ik doe.

‘Piep!’ doet Garmin na een tijdje. Er nadert een klim. Que? Op blauwe borden in de berm zie ik dat het een klim is naar een col van 484 meter. Dit is na de col na Crest de andere grotere klim die ik op de kaart gezien had, maar die ik pas morgen verwachtte. Hij dient zich eerder aan dan gedacht. Ik moet hard slikken en de moed uit alle hoeken halen. Ik zit hier op 260 meter, die 224 klimmeters zijn te overzien, maar het kost me moeite me erop in te stellen. Het donker is doodstil, de weg verlaten. ‘Dit is de laatste col op de route, de laatste klim die echt wat voorstelt. Doe ‘m maar gewoon, dan heb je ‘m gehad’ coach ik mezelf.

Bijzonder

Ik begin, voornamelijk door bos, over een bredere weg die het weinige restlicht toelaat. De klim doe ik met stops, om m’n benen te laten herstellen en om de moed erin te houden. Op een open stuk staat de sterrenhemel boven me, met heel in de verte een geel-oranje vlek waar een dorp is. Het is stiller dan ooit, ik stap af en maak een foto. Dit is echt bijzonder fietsen. Dit is, uiteindelijk, het avontuur dat ik zoek.

Op de col rijd ik even verkeerd, ik blijk een kleine, niet de grotere weg te moeten nemen. Een hobbelasfalt-weg die, $#@!&, nog even omhoog gaat alvorens aan de afdaling te beginnen. Genoeg geweest voor vanavond? Om me heen is er niets dan donker dierenbos, behalve dat ik werkelijk niets zie is het me ook te spooky, hier ga ik niet staan. ‘Ik doe de afdaling ook nog’ zeg ik tegen mezelf, ‘kost waarschijnlijk weinig energie en elke kilometer die ik nu doe… Aan het eind van de afdaling is een dorp, wie weet vind ik daar een plek’. Na acht kilometer suizen door de zwoele avondlucht fiets ik om half twaalf door Taulignan.

Taulignan, fietsroute Groene weg

Taulignan.

Beschikt

Vrijwel meteen na binnenkomst van het dorp zie ik links een klein grasveld, een soort dorpstuin met een boomgaard. Er staat een stenen bank en een houten schuur met een grote stapel brandhout, er is geen hek. Ik kijk om me heen, is dit niet iemand’s voortuin? Het lijkt er niet op, achter geen enkel raam brandt bovendien licht. Dit is dé plek, als door de fietsgoden beschikt. Het grasje is goed, de straatverlichting is aan, ik kan zelfs met licht m’n tent opzetten. Wereldplek. Hier ga ik slapen.

Ik zet m’n fiets bij de schuur en sla de rit op: 169 kilometer en 1847 hoogtemeters. Na het door mij ongeldig verklaarde record van dag 5 is dit een nieuw record aantal hoogtemeters op een enkele fietsdag. M’n vorige record was van dag 10 van de tocht naar Rome, de dag met de Splügenpas.

Een gelukkige en zeer tevreden Groenewegfietser zet z’n tent op, poetst z’n tanden in de boomgaard en ligt om tien over twaalf in de slaapzak. De dunne trui is vannacht niet nodig. Ik zet de wekker om kwart over zes, ik moet echt zes uur slapen, ik heb vandaag veel van mezelf gevraagd. Wat een perfect einde van zo’n dag. Goed gedaan man.

Dag 10 | Taulignan – Saintes-Maries-de-la-Mer

 

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.