Foto hierboven: heuvelgebied tussen Mook en Groesbeek.
Ik kijk op m’n telefoon. Het is tien voor zes, over tien minuten gaat de wekker, niet meer nodig. Vannacht moest ik er om drie uur uit en lag daarna een tijd wakker, ik had geen rust. Nu is die er wel, ik voel me klaar voor de dag. Toch goed geslapen, het was vannacht koud om me heen, maar niet in m’n slaapzak. De zon komt op achter de fruitbomen, de schemer verlaat het veld. Ik hang snel m’n telefoon aan de stroom in het sanitairgebouw, dat ik tot m’n vertrek voor mezelf zal hebben. De ingebouwde lader van m’n fiets (een Forumslader) doet het niet, ik moet woekeren met een powerbank en een enkel stopcontact.
De fietswinkel (Horizon bicycles in Utrecht) die de lader had geleverd en ingebouwd fixte het probleem in 2 minuten: in de USB-aansluiting zat corrosie. Onderdeel vervangen, lader werkt weer.
Vreemd
Ik ontbijt met m’n muts op, in de stilte van de beginnende dag. Koningsdag. Als ik om half acht wegrijd doe ik m’n handschoenen aan. Eind april, dit voorjaar is in meer dan één opzicht anders dan anders.
Ik ben alleen op de weg, alleen met het lage zonlicht, de frisse lucht en de vogels die kwetterend heen en weer vliegen. Het geluk stroomt door me heen, terug van weggeweest. Dit, hier, nu. Groter maak ik het niet en groter hoeft het niet te zijn. In Bemmel kom ik een enkele wielrenner tegen en maak ik foto’s van De Kinkelenburg, glorierijk glunderend in het gele ochtendlicht.
Buiten het dorp ben ik in de Bemmelse Waard, een noordelijke uiterwaard van de Waal. In het echt is het net zo bijzonder als het er bij het uitzetten van de route uitzag. Water, weilanden en weidevogels. Groene stilte met een fijn fietspad recht naar het zuiden, naar de Waal. Links aan de horizon staan grote stalen machines en loopbanden van een zandwinning aan een grote plas. Ze doen me denken aan Ferropolis op m’n tocht naar Berlijn. De associatie maakt me blij, net als de sfeer van dit onbekende rivierenland. In de verte van het open landschap ligt een heuvelrand met bos erop, waarschijnlijk de omgeving van Groesbeek, daar ga ik naar toe. Juffrouw ooievaar stapt steltig door het weiland en pikt dingen uit het gras die alleen ooievaars begrijpen.
Vanaf de Waaldijk zie ik Nijmegen liggen, met verderop over de rivier de boog van de Oversteek. Plekken die ik ken, van eerdere tochten, m’n gedachten gaan rollen. Schuchter, maar de goede kant op. Dit is leuk fietsen. Ik zit anders op m’n fiets dan gisteren. Uitgerust, met meer aandacht voor alles om me heen. De wind is nog steeds koud, vandaag gaat het 15 graden worden, een dag die goed begonnen is.
Een pad met een verhaal
Het fietspad aan de noordkant van de Waalbrug is afgesloten omdat de brug wordt gerenoveerd, ik moet terug voor het pad aan de zuidkant. De pleinen in Nijmegen zijn rustig om deze tijd op een vrije dag. Bij het route maken heb ik het centrum vermeden, langs het Radboud fiets ik de stad al snel weer uit. Waar het bos van Heumensoord stopt passeer ik een spoorwegovergang. Ik ga in de remmen omdat ik ineens het pad herken langs het spoor, een pad met een verhaal. Daar liep ik ruim 15 jaar geleden als brandweerman toen ik een 24-uursdienst meedraaide met de beroepsploeg op post Nijmegen-Centrum. Deze plek ben ik niet vergeten.
Niet verplicht
Rond koffietijd gaat het alarm. Terwijl ik achterin de tankautospuit klim praat de bevelvoerder me bij. We rukken uit voor een springer, iemand die voor de trein is gesprongen. Hij en de mannen achterin maken me duidelijk dat ik me niet verplicht moet voelen om aan de inzet mee te doen. Ieder mens reageert hier anders op, in sommige situaties is het beter een stap opzij te zetten. Dat kan gewoon. De professionaliteit die hieruit spreekt maakt indruk op me, net als de totale afwezigheid van grotemannengedrag. Later, als ik zelf bevelvoerder ben, breng ik deze les in de praktijk door m’n mensen dezelfde vraag te stellen bij de gelukkig zeldzame keren dat we situaties als deze meemaken.
Bij het uitstappen vraagt hij het nog een keer. Ik besluit mee te gaan, dan weet ik meteen wat het met me doet en of ik dit kan. Het zoekend lopen langs het spoor is vervelender dan de confrontatie zelf. Wat ik zie en meemaak belet me niet om m’n werk te doen. Wel ga ik even naar een agent die in een fietstas de ID van de man gevonden heeft. Ik kijk naar de foto, ik wil weten wie hier gestorven is. Uit respect, zodat de inzet meer wordt dan het helpen van de begrafenisondernemer en het schoonmaken van de trein op de overgang. Op een vreemde manier ben ik blij dat ik dit kan doen, omdat niet iedereen dit wil en kan. Ik kan iets betekenen, al is het aan het einde van een leven. Niemand mag in de steek gelaten worden, niet bij leven en niet in de dood.
Grens
Ik sla rechtsaf en volg een stuk van de LF3a, een aangenaam en recht stuk door een lang bos. Dames zijn druk pratend aan het hardlopen. Wielrenners suizen me voorbij. Resten van stuwwallen golven onder het fietspad, de bomen zijn nog maar net uitgelopen, over het grijsbruine bos ligt het eerste dunne laagje heldergroene knoppen. Ik ga over 80 meter heen en bereik het kruispunt op de grens van Gelderland en Limburg. Hier begint de provincie al waarvan het zuidelijkste puntje m’n doel is. Bij Mook, aan de rand van een breed uitzicht, maken route en pad een knik naar links. Vóór me heuvelt het verre grasland plotseling en on-Nederlands. Groepjes bomen, hier en daar een boerderij, aan de horizon een strook bomen op een heuvel. Een zandpad loopt langs de rand van het weiland naar beneden, verzonken en verscholen naast een haag struiken.
Weerzien
Ik ga links, over een onverharde weg langs de bosrand. De bosrand wijkt, het zand wordt mul, ik rijd me bijna vast. Mountainbikers komen me voorbij, de zon schijnt over het veld. De wereld is op slag veranderd. Dat gevoel wordt nog sterker als ik naar het zuidoosten afbuig. In de verte vóór me ligt Duitsland, het land golft in plooien en ruggen achter elkaar. Ineens ben ik aan de voet van de Ardennen, in de aanloop naar de Eifel, op een tocht door een vertrouwd onbekend landschap. Het gevoel overvalt me, ik weet niet wat me gebeurt, de tranen lopen over m’n wangen van geluk. Zo sterk was het gemis, zo mooi is het weerzien nu.
Priorities
Aan welke kant van de grens ik ook fiets, het maakt niet uit: dit voelt als het avontuur waarnaar ik op zoek ben. Dus dan is het dat ook. Het onbekende gaat verder, m’n route volgt een fietspad op de grens van Nederland en Duitsland, langs de zuidrand van het Reichswald. Links van me het omhooglopende bos waarin zich een populatie van honderd edelherten schuilhoudt, rechts van me een begrazingsgebied met elzen waar het hertenspul bij rust en schemer komt eten. Nu ben ik de enige hier, ik heb het zo naar m’n zin dat ik er haast plakjes van kan snijden. Via een grindafgraving met grote grijpers en ratelende lopende banden rijd ik terug de weilanden in, richting Ottersum waar ik iets te eten hoop te vinden. Het dorp heeft een forse ijswinkel (waar je, als je weet waarnaar je moet vragen, ook vast alle smaken van Bertie Bott’s Every Flavour Beans kunt krijgen. Denk aan gras, oorsmeer en papier), maar geen bakker of kruidenier. Life is all about priorities.
Ik steek de rivier over waaraan Elsbeth haar achternaam ontleent. Andersom kan ook, maar is minder waarschijnlijk. Ik maak een foto van het bordje: Niers.
Geweldig fietsen
Niet lang daarna fiets ik het bos in en begin ik aan een langgerekt stuk natuur dat van noord naar zuid de rechteroever (de oostzijde, bij ‘linker’ en ‘rechter’ sta je bij een rivier met je rug naar de bron) van de Maas volgt. Tussen Heijen aan de noordkant en (grofweg) Arcen aan de zuidkant vormt deze strook het nationaal park De Maasduinen. Toen ik de route uitzette dacht ik bij mezelf ‘dit moet heel mooi zijn, alleen maar bos en allemaal onbekend’. Nu ik hier fiets kan ik alleen maar denken ‘en dat klopt ook, van begin tot eind’. Zo’n 33 kilometer lang kom ik bijna het bos niet uit. Een enkele keer schamp ik een dorp dat – in de beste Noord-Franse traditie – een op z’n voorraden interende fietser niets te bieden heeft, maar dat is alles. Het is echt geweldig fietsen.
Waldwege
M’n route door de Maasduinen gaat helemaal over fietspaden en boswegen, ik kom maar een paar auto’s tegen. Zandwegen zijn meestal hard aangereden, een enkele keer is het mul zand, soms het zand-met-grof-grind dat me aan de Waldwege op weg naar Berlijn doet denken. Ik fiets langs zandduinen, door groen schemerende bossen en over een enkel stuk hei. Vaak op de grens van gras en bomen, met links van me akkers en weiden en aan de rechterkant het bos. Alleen ben ik niet, vooral oudere mensen op e-bikes genieten van de zon en het voorjaar waaraan de natuur eindelijk begonnen lijkt te zijn. Inhalen is geen probleem, iedereen zegt gedag en gaat opzij. De drukte is er, maar zonder vervelend randje.
Niet beladen
Bij het verlaten van het bos sta ik aan de Maas, die ik volg over een heel smal fietspad langs de N271. Het kon hier even niet anders. Bij Arcen sla ik linksaf, terug het groen in, op de weg naar een Roompot vakantiepark. Wat een vreemde naam voor vakantiepret. Klinkt als een bakkers-fetish waarmee gemaskerde dikbuiken in slecht verlichte kelders losgaan. Verzin een andere naam, echt.
Net vóór de ingang van het park gaat een gravelweg rechtsaf, waar ik mag en kan fietsen. Bij de ingang is een supermarkt waar ik m’n voorraad aanvul en lunch insla. Duur en onpersoonlijk, maar de cola is koud. Op een boomstam langs de weg neem ik een eetpauze in de zon. Aan de andere kant van het hek ligt Klein Vink, waar m’n ouders vaak naartoe gingen. Ze waren er heel graag. Ik mis ze nog vaak, deze plek had beladen kunnen zijn maar is het niet. Alsof de verdoving van dit voorjaar nog niet helemaal is uitgewerkt. Het zal zijn omdat ik hier zelf nooit geweest ben.
Vreemd idee
Al heet het geen Maasduinen meer, het bos blijft nog even totdat ik met een grote omtrekkende beweging om Venlo heen fiets. Aan de oostkant van de stad ligt een groot zweefvliegveld, met een lier op de kopse kant van het veld-annex-baan, waar drommen Duitsers op bankjes kijken naar wat er niet gebeurt. Ik fiets langs de rand van Nederland, als ik een steen naar links gooi komt die in Duitsland terecht. Dat ik daar officieel nog niet mag fietsen is een vreemd idee, waardoor ik onwillekeurig extra let op stukjes pad die toch even door de tuin van de buren gaan.
Bij Tegelen kom ik langs abdij Ulingsheide, een voormalig trappistenklooster. Daarna is het, langs een Duitse hei en door boerenland, niet ver meer tot camping Natuurplezier, waar ik om tien over zes aankom.
De camping ligt aan de rand van Nederland, aan een Duits bos, met aan de overkant van de weg een café en als buren een restaurant. De receptie is tussen zes en zeven ’s avonds gesloten, ontdek ik als ik al op zo’n zoemerknop heb gedrukt. Een vrouw komt meteen uit een gebouwtje lopen, ik verontschuldig me. Allemaal geen probleem, ze was nog niet aan het eten. Ik zet een snuitje op en ga achter haar aan de kleine receptie in. Het is 12 euro, met onbeperkt douchen en heet water. Ze is erg aardig, ik vraag haar of er iets van de horeca rond de camping open is. Ze checkt het. Het restaurant naast de camping, De Grens, zou open moeten zijn. En anders moet ik maar zeggen dat ik van de camping kom, dat opent beslist de deur. Ik bedank haar, zet m’n fiets op het kampeerveld en maak rechtsomkeert richting de grens.
Aangesloten
Ik heb instant-voer bij me, maar na 114 kilometer rivierenland en Maasduinen is eten halen een fijn plan. Een vracht frieten is nu zelfs een erg goed idee. Een man is bezig met het terrasplan, hij schuift met tafels en stoelen en hangt linten op. Er daagt me iets. “Morgen mogen de terrassen toch weer open?” vraag ik. Hij kijkt me aan alsof ik zojuist heb verkondigd dat water nat is en de paus katholiek. “Jazeker, vanaf 12 uur!” “Dan zal het morgen wel druk worden!” zeg ik, invoelend. “Dat zal wel meevallen, het is een gewone doordeweekse dag.” Wat ik zeg klinkt allemaal niet erg aangesloten, ik switch naar de voedselvoorziening. Of ze misschien een afhaalmenu hebben. Terwijl ik me net te laat bedenk dat dit al maanden het enige menu is dat restaurants mógen hebben. Ik boek geen vooruitgang. Een jonge vrouw brengt het menu, ik kan me niet beheersen en bestel friet met – oh zondig mens – een bockwurst. Al riskeer ik er een publieke geseling mee, er moeten eiwitten in en De Grens lijkt me geen tofu-hotspot. En ik heb er nu ongelooflijk veel zin in, dat ook.
Op een plastic stoel die ik aan de rand van het veld heb gevonden eet ik m’n grensmaal. Een stel uit een caravan aan de overkant komt langs en zegt allervriendelijkst gedag, we maken een praatje. Twee fietsers met bikepacking-spullen fietsen de camping op en gaan ver achter me op het veld staan. Ik zet m’n tent op, douche en hang m’n uitgewassen fietsbroek in het sanitairgebouw te drogen, met m’n handdoek ernaast. Hier kan dat. Voor koffie moet de brander er alsnog uit, ik laat het zo en schroef in plaats daarvan een mini-flesje wijn open. Met op de achtergrond een zon die bijna de horizon raakt fluit een merel keihard en glashelder z’n liedjes over het veld. Ik zit het tafereel in me op te nemen, het is stil en rustig, buiten en in m’n hoofd. Vandaag was heel anders dan gisteren, net als ikzelf. Vandaag was prachtig, vandaag had avontuur. De moeheid overvalt me, ik laat ‘m toe. Om kwart over negen ga ik tanden poetsen. Niet veel later val ik in een diepe en gelukkige slaap.