Foto hierboven: de Winthagerhof, monumentale hoeve aan de noordkant van Winthagen.
Buiten de tent, in de frisse stilte van de slapende camping, staat de maan boven me. Ik herhaal het ritueel van gisteren en laad m’n telefoon op in het sanitairgebouw. Binnen is de plas- en doucheworkflow tot in de puntjes covid-proof afgezet, met eenrichtingsverkeer-borden, linten, afgedekte wasbakken en spatzeilen. M’n fietsbroek is bijna droog, m’n handdoek helemaal. Ik was twee paar sokken uit en ga ontbijten. Ik sleep de stoel en m’n zooi naar de achterrand van het veld, op afstand van de caravans en campers. Daar maak ik koffie in de hoop dat de herrie van m’n DragonFly de andere kampeerders niet wakker maakt. Om vijf voor half acht fiets ik weg, op weg naar het zuiden.
De vroege dag
Ik maak een foto van Knotenpunkt 53, een paar meter naast de weg, aan de andere kant van een onzichtbaar gordijn. Brüggen, Bracht en Kaldenkirchen, de fietsbordjes wijzen naar Duitse dorpen waar ik alleen in dringende gevallen naartoe mag, om daarna verplicht in quarantaine te moeten.
Het eerste uur is wederom het mooiste van de dag. Ik ben alleen op een gravelweg langs de Duitse grens. Boven de akkers hangt een enkele flard dunne mist, de witte wolken vlokken, de frisse ochtend maakt een muts en handschoenen nodig. Een enkele wandelaar, een vrouw met een hond. Ze zeggen gedag, we delen het geluk van de vroege dag.
Stilte
Het is een uur van stilte. Zondagavond, de avond op de Baarnse camping voorafgaande aan deze tocht, keek ik naar The big silence. Negen jaar geleden zag ik de serie op TV, ik downloadde de afleveringen omdat ze in m’n hoofd bleven zitten. Ze hadden met mij te maken. Ik wilde ze weer zien, ik verlangde ernaar terug. In de schemer van de camping in avondrust hoor ik de voice-over van father Christopher Jamison met het intro van de serie:
“Many of the world’s religions believe there is one simple path that leads us towards God. This same path takes us to the very centre of who we are. It has been at the core of the Catholic mystical tradition for centuries. But outside religious settings it’s almost disappeared. It’s called silence.”
Met deze zinnen begint een driedelige BBC-documentaire over een experiment waarbij vijf Britten acht dagen lang in volledige stilte doorbrengen. Je maakt kennis met Carrie, David, Helen, Jon en Trish. Geen monniken, maar mensen middenin het leven. Er gebeurt iets met ieder van hen en in hen. Eerst is er weerstand, een kleine opstand, daarna gaat de stilte werken. Het sleept de deelnemers mee, het sleept mij als kijker mee. Ontroering zonder verdriet, verlangen zonder nood. Als een thuis waar ik hoor, een thuis waarvan ik het adres niet heb.
Leven zonder antwoorden
Ik wil hen achterna. Diep in mij zit een sterk godsbesef. Ik word niet onrustig van vragen over het wie en het hoe. Ik word rustig van God. Ik kan leven zonder antwoorden, omdat ik ze niet verlang. De verbondenheid loopt niet via een tot god gemaakte mens, noch via menselijke constructen van erfzonde en bevrijding. Liefdeloze constructen rond een bizarre voorstelling van een wraakzuchtige, oordelende God en de mens die een levenslang pak slaag verdient. Ik heb die voorstelling niet. Als filosoof intrigeert dat godsbeeld me, als ik psycholoog was zou ik het kunnen begrijpen als de behoefte aan houvast van hen die een leven rond eigen keuzes moeilijk verdragen. Die in plaats daarvan kiezen voor een levenslange beduchtheid voor een God die alles stuurt volgens een onbegrijpelijk plan. In dat plan voorziet God ook de verschrikkingen van oorlog, ziekte en onrecht. Waar halen we dat in hemelsnaam vandaan. Voor mij mag alles wat de mens erbij verzonnen heeft overboord. Het is ruis, als vergeelde vernislagen van een jarenlange menselijke restauratie, waaronder de heldere kleuren van de oorspronkelijke boodschap verborgen liggen. Als God god is, laat hij zich niet door een bang menselijk beeld scheppen.
Benedictijn Jamison, initiatiefnemer van het experiment, zegt in de inleiding dat stilte de weg is naar een pure heart, dat de deur openzet naar God. Ineens realiseer ik me dat ik zelf iets heb ervaren van wat er met de deelnemers gebeurt. Ik heb uren in stilte gefietst, in vroege ochtenden en door lege oktoberbossen. Ik ben drie van de vier weken alleen geweest op weg naar de Noordkaap. Elke keer zijn er dingen bovengekomen die ik geen aandacht had gegeven. Die ik me soms niet realiseerde en waar ik overheen gewalst had. Ze hebben hun aandacht alsnog opgeëist, net als bij de deelnemers aan The big silence. Ik heb het diepste verdriet beleefd, verdriet dat daarna minder heftig werd en waar ik voorbij kon kijken. Daardoor viel er een open plek in het bos waar het zonlicht weer bij kon. Ik heb dingen begrepen, ik ben boos geweest en heb daarna vergeven. Ik heb liefde hervonden en soms het hoofd gebogen, bevrijd.
Spiegel
In een van de vorige nummers van De vogelvrije fietser, het kwartaalblad van de Fietsersbond, stond een verhaal over een vrouw die solo lange fietstochten had gemaakt. Ze was uitgesproken. Het idee dat je in je eentje tot waardevolle inzichten komt vond ze onzin, alleen samen met de ander kon je groeien. Een teken van de tijd, waarin we ons levensgeluk meer dan ooit afhankelijk maken van sociale inbedding. Haar waarheid is niet de mijne. De ander kan je confronteren met je gedrag en houding, op een manier die je in je eentje niet kunt. Die spreekwoordelijke spiegel heeft een waardevolle functie: groeien in de vaardigheid van het menselijk samenleven. Die lessen heb ik beslist moeten leren. Maar leven is meer dan samenleven, er zijn dingen die je alleen zelf kunt ontdekken, waar geen ander je bij kan helpen. Daarvoor is stilte en alleenzijn nodig. Dat is iets waarvan we zijn vervreemd.
Of ik in de stilte van het fietsen een stapje heb gezet naar het pure heart van father Jamison weet ik niet, maar er is wel iets gebeurd. Of dat ergens toe leidt weet ik evenmin, ik blijf fietsen met dat avontuur in het vooruitzicht.
The big silence
Voor wie de documentaire wil zien (ik kan ‘m je aanraden): ik heb de drie afleveringen hier gevonden (hij staat niet meer op NPO Start, ook niet op de BBC-variant en ook niet op de website van Worth Abbey). Geen idee hoe lang ze daar blijven staan, misschien zijn er nog andere web-plekken waar de documentaire te vinden is. Op YouTube staat wel de trailer.
Een prachtig stuk. Door bos dat nog grotendeels kaal is, door halfopen land met rechts meertjes waarin eenden en ganzen zwemmen. In de koelte en het lage licht heb ik de paden voor me alleen. Ik ken er geen meter van, ik waan me niet in Nederland – zo goed ken ik m’n eigen land en dit stuk van Midden-Limburg.
Goed gedaan
De wegen zijn smal en rustig, de bomen nooit ver weg. Een klein dorp, een weiland waar een ooievaar naar eten zoekt. Ik ga de N280 over en fiets een paar weilanden later door nationaal park De Meinweg, met stukken heuvelend dennenbos dat het zonlicht verstrooit.
Het gaat een paar meter door Duitsland, langs een Nederlands ven. Daarna een zand-met-grindpad door open land met glooiend gras en een paar kale bomen. ‘Dit heb ik goed gedaan’ denk ik bij mezelf. Een geweldige start van de dag, via een route die gelukt is.
Begonnen
Boven een rij bomen zijn de daken te zien van kasteel Daelenbroeck. Voorbij Vlodrop staat een kapel. Met een sereen beeld van een vrouw met een blauwe mantel en een kind op de arm. Bloemen in vazen, een prieel met planten en bomen. Ik stap af, Maria is er weer, het echte zuiden is begonnen.
Ik vouw m’n handen en houd het eenvoudig, een gebed om verbonden te zijn. Niet met het beeld, maar met de vrouw en de vrouwen erachter. Maria staat ook voor m’n moeder, m’n schoonmoeder die ik niet heb gekend. Voor de moeder als de mens waarin de goedheid samenkomt, die vergeeft, waakt en hoedt. De moeder die ik niet meer heb, hier op aarde. Vandaag vraag ik die moeder niets, vandaag vertel ik haar dat ik gelukkig ben. Tot roerens toe, want ik heb het avontuur hervonden, het is terug. Ik bid in dankbaarheid.
Verdacht
Langs de weg liggen akkers met banen opgehoogde grond, evenwijdig aan elkaar, over de lengte van het veld. Eroverheen ligt zwart of doorzichtig plastic. In de banen zitten asperges. Spargel is het Duitse woord, dat op borden langs de weg staat. ‘Spargel’ klinkt als een kerstboom waaruit Bachklanken komen (beluister in elk geval het intro, en de aria Gedenk an uns op 14:35). Duitsers zijn helemaal leip van asperges. Ik gedoog ze (de asperges). Eten waar van alles mee moet (schillen, precies goed koken, botersaus, ham, gekookte eieren, aardappels en veel traditie) voordat het lekker wordt vind ik verdacht.
Asperges telen luistert nauw en vereist veel zorg, zoals nu met het plastic dat in dit koude voorjaar de grond opwarmt door het kas-effect. In het veld lopen mensen, voornamelijk Oost-Europeanen, die bezig zijn met het plastic en met de lange witte stengels die nog onzichtbaar in de grond zitten. Na het feest van Sint Jan op 24 juni is het allemaal voorbij. Dan stopt volgens de traditie het steken en worden de planten met rust gelaten zodat ze tegen het volgende voorjaar weer asperges hebben geproduceerd.
Meer aan de hand
Aan de Annendaalderweg, met links van me een lichtgroen bos en rechts boerderijen met roze bloesembomen, staat een groot kruis met de gekruisigde Jezus. Het wordt geflankeerd door beelden van Maria en de apostel Johannes, ik ga in de remmen en loop er naartoe. Een kruis met stichtelijke woorden is in Limburg geen zeldzaamheid. Maar door de twee beelden aan weerszijden (samen met het kruis heet dat een calvariegroep) en de bloemen die erbij staan is duidelijk dat er meer aan de hand is.
De beelden staan er om de voorbijganger aan te sporen te bidden voor het zieleheil van vier jonge mannen wier leven in dit bos eindigde. Ze staan er ter nagedachtenis aan het drama van Putbroek – Putbroek is het groepje huizen aan de andere kant van de weg, een gehucht dat bij Maria Hoop hoort.
Grens
In de nacht van 27 op 28 november 1931 gaan drie mannen, bijna jongens nog, het bos in om te kijken of de door hen gezette vallen iets hebben opgeleverd: klein wild, zoals konijnen. Het is bij hen thuis armoe troef, stropen zorgt voor een noodzakelijke aanvulling van het magere inkomen. Putbroek ligt op ruim een kilometer van de Duitse grens, die toen nog een echte landsgrens was, compleet met douane en smokkelroutes. Het bos loopt tot voorbij de grens, de eigenaar woont ver weg, in Geulle. Het Annendaalsbos is een ideale plek voor smokkelaars en stropers.
Dat weet ook de jachtopziener-annex-boswachter die er de wacht houdt en op stropers jaagt, ene Van den Elzen. Hij neemt z’n werk erg serieus en heeft een bloedhekel aan mannen als Willem, Mathias en Frans. De mannen die hij die nacht in het bos hoort en ziet. Hij arresteert ze niet, maar schiet ze dood, van dichtbij, met meerdere schoten uit een revolver en hagelgeweer, ook in hun rug. Hun lichamen worden na een zoektocht gevonden, de hulzen die vlakbij worden aangetroffen kunnen worden gelinkt aan een revolver van Van den Elzen. Hij en z’n zoon worden gearresteerd, berecht en veroordeeld, de vader tot 15 jaar cel. Een week erna wordt ook het lichaam van de al langer vermiste Willem Roubroeks gevonden. Ook hij is door kogelschoten om het leven gekomen. Vader Van den Elzen blijft volharden in z’n onschuld, maar de zoon bekent na anderhalf jaar gevangenschap dat hij en z’n vader de drie mannen in die bewuste novembernacht hebben vermoord. Op zijn aanwijzingen vindt de politie de bebloede kleren die hij droeg en daarna verstopte, de bekentenis is echt. De zaak kreeg landelijke bekendheid, bij het kruis staan ook nu nog verse bloemen.
Focus
Saai wil de route maar niet worden, iets ten zuiden van Susteren fiets ik (volgens borden langs de weg) in het smalste stukje Nederland. Van de grens met België in het westen tot de grens met Duitsland in het oosten is Midden-Limburg hier ruim 4,5 kilometers smal. En daar fiets ik toch maar. In Nieuwstadt (De Nuujsjtadt) wonen een tante en oom van me. Ik kom langs het meubel- en timmerbedrijf van m’n oom, het bestaat nog. Een volgende keer ga ik bij hen langs, nu wil ik gefocust blijven, er komt nog een heel stuk vandaag.
Laten gebeuren
Dat gaat langs Kasteel Limbricht, aan de rand van het dorp waarnaar het vernoemd is. In Limbricht kwam ik vroeger voor m’n werk. Een paar jaar geleden kocht ik er de eerste veldrijfiets voor Dirk, door de nabijheid van veldrij-land België is het aanbod hier groter en ruimer. Ik rijd de binnenplaats van de kasteelboerderij op, dat halfvol blik staat. Zelfs plekken als deze zijn niet off limits voor auto’s. Waardoor deze bezoeker geen foto kan maken zonder zo’n ding op de voorgrond. Dat het autoparkeren op veel plaatsen nog steeds belangrijker is dan al het andere laten we zelf gebeuren, de lelijkheid ervan laten we onze stadscentra en historische plekken beheersen. Het beneemt me de zin om hier iets te drinken, ik fiets verder.
Limburger
In een winkelcentrum aan de rand van Sittard (Zitterd) doe ik een snuitje op en ga in de covid-rij voor een kaaswinkel staan. Ik sta de vijftien minuten uit, hoor alle buurtnieuwtjes van vrouwen met instappers op brommers en krijg, eenmaal binnen, de neiging om de plakken jong belegen in het Limburgs te bestellen. Ik doe het niet, omdat het tragisch voelt. Als je iets net-niet bent, ben je het niet, klaar. Toch voel ik me hier een Limburger, m’n stamboom is reden genoeg. Bij het bestellen klinkt m’n Hollandse ‘g’ als een baksteen door een etalageruit. Keihard en moeilijk te missen.
Zorgen
Thuis heb ik (goed) bedacht dat ik het centrum van Sittard vermijd, voor die drukte kom ik nu niet. Op een bank op een hoek eet ik broodjes met Sittardse kaas, aan de overkant staat een gekroond Mariabeeld op het dak van het klooster van de Karmelietessen van het Goddelijk Hart van Jezus. Toen m’n moeder tiener was zal niemand bij het horen van die naam met de ogen geknipperd hebben. De plechtstatigheid ervan is nu gedateerd, maar wat de – nog bestaande – orde doet is dat niet. De Karmelietessen trekken zich het lot aan van kinderen, ouderen, daklozen en vluchtelingen. Ze zorgen. Naast de dingen waar de Katholieke Kerk niet trots op mag zijn gebeurt ook dit, er werkelijk voor elkaar zijn.
Ander Limburg
Bij het verlaten van de stad begint abrupt een ander Limburg. Ik ga direct omhoog, en stevig, over een holle weg door een park waarin de helgroene jonge blaadjes bijna onecht lijken, zo’n contrast vormen ze met de winterse grijsheid waarvan ze zich losmaken.
Langs de weg staan mini-kapelletjes waarvan ik denk dat het staties zijn van een kruisweg, veertien bid-haltes over de belangrijke gebeurtenissen tijdens de lijdensweg van Jezus. Op een ervan staat IV. Voetval – Jezus wordt wreedelijk gegeeseld. Alsof je ook liefdevol of vol enthousiasme gegeseld kunt worden. Het zijn geen staties, zo blijkt, maar een groep van zeven voetvallen, plekken waar de voorbijganger kan bidden. Ze leiden de gelovige (of de Zuidpuntfietser) naar het hoogste punt tussen het groen, waar op een verhoging de Sint-Rosakapel staat, ter ere van Santa Rosa van Lima, de patrones (beschermheilige) van de stad Sittard. Ze verdiende haar sporen door de stad in 1668 te behoeden voor de Zwarte Dood, de pest. En dat terwijl ze toen al 51 jaar in de Hemelse Heerscharen was opgenomen. Rosa is de beste.
Uitloper
Wat ik later ontdek is dat ik hier op de Kollenberg sta, met 100 meter het hoogste punt van Sittard en de noordelijkste uitloper van de Limburgse heuvels. Die beginnen dus inderdaad hier. Om me heen wordt het meteen anders. En heel leuk. Geen fietspad langs een doorgaande weg of door vlakke weilanden. De stille gravelweg over de golvingen voelt alsof ik de grens met een ander land ben overgegaan.
Mild
Aan de wegen en de dorpen te zien is dit niet het drukst bezochte deel van de Limburgse heuvels. Het landschap rimpelt mild, ik kom maar een enkele fietser tegen. Het is heel fijn fietsen. Over een verzonken weg, langs een buitenhuis met kasteelse aspiraties, voorbij struiken die in bloei staan. De jas mag uit, in de rijwind is een dunne trui net nodig. ‘Warm’ is nog ver weg, maar de zon lijkt sterker, de lucht mist de koude vlagen van de eerste dagen.
In Voerendaal drink ik op het terras van café De Haas een cola en een Radler 0,0. Vandaag, 28 april 2021, is de eerste dag waarop de terrassen weer open mogen. Realiseer ik me. Het staat niet in m’n agenda, ik kom zelden op terrassen. De zon schijnt ook op andere plaatsen, er iets drinken strekt niet tot financieel voordeel, het zou om de nabijheid van andere mensen gaan. Ik ben gelukkiger wanneer ze er niet zijn, of maar een paar, zoals hier. Aan de gevel hangt een soort NS-bord met ‘Voerendaal Centraal’, het echte station Voerendaal ligt aan de overkant. Het terras is afgezet met beschilderde fietsen, wielen en frames. Wat je noemt een fietserscafé, dus toch mijn biotoop.
Trouw
In de verte verschijnen de randen van hogere heuvels, alsof ik straks de Ardennen binnenrijd. Zo heel onwaar is dat niet, waar ik naar kijk is een voortzetting van Ardennen en Eifel. Met de belofte van het avontuur dat ik deze tocht in Nederland zoek – en boven verwachting vind. Bij sommige bomen is het duidelijk voorjaar, andere blijven nog trouw aan de winter. Die niet ver lijkt als de wolken voor de zon schuiven. Het is echt een ongewoon koud voorjaar.
Miljoenenlijn
In Simpelveld (verleidelijk om met zo’n woord iets te doen. Maar je ziet het, ik gedraag me) steek ik een spoor over. De spoorstaven zijn bruin, niet metalig glimmend. Niet meer in gebruik. Op een zijspoor staan wagons, als bij de Vennbahn waar treinen en seinen museumstukken zijn geworden. Ik steek de Miljoenenlijn over, ooit gebouwd als toe- en afvoerlijn voor de steenkolenmijnen in de omgeving. Zo genoemd omdat de aanleg van elk van de 12,5 kilometers een miljoen gulden kostte (door de hellingen die moesten worden afgevlakt en alle grond die moest worden verplaatst). Het vervoer van goederen en reizigers stopte de afgelopen decennia, op een deel van de lijn rijdt nu een toeristentrein van de Zuid-Limburgse Stoomtrein Maatschappij.
Een echt bos
Na Vijlen begin ik aan het laatste onderdeel van het programma van vandaag, de klim naar het Vijlenerbos. Met 85 hoogtemeters niet erg hoog, maar wel een echte klim, naar een echt bos. Dat strekt zich in west-oostrichting uit langs de Belgische grens, met in de oostelijke uithoek het Drielandenpunt en aan de westkant het Geuldal waarin onder andere Epen ligt. Daar ga ik vannacht slapen.
De avond staat op het punt te beginnen, de koelte keert terug. Het bos omsluit me, in de lucht hangt de geur van groen, langs de weg voeren bruine stammen naar dichte kruinen. Ik kan m’n geluk niet op. Het bos maakt de kilometers omhoog speciaal, dit mag van mij nog heel lang duren.
Verlangend
Maar dat doet het niet. Op 285 meter ben ik boven, fiets een halve kilometer naar het westen en daal weer af. Terwijl de bomen aan me voorbij suizen kijk ik het Geuldal in. Ik kijk naar de heuvels, naar België, naar waar ik nu niet naartoe mag. Daar, precies daar, fiets ik hopelijk over ruim twee maanden, op weg naar Italië. Het is onwerkelijk, alsof ik in een reisgids blader, vol verlangen en wetend dat de plaatjes niet meer dan plaatjes zijn, onecht tot het moment dat ik het zelf heb meegemaakt.
Om tien voor zes kom ik aan op minicamping Gulikers. Ik bel aan bij het hek, een vrouw doet open. Ze draagt een blauwe overal en heeft prachtige ogen. Ik loop met haar mee naar het woonhuis, waar ze haar laarzen uitdoet (bezig met koeien melken, legt ze uit) en naar binnen loopt om wat formulieren te halen. Die moet ik invullen voor het nachtregister van de gemeente. Ze schrijft me in, het is 10 euro. Gebarend wijst ze me het tentenveld, links van de omhoog lopende weg, aan de overkant van waar de plateautjes voor campers en caravans zijn. Terwijl ik met m’n fiets aan de hand omhoog loop vallen dingen op hun plaats.
Uitzicht
Op deze camping stonden Elsbeth en ik begin april 1999, op weg naar (uiteindelijk) Kathmandu. Zoals bij elke overnachting maakte ik op m’n gps (een van de eerste generaties) een waypoint van de plek waar we sliepen. Toen ik dat jaren later op Google Maps invoerde, kwam ik niet op de camping terecht, maar op een grasveldje aan de overkant. Het grasveldje dat ook toen bestemd was voor trekkers zoals wij. Nu pas begrijp ik het. Ook het uitzicht vanaf die plek klopt, merk ik terwijl ik m’n tent opzet. Met wat gehurk en geschuifel probeer ik dezelfde foto te maken als de dia waarop Elsbeth naast onze tassen en brander zit, tweeëntwintig jaar en 26 dagen geleden.
Dat lukt me maar ten dele. Toch is dat mooi. Dit is een andere tocht, in een andere tijd. En dus moet ook de foto anders zijn. Ik ken m’n valkuil van het willen herbeleven van mooie momenten. Terwijl het zo niet werkt, alles stroomt, je stapt nooit twee keer in dezelfde rivier. Het nieuwe en onbekende maakte toen het avontuur, dus dat moet ook nu m’n doel zijn.
Mooi
Zittend op het grasveld van de boerderijcamping in Epen, heb ik geen last van melancholie. Het scheelt dat ik hier al eens eerder voorbij kwam. Toen sneed de heimwee door me heen, vanavond niet. Het is mooi om hier weer te zijn. Net zoals het mooi is dat ik het bagagefietsen heb hervonden en tochten als deze maak. Geen avontuur van twintig maanden, maar toch avontuur, korter en vaker. Met een lijf dat me overal heen blijft brengen, met een hoofd dat nu meer tijd neemt om het moment mee te maken, mee te nemen en thuis op te schrijven. Een gelukkige bagagefietser, dat is wat ik nog steeds ben.
Ik kook en eet. Ga douchen, was m’n fietsbroek uit en hang die met m’n handdoek in de gang naast de douches te drogen. Zet m’n fiets onder het afdak naast het sanitairgebouw – er wordt vannacht regen verwacht. Drink het restant van de wijn van gisteren en kijk uit over de heuvels. Morgenvroeg gaat deze expeditie een poging doen om haar doel te bereiken. En dus is het bedtijd voor het enige expeditielid. Dat valt om kwart over negen in een diepe slaap. Op een bekende plek, tijdens een nieuwe tocht.