Laat voor het eten

Fietsverhalen en fietsinformatie

Naar de Zuidpunt | Dag 4

Camping Gulikers in Epen

De camping in rust.

Foto hierboven: voormalige kalkoven De Valk met daar voorbij het fietspad naar de rand van mergelgroeve ’t Rooth bij Bemelen.

’s Nachts om twee uur moet ik er uit. Ik sta aan de rand van het veld te kijken naar de contouren van het donkere landschap, ondertussen datgene doend waardoor de absolute noodzaak ontstond de tent te verlaten. Het waait, maar het regent niet. Het expeditiedoel, straks, lijkt niet in gevaar. Ik ga terug m’n slaapzak in voor nog een paar uurtjes slaap.

Om half zes regent het nog altijd niet. Ik haal m’n fiets op van beneden, de spullen die ik te drogen hing zijn droog. Dat geldt ook voor het gras en de tent, er is geen condens. Boven me is de hemel volledig bedekt met lichtgrijze wolken, aan de lucht voel ik dat het niet gaat regenen – maar dat het niet veel scheelt. De weergoden bieden me, net als bij klimmers op Everest, een window om m’n Zuidpuntpoging te wagen. De onzichtbare zon is er al, ik hoef geen hoofdlamp op. Extra zuurstof is niet nodig en er zijn geen sherpa’s die touwen langs de route hebben gespannen. Fietsen is logistiek gezien zoveel eenvoudiger dan klimmen.

Verlangen

Net na zevenen duw ik m’n fiets het grasveld af, de gravelweg op. Ik sta stil en kijk om me heen, terugdenkend aan die eerste keer dat ik hier stond, met Elsbeth. Het maakt een intens verlangen in me los. Het is niet de plek, het is nooit de plek, maar waar die voor staat. De herinnering aan het moment dat we op de fiets zaten in de wetenschap dat we lang, misschien wel jaren, weg zouden blijven. Met in Nederland – dat we de volgende dag verlieten – niet meer dan wat spullen die we bij m’n oudste zus hadden opgeslagen. Verder niets dan de totale vrijheid, bevrijd van alle sociale en materiële ballast, met vóór ons een avontuur waarvan we de loop en de duur niet wisten.

Camping Gulikers in Epen

Gravelweg langs de camping. Links achter de haag is het tentenveld.

Zonder deze plek kan ik leven, ik hoef hier niet nog een keer naar toe. Maar ik hoop, met alles dat ik ben, dat de toekomst een nieuw en groot fietsavontuur brengt. De heimwee neemt bezit van me, sterker dan wat ook. Het is geen melancholie die ik voel, maar fermheid en voornemen. Ik ga weer fietsen – nu, morgen en daarna, tot het moment dat ik de horizon niet meer zie en het licht uit gaat.

December en winter

Een kleine heuvel, een afdaling. Om me heen is het december en winter, geen eind april. Het vergezicht op de heuvels aan de horizon is grijs en kaal. Ik fiets op de Benjaminse-route naar Rome, elke kilometer heeft betekenis. M’n gevoel is dubbel. Deze indrukken wil ik het liefst bewaren tot het moment waarop ik de route echt fiets. Ik hoor hier niet te zijn. Tegelijkertijd zorgt dit stuk ervoor dat datgene waarnaar ik uitkijk tastbaar wordt. Dit zijn de weg en het uitzicht, dit zijn de bomen en de weilanden waar ik straks langs kom. In deze COVID-tijd, waarin een tocht buiten de grenzen een abstractie is, heb ik dit nodig.

Klein-Kuttingen

In de verte de huizen van Sippenaeken (eigenlijk: het gehucht Klein-Kuttingen, ik kan het ook niet helpen), gemeente Plombières.

Kaart zuidelijkste punt van Nederland

Het zuidelijkste punt van Nederland is waar de groene lijn (mijn track) stopt. De half-doorzichtige bruine lijn is de grens: ik moet een stukje door België.

Uitgestorven

Het werkt zo. Hier fietsen geeft moed, het maakt het echt. Aan het eind van een weg die door een verlaging loopt passeer ik een bordje ‘Sippenaeken’, met eronder (gemeente) ‘Plombières’. Ik ben in België, waar ik nu helemaal niet mag zijn. Ik kijk om me heen – alsof hier… – of niemand me ziet. Dat zou sowieso voor het eerst zijn, in kleine dorpen als deze lijkt nooit iemand te wonen, de straten zijn er uitgestorven. Op de T-splitsing sla ik rechtsaf, fiets nog vijfhonderd meter en bereik, op 29 april 2021 om 07:27 uur, m’n doel.

Rechts in de berm staat de zuidelijkste Nederlands-Belgische grenspaal. De Zuidpunt van Nederland. Mezelf met fiets op de foto zetten met de camera op zelfontspanner gaat te ver. Gedoe, duurt te lang en niet nodig. Bij een selfie krijg ik alleen een groot lelijk hoofd op de foto (dat is waar veel selfies op uitdraaien: een foto van een blij hoofd). Maar een foto komt er, als bewijs van het slagen van deze expeditie.

Toch is dit leuk. M’n plan, een tocht bedenken met een thema en een doel, is gelukt. Ik beleef het moment en keer om. Al sta ik hier niet op 8850 meter met de wind gierend om m’n donsjas, ik heb een beetje haast. Ik wil vandaag nog naar Weert.

Zuidelijkste punt van Nederland

Bewijsfoto.

Sippenaeken, fietsroute naar Rome (Benjaminse)

Sippenaeken (B), op mijn tocht naar de Zuidpunt. De route naar Rome gaat hier rechtdoor, mijn route gaat hier linksaf, terug Nederland in.

Solidair

Waar ik linksaf moet, terug Nederland in, zet ik m’n fiets neer en maak een foto. Een symbolische foto. M’n fiets staat in de richting van de Rome-route, naar Raeren en de Hoge Venen. Voorbij m’n fiets staat een onzichtbare muur die ik niet kan passeren. Dat kan wel, maar dat wil ik niet. Ik wil me aan de regels houden, solidair zijn met de mensen die echt te lijden hebben onder COVID, die familieleden hebben zien sterven. Dan is elke besmetting die ik kan voorkomen, al is dat in de praktijk misschien hypothetisch, er een. Ooit, misschien al over een paar maanden, fiets ik hier rechtdoor. Nu terug.

Ik fiets naar het noorden. Door de inzinking, langs de camping, naar Epen en er voorbij. Terug op m’n eigen route, richting Maastricht. Ik had vanaf Sippenaeken ook de Rome-route terug kunnen volgen, maar dat doe ik bewust niet. Geen dingen door elkaar halen, dat stuk is voor later. Tussen Epen en de Zuidpunt was er maar één weg en kon het niet anders, nu wel.

In Slenaken vind ik een bakker die me van ontbijt voorziet. Op een bank kijk ik naar het wakker wordende dorp. Bij de Mariakapel van Beutenaken (‘Heilige Maria, bidt voor ons’) kijk ik even naar binnen, spreek m’n ervaringen in en begin aan de tweede klim van vandaag.

Gravelweg ten noorden van Banholt

Gravelweg ten noorden van Banholt.

Hollanders

In dit heuvelende zuiden staat bijna alles in het teken van het toerisme. Langs de weg liggen groots opgezette uitspanningen, met restaurants, parkeerplaatsen, fietsverhuur en meer. Op de gevels en bij inritten hangen borden ‘privé’ om te voorkomen dat mensen denken dat ook daar iets te eten of te doen valt en hun auto op het erf van een woonhuis zetten. Het zal hier niet anders zijn dan op plekken als de Dordogne of de Ardèche waar je, als je zelf niet van het toerisme leeft, helemaal gestoord wordt van de vele duizenden die in de zomermaanden bezit nemen van je dorp of straat. Hardlopers die ik passeer en tegen elkaar hoor praten zijn overduidelijk Hollanders die hier op vakantie zijn. Wielrenners, terrasbezoekers, ze zijn allemaal niet van hier, zelfs op deze lichtgrijze aprildag.

Wat is dit leuk fietsen. Elke kilometer is anders. Klimmen en dalen. In de dorpen staan vakwerkhuizen, in de bomen hangt maretak, schapen grazen op hellingen. Langs de wegen staan bomen en struiken in witte bloesem, op de gravelwegen ben ik de enige fietser. Van onverharde wegen zijn er hier genoeg, het is niet moeilijk om de auto’s en andere fietsers te ontvluchten en alleen te zijn met het landschap.

Kunstwerk op de plaats van de galg van Mheer

Kunstwerk op de plaats van de galg van Mheer.

Bungelen

Langs de landweg staat een zwarte paal met bovenop een plat liggend wiel. Zwartmetalen kraaien draaien er rondjes omheen. Het wiel is een rad, van ‘radbraken’ en ‘voor galg en rad opgroeien’. Het kunstwerk markeert de plek waar ooit de galg van Mheer stond, op een kruispunt van wegen. In het weinig subtiele justitiële verleden stonden galgen op plekken waar zoveel mogelijk voorbijgangers de door vogels aangevreten lijken van de terechtgestelden konden zien bungelen. Die bleven net zo lang hangen tot ze uit elkaar vielen. Op het bord ernaast staat dat niet duidelijk is of hier daadwerkelijk ooit mensen zijn opgehangen. Ik weet wel dat als ik hier in de schemer langs zou rijden, de rondcirkelende kraaien me – niet wetend of dit echt was of niet – de stuipen op het lijf zouden jagen.

Na Cadier en Keer rijd ik langs de zuidrand van voormalige mergelgroeve ’t Rooth. Even verder ben ik terug op de Rome-route, die hier Maastricht nog maar net heeft verlaten. Ik sta mezelf toe een routestukje naar het zuiden te fietsen, tot aan De Valk, een stenen gebouw waarin een kalkoven zat. Direct erna gaat het fietspad linksaf en omhoog, naar de bovenrand van de mergelgroeve, de eerste klim op weg naar Italië. Dit punt is voor mij een symbool van die route geworden. Tijdens de keren dat ik hier langs kwam dacht ik steeds “ooit…”. Nu het, na al die jaren, bijna staat te gebeuren zet ik m’n fiets neer en beloof ik mezelf iets. Hardop.

Toezegging

Dat is niet dat ik de route ga fietsen. In Amerikaanse films (waarbij de held in een vorig leven bij de special forces zat en family belangrijker is dan het opkomen van de zon, dat soort films) doet de hoofdpersoon steevast een belofte waar het verhaal om draait. Dat de boef gepakt wordt. Dat papa weer terug komt. Dat alles goed komt. Het gemene daarvan is dat je zou kunnen denken dat het zo werkt. Dat de belofte de loop der dingen afdwingt. Als je maar doordringend genoeg kijkt bij het beloven (hoe wijder de neusgaten daarbij opengesperd zijn, hoe slechter de film, ooit opgevallen?) gehoorzaamt de werkelijkheid je. Maar boeven blijven vaak genoeg onvindbaar, papa’s sterven, het gaat vaak verkeerd. In mijn brandweerman-tijd leerde ik dat je als hulpverlener nooit mag beloven dat het goed komt. Dat is een toezegging waarvan je niet weet of je ‘m waar kunt maken. Daarom beloof ik mezelf erin te blijven geloven dat ik hier ooit linksaf ga, omhoog, op weg naar Rome. Omdat ik niet weet wanneer de grenzen open gaan, omdat we al zo lang het hoofd buigen, omdat ik het daarom moet zien voordat ik het geloof. Ik maak er een moment van, een mooi moment.

Maas en Maastricht

Maas en Maastricht.

Kasteelhoeve Hartelstein bij Itteren

Kasteelhoeve Hartelstein bij Itteren (ten noorden van Maastricht).

Onbevangen

Het is nog een paar kilometer naar het centrum van Maastricht. Bij het NS-station begint de Benjaminse-route, ik rijd er voorbij. Er zijn genoeg symbolische plekken geweest, het Rome-boek gaat weer open zodra m’n vertrek reëel wordt, nu sla ik het dicht. Het heeft iets bevrijdends, fietsen wordt weer onbevangen.

Ik stop alleen voor een foto, in Maastricht was ik vaak genoeg. Langs de Maas fiets ik naar het noorden. De heuvels houden abrupt op, m’n route loopt door de vlakke uiterwaarden bij Borgharen en Itteren. Een prachtig stuk, waar van alles gebeurt. Links van me stroomt de rivier die hier Grensmaas heet, op de andere oever ligt België. De kronkelende en voor de scheepvaart te ondiepe loop die de Maas tussen Maastricht en Wessem heeft maakte de aanleg van het Julianakanaal nodig, achter een dijk rechts van me. Daar gaat nu het meeste Maaswater en ook de scheepvaart doorheen.

De druppel

Maar de Grensmaas is niet alleen onbevaarbaar, ze is ook onbetrouwbaar. Na hevige regenval in de bovenloop (Belgische Ardennen en Noord-Frankrijk) krijgt regenrivier Maas tot twaalf keer de hoeveelheid water te verwerken dan gemiddeld. Er is geen plaats (meer) voor al dat water, een probleem dat de laatste decennia gegroeid is door het veranderende neerslagpatroon. Een groot gebied komt dan onder water te staan. De overstromingen van december 1993 en januari 1995, waarbij hele dorpen overstroomden, waren in alle opzichten de druppel. De Belgische en Nederlandse overheden startten in 2008 Project Grensmaas, met meerdere doelen. De rivier krijgt de ruimte, onder andere door grindwinning, die voor inkomsten zorgt voor een ander doel: de ontwikkeling van natuurgebieden. Al fietsend zie ik er de sporen van, het fietspad lijkt nieuw, de natuur in opmars. Ik passeer kasteelhoeve Hartelstein en steek het Julianakanaal over.

Weg langs het Julianakanaal

Weg langs het Julianakanaal, met maretak in de populieren.

Nog niet

In Brommelen kom ik op een hoek een Mariakapel tegen en ga ik naar binnen voor een moment. De timing is perfect, buiten ontladen de grijze wolken zich in een regenbui. Dat hing al de hele morgen in de lucht. Als Maria me excuseert (en het weer droog is, dat ook) stap ik naar buiten. Tegenover de kapel is de ingang van camping De Boskant. Daar zal ik precies een jaar en twee maanden later overnachten tijdens het fietsen van de Maasroute. Omdat m’n glazen bol thuis ligt (veel te zwaar en zo) weet ik dat dan nog niet. Ik stap op en fiets verder. Na Geulle langs het kanaal, dat eruit ziet als de geultjes die ik als kind op het strand groef, diep verzonken tussen de dijken aan weerszijden. Eerst op de weg, met populieren die zwaar zijn van de maretak, daarna op het fietspad strak langs het water. Het pad is van alle kwaliteiten, net als het Maas-fietspad tussen Namur en Dinant.

Voorbestemd

Bij Stein maak ik een foto van het gelijknamige kasteel. De donjon op een motte (kunstmatige heuvel) is verscholen achter groen. Nooit gezien, nooit geweten. Dat had best gekund, als kind kwam ik hier regelmatig, op bezoek bij opa en oma. M’n vader groeide op in Stein, als zoon van een havenarbeider (van de binnenhaven van Stein) in dienst van de Staatsmijnen. Voorbestemd om priester te worden, maar na het klein seminarie (pre-priesteropleiding op gymnasiumniveau) in Cadier en Keer een andere weg ingeslagen en via de dienstplicht in het leger terechtgekomen. Ik kan het hem niet meer vragen, maar ik denk dat hij dingen heeft gezien die maakten dat hij het priesterschap de rug toekeerde. Door te stoppen viel hij in ongenade bij zijn ouders, die geen priesterzoon zouden voortbrengen. Zijn moeder, een harde vrouw met koude wangen, heeft het hem nooit vergeven. Nu ik zelf vader ben kan ik niet geloven dat een ouder zichzelf en de familie-eer belangrijker vindt dan het geluk van haar kind. Mijn vader raakte beschadigd door die liefdeloosheid, mijn moeder – zo schreef hij in zijn brieven die ik vond – heeft hem weer heel gemaakt. Zozeer zat hij aan haar vast dat hij twee jaar na haar overlijden zelf stierf, aan een gebroken hart. Hij was en is mijn held.

– Pap, deze is voor jou.

Maasstraat in Obbicht

Het huis aan de Maasstraat in Obbicht. De ‘S’ is van Schillings, de achternaam van m’n moeder.

De Maasstraat

Na Berg aan de Maas, waar m’n oom Frits woonde, de oudste broer van m’n moeder, fiets ik richting Obbicht. Links van me de Maas. Het bos aan de Belgische overkant is verdwenen, het water staat laag. In Obbicht sla ik linksaf, de Maasstraat in. Ik herken de huizen, bij nummer 26 stop ik. Hier groeide mijn moeder op, hier gingen we naar ‘oma en opa van Obbicht’. Het versierde huis is een monument, voorbij het breer (poort) is de boomgaard met de walnotenbomen, pruimen, appels en peren deels verdwenen. Daarachter de mosem (moestuin), een ijzeren poortje en, als je dat opende, de dijk van de Maas. Met draaikolken en een populierenbos aan de overkant. M’n moeder waarschuwde ons “niet naar de Maas!”, er waren hier kinderen verdronken. De Maas is bij m’n jeugd gaan horen.

In dit huis, dat op feestdagen overliep van m’n moeders zeven broers en zussen en hun families, was ik gelukkig. Ik was een kind dat soms dagenlang in z’n fantasiewereld zat, Lego bouwend op m’n kamer. En dat hele dagen buiten doorbracht, laarzen aan, langs het Zwarte Water. Fik stokend van de planken die waren aangespoeld, bramen plukkend, geheime hutten ontdekkend tussen de struiken. Hier in Limburg was dat buiten er volop, met de rivier, de fruitbomen, de struiken met rode bessen en kruisbessen. Met schuren vol schatten, met een warme zomerdag op een kleed tussen de pruimenbomen. Als ik er naar kijk welt er verdriet in me op, om wat er niet meer is. Het is sterker dan ik, ik kan het niet tegenhouden, maar ik geef het niet de ruimte. Niet nu, ik kom hier terug. Met ogen die overlopen zeg ik het huis gedag en fiets aan het eind van de straat de dijk op. Langs de Maas, mijn Maas.

Maasdijk aan de noordkant van Obbicht

Maasdijk aan de noordkant van Obbicht.

Kostbaar

Het is grijs, koud en winderig. Alles, maar geen voorjaar. Ik app een tante van me, tante Fieny, die verderop in Grevenbicht woont. Dat ik in de buurt ben, of ik langs mag komen. Een minuut later krijg ik antwoord, een kwartier later zit in aan haar keukentafel. Ze woont in een carréboerderij middenin het dorp, m’n oom verloor ze jaren geleden. De pandemie staat niet toe dat ik haar omhels, ik hoop dat die knuffel in m’n ogen te lezen is. Ze lijkt niet ouder geworden, ferm, lief, zorgzaam, rechtop. Ik zie m’n moeder in haar, m’n moeders familie, het geluk van m’n jeugd. Het moment lijkt zo gewoon, maar dat is het niet. Zo vaak zit ik hier niet, zo kostbaar is dit contact.

Kasteel Het Geudje in Ohé en Laak

Kasteel Het Geudje in Ohé en Laak.

Mooi stuk

Rechts van me halen enorme grijpers grind uit een waterplas. Het is, zie ik op de kaart, een onderdeel van project Grensmaas. Waar ik nu fiets zal vroeger het stroombed van de Maas gelegen hebben, waar de rivier grind heeft achtergelaten. In de uiterwaarden van de Grensmaas, nog steeds links van me, staan oude bomen langs de smalle asfaltweg. Wintergrijs of niet, een mooi stuk.

De weg wordt groter, met een fietspad ernaast. Het landschap verliest haar intimiteit, ik zou hier overal kunnen zijn. Na een lus langs het Julianakanaal gaat de route over een fietspad naar Ohé en Laak, zo’n plaats waarvan de naam blijft hangen maar waarvan ik thuis niet zou weten waar het ligt. Het waait guur en grijs, in de verte zie ik iets dat op een kasteel lijkt, prominent aan de rand van het dorp. Kasteel Het Geudje staat hier al sinds 1548 en doet de horizon opleven. Wat staat het daar mooi.

IJkpunt

Daarbij blijft het. De saaiheid kruipt over het land m’n hoofd in. Met weinig te zien en met de harde koude wind realiseer ik me hoe moe ik ben. Wat ik ook merk is dat ik daar anders mee omga. Toen ik deze tocht begon geloofde ik er niet meer in. M’n knieblessure, een linkervoet die af en toe pijn doet, het land dat op slot zit, de grenzen dicht. Een tocht zoals naar Berlijn, ijkpunt voor wat avontuur is, leek niet langer mogelijk, m’n lijf niet sterk genoeg meer, ikzelf te oud. Ook al wist ik dat dat alleen maar in m’n hoofd gebeurde, het gebeurde er wel.

Toen ik vanmorgen opstond, op de nog slapende camping in het Heuvelland, voelde ik dat dit een echte tocht was geworden. Zo’n tocht waar ik niet meer in geloofd had. Aan die knie moet gewoon een fysiotherapeut te pas komen, m’n voet wil een andere inlegzool, m’n lijf is zo sterk als ik het ken. En het avontuur is er, omdat ik het voel. Daarom kan ik de wegebbende spirit, nu, relativeren als moeheid die toeslaat, niets anders. Dat is de ware omslag waarvoor deze tocht heeft gezorgd, dat m’n geloof in het fietsen en in mezelf terug is. Al is het voor vandaag mooi geweest, er is genoeg gebeurd, ik wil er zijn.

De Maas bij Stevensweert

De Maas bij Stevensweert.

Konikpaarden in natuurgebied Meggelveld bij Wessem

Konikpaarden in natuurgebied Meggelveld bij Wessem.

Het is goed

In Stevensweert houd ik pauze aan het water. De rivier stroomt, ik eet wat en merk dat het laagje moeheid dik maar doorlatend is. Daaronder heeft m’n fiets-spirit niets aan kracht verloren.

Bij Maasbracht steek ik via de sluizen het Julianakanaal over, dat hier stopt. Het kanaalwater en de Grensmaas komen verderop, bij Wessem, samen om als Maas verder te stromen richting de Noordzee. Aan de wolken te zien is het een wonder dat het niet de hele dag regent. Dat zeg ik natuurlijk niet hardop, de weergoden luisteren mee. Via een industrieterrein kom ik bij de brug waarmee ik bij Wessem de rivier oversteek, die hier weer gewoon Maas heet.

Aftellen

Nog een dikke twintig tot de plek waar m’n tent komt te staan. Door boerenland, langs de bomen van natuurgebied Meggelveld waartussen paarden zwerven, over landwegen waar de eerste auto’s na een werkdag naar huis rijden. Ik maak er steeds minder van mee, ik wil er zijn. Open akkerland, Stramproy waar jonge jeugd naar elkaar schreeuwt, een bos. De laatste kilometers tel ik af, zo moe ben ik.

De natuur versnippert met gras en bomen, die overgaan in een bos. Om vijf voor half zeven kom ik aan op natuurkampeerterrein Wega. Kinderen spelen, aan de rand van het veld staan tenten. Een teepee, rook van een houtkachel, gelach. Een warm bad na de koude grijsheid van vanmiddag. Een aardige man schrijft me in, als ik m’n tent opzet laat ik van moeheid de haringen uit m’n handen vallen. Maar in m’n hoofd is het rustig, ik ben voldaan, ik ben er.

Douchen lukt nadat ik de puzzel van houten dingen aan koordjes die – het is COVID-tijd – aangeven of er een douche vrij is heb opgelost, de laatste uitdaging van vandaag. In het sanitairgebouw is het zoveel warmer dan buiten dat ik me afdroog met een dik rozig hoofd. Ik ga buiten zitten, kook m’n eten, kijk naar het veld en de andere kampeerders. Wat is dit goed. Ik neem de tijd. Morgen hoef ik geen Zuidpunt te bereiken, morgen hoef ik niet om half zes op. Vandaag was intens, door alle verlangens, plekken en gedachten. Intens alsof ik de grens over ben gegaan, waar ik het niet ken. Deze tocht wordt langzaamaan een kado waar achter elke doos een volgende doos zit. Het uitpakken is een feest, wat er uiteindelijk in zit is niet langer belangrijk. Om twintig over negen drijven m’n gedachten weg en wordt de dag een nacht. Met een Zuidpuntfietser in een diepe en tevreden slaap.

Dag 5 | Weert – Heusden (binnenkort)

Overzicht

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.