Foto hierboven: Lago di Como, gezien vanaf de jachthaven van Gera Lario, aan de noordkant van het meer.
De wekker maakt me wakker, ik sta om vijf uur op en ben niet uitgerust. Om me heen totale stilte. Vannacht heeft het geonweerd, met bliksems alsof de aarde vlakbij aan het vergaan was en heel veel regen. Nu is het droog. Ik ontbijt met een pot yoghurt en maak geen koffie omdat ik zo snel mogelijk de weg op wil. Om tien over zes fiets ik de camping af. Met de verwachte warmte wil ik op het stuk door Italië vroeg starten, om de koelste uren van de dag te kunnen benutten. Een rustdag geeft de kans om met een nieuw dagritme te beginnen, dat is goed genoeg gelukt, ik ben tevreden.
Over de SS37 rijden mensen naar hun werk, het is een gewone dinsdagmorgen in Noord-Italië. Hoewel de schoolvakanties al in juni zijn begonnen gaan de meeste Italianen pas in augustus op vakantie. Er hangt vocht in de lucht, de weg is nog nat, aan de hemel zware grijze wolken met een enkel lichter stuk. Eergisteren was dit de laatste klim van de dag, nu de eerste afdaling. Ik heb m’n licht aan en houd m’n ogen strak op de weg, ik rijd naast de auto’s. Om me heen rotswanden en groene ruige hellingen, gelukkig, ik ben nog steeds in de Alpen.
Fiume Liro
Bij de rotonde ga ik links, 150 meter daarna start ik de track en sla ik rechtsaf, een achterafstraatje in waarlangs ik Chiavenna verlaat. Een wonderlijk weerzien. Op Google street view stopt de camerawagen waar deze weg een fietspad wordt en zag ik bij m’n verkenning in de verte een boogbrug. Vandaag fiets ik verder over het fietspad en steek met de fietsbrug de Liro over. De fiume (wat een mooi woord voor rivier) Liro ontspringt ergens bij de Splügenpas, ik heb ‘m bij de afdaling door het Valle Spluga steeds aan m’n rechterhand gehad, onzichtbaar in de diepte. Hier kom ik ‘m weer tegen. De rivierbedding bestaat uit grote keien, op de achtergrond de donkergroene hellingen die aan de horizon in grijze wolken verdwijnen. Het wordt stil om me heen, de natuur begint.
Alleen
Even verder voegt de Liro zich bij de Mera. Het fietspad langs de rivier is doodstil, met alleen een beetje gehobbel. Wandelaars laten hun hond uit en zeggen vriendelijk buongiorno, soms salve (hallo). Een enkele hardloper, een enkele wielrenner. Na de fijne rustdag op de camping voel ik me alleen en mis ik Elsbeth en de jongens. De fietsmotivatie is even weg. Dat is wat er ook gebeurde bij de camping in Turckheim, waar ik na de leuke gesprekken met de mensen om me heen weer in m’n eentje was. Ik ben veranderd, de Piet die solo in z’n element is heeft tijd nodig om dat element weer te vinden. Het komt terug, maar het duurt even. Ik ben meer van mensen en contact gaan houden. Als er thuis zulke lieverds zijn is alleen zijn extra moeilijk.
Het lijkt herfst aan de Mera. Er is vannacht zoveel water gevallen dat dat nog bezig is uit de lucht te verdwijnen. Toppen lossen op in de wolken, boven het water hangt het vocht in dunne sluiers. Dat ik me niet sterk voel komt ook omdat de yoghurt van vanmorgen niet genoeg was. En de koffie ontbrak. Niet slim bezig geweest, Peeters. De eet-en-fietsregels kennen en ze dan zelf niet volgen is mmm… dom.
Reinardo
Tussen de maisvelden zie ik een kleur bruin die alleen van een dier kan zijn. Een vos zit me verbaasd aan te kijken en laat een ver ingezoomde foto toe, ik kan ‘m zelfs filmen door stil te staan en m’n stuur te draaien. “Io sono la volpe Reinardo” zou hij kunnen zeggen, maar hij zit er gewoon even en loopt dan weg. Daar word ik zo blij van dat er ergens in me een lichtje aangaat dat het diepste donker verdrijft. Hier zo vroeg fietsen levert kleine ontmoetingen als deze op, de spirit komt door kleine kiertjes terug, als een straalkachel waarvan ik de schakelaar heb gevonden.
Bij Novate Mezzola ga ik rechtsaf en fiets naar het Lago di Mezzola, vanuit het noorden gezien een soort voor-meer van het Lago di Como. Aan de waterkant houd ik een kleine eetstop. Een vrouw, op en top dame, die haar hondje uitlaat ziet gelukkig net niet dat ik een boom voor iets anders gebruik dan om tegenaan te leunen. M’n stopplek wordt geen plaats delict. Naast een parkeerplaats staan vuilcontainers die al weken niet geleegd zijn, het afval staat er overal omheen.
Herkenning
Over een fietspad langs het spoor en (opnieuw) de SS36 volg ik de oostoever van het kleine meer. Ik herken een tunnel waar het pad doorheen gaat.
Hier fietsten Elsbeth en ik bijna 21 jaar geleden door een nazomers Italië, een paar weken daarvóór gestart in Istanbul na een vlucht uit Tashkent. Daar hadden we op de terugweg na het bereiken van Kathmandu besloten om niet helemaal naar Nederland te fietsen. We waren klaar met Centraal-Azië en alle post-Sovjet corruptie. We waren reismoe na 17 maanden fietsen en besloten de zandbak van Turkmenistan en de (toen) hachelijke doortocht door de Kaukasus over te slaan. Het weerzien met Istanbul was van voor tot achter een feest, door Griekenland en Italië fietsen een relaxed toetje na het soms zware hoofdgerecht.
Geen beperking
Zo kwam het dat we hier keihard “Nee nee, nee nee nee nee [en nog meer nee’s], er is geen beperking!” (een ter plekke verzonnen vertaling van There’s no limit, ik vertel jullie dit in vertrouwen) zongen. We waren uitgelaten, de hardship was voorbij, dit was vakantiefietsen, en nog door het mooiste najaarsweer van de wereld ook. Totdat we aan de andere kant van het Lago di Como ’s avonds bijna letterlijk wegspoelden in een apocalyptische regen- en onweersbui en we van de vriendelijke vrouwelijke campingbeheerder (die bezig was de camping op te ruimen voor de wintersluiting) onze tent onder een afdak mochten zetten. Ik heb toen voor het eerst een Italiaanse “Mamma mia!” horen zeggen terwijl ze naar het natuurgeweld buiten keek.
Dat verhaal vertel ik nog wel ‘ns.
Gesterkt
Bij het opstappen val ik bijna van m’n fiets, zo slap zijn m’n benen, zo niet-wakker is m’n lijf. Via de SP4 steek ik de wetlands over die het Lago di Mezzola scheiden van het Lago di Como en ga met een verweerde betonnen boogbrug de Mera over, die ik naar het zuidwesten volg. Aan de overkant van de weg zie ik iemand die naast een bar het terras aan het klaarzetten is. ‘Dit is ‘m’ denk ik en ga zitten bij Bar Collo. Ik bestel een (caffè) americano. Een man parkeert z’n auto, gaat naar binnen, drinkt aan de bar een espresso en gaat weer weg. Een andere man parkeert, het ritueel herhaalt zich. Een slanke dame (waarschijnlijk de dochter des huizes) in een T-shirt en met warrig zwart haar zet de koffie voor me neer en zegt goedemorgen. Vriendelijk, opgeruimd en met een sprankel. De koffie is goed en maakt me wakker, alles begint weer leuk te worden. Ik reken € 1,20 af en weet zelfs nog een paar woorden Italiaans. Bij het weggaan “buona giornata” (fijne dag, als het Franse bonne journée), de mensen op het terras beantwoorden het. Ik fiets verder. Gesterkt, gemotiveerd, happy. Met hernieuwde zin in Italië.
Het Y-meer
De Mera gaat over in de westoever van het grote, diepe omgekeerde-Y-meer aan de voet van de Alpen, het Lago di Como. Een kerkklok slaat negen uur, de zon breekt door de wolken. Ik sta aan het water, er heerst totale rust. Een mini-fuutje peddelt rond, heel hard piepend om z’n moeder die ik een stukje verderop zie denken ‘de groeten Bernardo, vandaag mag je het alleen doen’. In een jachthaven dobberen jachten met zeilen eroverheen, alsof ze al na het seizoen uit de vaart zijn genomen.
Schrikbeeld
Als ik thuis aan dit meer in de zomer denk, is dat een schrikbeeld, een plek waarnaar je me zou moeten verbannen. Een mierenhoop van gezonnebrande noorderlingen die hier scheerlijn-aan-caravan-aan-hut voor een klein vermogen per nacht samenklonteren. Die in het dorp bakker Leandro met “no, only one panini!” doen inzien dat de Italiaanse meervoudsvorm vernederlandst is tot een enkel broodje. Die in een restaurantje gaan eten. Die de tijd van hun leven hebben en hier weer terugkomen. Dat dat buiten mijn voorstellingsvermogen valt doet daar niets aan af. Meneer de snob.
Oktober
Niets van dat alles. De route gaat over een fietspad langs het water. Langs, door en weer langs de campings die tot aan het meer reiken. Ze zijn niet leeg, maar verre van vol. Veel van de hutten (in vakantie-Nederlands huisjes) zijn niet bezet, aan de kentekenplaten zie ik dat er vooral Duitsers en Nederlanders staan. Het is niet bustling, zoals het hier in andere jaren zal zijn. De sfeer doet me denken aan Herman van Veen’s Laten we maar zeggen dat het regende (“de stoelen staan omgekeerd op tafel, het seizoen is voorbij”). Het is hier oktober.
Ik houd van oktober. Langs het pad staan oleanders in bloei, eroverheen hangen abrikozen- en kersenbomen, hun vruchten platgelopen op de stenen en het gravel. Een enkele vijgenboom. Het fietspad kronkelt, vervlecht met campingpaden en ontvlecht weer langs het water, jachthavens en uitspanningen. Wat een geweldig mooi stuk is dit, wat is dit leuk fietsen. Op veldjes maken mensen zich klaar om te gaan suppen (sup = stand up paddle), achter me de in wolken gehulde bergen waar ik vandaan kom, vóór me het meer waarvan ik de horizon niet zie, zo donkergrijs is het daar. Ik fiets naar het slechte weer toe. Die-hard dames met in hun hoofd “ik mag hier eindelijk weer naartoe, dus dan zal ik ook…!” spreiden moedig hun flapperende handdoeken uit op het zand en gaan op hun buik liggen, in de ijdele hoop dat de zon hun teint van lichtwit naar middelwit zal veranderen. De zon die slechts een enkele keer door de wolken dringt.
Niet zeldzaam
Moeders met beladen kinderwagens zijn niet bedacht op Romefietsers, de wolken zijn fantastisch, net als het bergmeer. Ik heb weinig met water en met watersport, maar begrijp wat mensen hier komen doen. Al moet je voor bestendig goed weer beslist ergens anders naartoe. De overgang van de koude berglucht naar de warme vlaktelucht doet, in combinatie met de 146 vierkante kilometer water, rare dingen met het weer. Regen- en onweersbuien zijn hier bepaald niet zeldzaam. Ik zal er ook vandaag niet aan ontkomen.
Paolo Conte zingt in m’n hoofd, een nummer dat op de Sonos staat als ik kook en dat in de aanloop naar deze tocht verbonden was met dit meer. Gli impermeabili, de regenjassen. Met nog zo’n mooi Italiaans woord, dat voor ‘het regent’, piove. Nat worden van piove klinkt veel minder erg dan nat worden van druilregen.
De betere
In een CRAI aan de waterkant in Gravedona vind ik wat ik in Chiavenna niet vond. Het is niet waarvoor ik naar Italië ga, maar het helpt wel mee. Crostata. Zandtaartdeeg met ruiten jam. Je hebt ze in verschillende soorten en kwaliteiten (ook mini’s), ik kies de betere waarop de fabrikozenjam misschien is vervangen door abrikozenjam. Mijn Limburgse oma maakte welbeschouwd ook crostata (kook op z’n Limburgs, dat beslist iets anders is dan vlaai) bij speciale gelegenheden, zoals bij de processie of wanneer al m’n ooms en tantes zich verzamelden in het grote huis aan de Maas. De koek is bagagedrager-groot, maar life is all about priorities. Ik bestel op goed geluk “duecento gram(mi di) salame” en kijk met stijgende verontrusting en amusement hoeveel plakjes dat zijn. Veel. Het gesprek aan de kassa lukt me bijna helemaal in het Italiaans, maar als ik na een vraag glazig kijk zegt de man “tasje?” en val ik door de mand. Alsof ik er in m’n korte broek met sandalen al niet als toerist uitzag. Peeters.
Hemels
In de jachthaven vind ik een bank en maak de plastic doos open. Hemels. Dat is ook de herkomst van het water dat naar beneden begint te komen. De wolken die al de hele morgen dreigen deden geen miezer, mot of drizzle vermoeden, maar grotemensenregen. Dat vermoeden wordt bewaarheid. De regen slaat in harde vlagen neer, de hemel dondert en bliksemt, het meer is bijna niet meer te zien. Ik zit, met voorbedachten rade en heerlijk eten, onder een stel bomen met dicht bladerdek en zie het schouwspel aan. Dit komt weer goed. Het voordeel van wolken en regen als deze is dat het buien zijn. Word wakker onder een egaal grijze hemel en je weet dat je de hele dag in de regen zult fietsen. Dikke donkergijze wolken regenen kort en heftig leeg en drijven verder.
Zo ook nu. Stukken straat staan blank, de impermeabile moet alsnog aan want de wolk was nog niet leeg. Lang leve de plastic verpakking van de crostata op de achterdrager. Na een korte na-bui klaart het op en fiets ik in een lichter wordende lucht verder langs het meer.
Ontspannen
Het is Benjaminse gelukt om hier een route te maken waarbij je nauwelijks naast de auto’s rijdt, alleen in de dorpen kan het niet anders. Dat maakt dit stuk niet alleen mooi, maar ook relaxed. Ik fiets langs een begraafplaats met minitempeltjes en een urnenwand, via kleine bruggen over zijrivieren en kom de eerste tunnels tegen. Daar hoef ik niet doorheen, het fietspad gaat er steeds links langs, via de oude weg waarover vroeger ook de auto’s reden.
Helemaal ontspannen is dat niet. Om op het fietspad langs de tunnel te komen, moet ik de doorgaande weg – waar ik aan de rechterkant langs fiets – oversteken. Daarbij heb ik goed zicht op verkeer dat achterop komt, maar niet op tegenverkeer dat uit de tunnel komt. Omdat de oversteken dicht op de tunnelmonden zitten, steek ik de weg rennend over, m’n blik strak gericht op het donkere gat waar op het laatste moment iets uit kan komen. Aan de andere kant moet ik de weg opnieuw oversteken, waarbij alleen m’n oren me kunnen vertellen of er iets uit de tunnel komt, het zicht is daar nog minder. Bijzondere verkeerssituaties waar ik niet altijd even rustig van word. Dat is Italië.
Beleving
In Menaggio neem ik de veerboot naar Bellagio (ticket is € 5,60), gelegen op de naar boven wijzende punt in de omgekeerde Y die het meer vormt. Ik sta met m’n beladen fiets tussen witbenige Nederlandse meiden met bling-bling schoudertasjes, zonnebrillen en hun telefoons in de hand. Hun zomerjurken flapperen in de wind die boven het meer staat.
Zo te horen valt het allemaal niet mee. “Ik trek het echt niet als we vanavond weer sushi eten.” En er is dit, en er is dat. Of ze de grote rotswanden langs het meer zien die alleen vanaf het water zichtbaar zijn weet ik niet. We komen voor andere dingen, ieder met een eigen beleving van deze plek.
Niet doen
Aan de overkant ga ik direct met wat lussen omhoog. De route wil dat ik na de landing in Bellagio meteen rechtsaf ga, maar thuis zag ik dat ik dan tegen het verkeer in rijd. Niet doen, ik heb de track hier omgelegd. Ik fiets het dorp uit. De komende 21 kilometer ga ik de rechter tak van de omgekeerde Y volgen, eveneens via de westelijke oever, naar de zuidpunt ervan bij de brug naar Lecco.
Ander verhaal
Dat is een heel ander verhaal dan het stuk tot aan Menaggio. Er is hier geen ruimte tussen de rotsen en het meer. De weg, de SP583, loopt strak langs het water, ik fiets op de rijbaan. Geen oleanderfietspad langs watervogels en bedaarde campings, maar asfalt en auto’s. De lucht is grijs en zwaar, de weg nat, de auto’s voelen niet bedreigend maar de rust is verdwenen. De lol ebt weg, ik maak hier alleen kilometers. Het laagje verrukking dat er vanmorgen was is nu verdwenen, eronder vandaan komt een moeheid die er bij de start al was, die ik op het terras van Bar Collo verdreef met koffie en die me nu verlamt. Ik trap door, door, door, zonder hier te willen zijn.
Opluchting
Ik stop bij een parkeerplaats met bankjes aan het water en eet wat. Een auto met Nederlands kenteken komt aangereden en parkeert. Een jonge vrouw stapt uit met een tasje aan de arm en haar telefoon vóór zich in de hand, als heilig middelpunt van alle zijn, en gaat op een bankje zitten. Ze filmt zichzelf. Kennelijk is er iemand die begrijpt waarom, en waarom hier. Sommige zelf-filmers verdenk ik ervan thuis een klein altaartje te hebben met een portret van zichzelf, waar ze uit verering regelmatig een bloem bij zetten.
Voorbij een dorp houden de auto’s op, op de weg staat een hek met een bord: de weg is afgesloten. Dat mag overal, maar niet hier! Er is hier maar één weg naar Lecco, als die echt dicht is moet ik terug naar Bellagio, een heel andere route nemen en een mega-omweg maken. Ik fiets door, opstandig, met de moed in de schoenen en een beetje hoop. Dit is Italië, misschien kan ik er als fietser toch langs. Het is inderdaad Italië. Misschien waren er werkzaamheden. Of het plan. Of de gedachte. Ooit. Maar nu niet, er is niets aan de hand, ik kan doorfietsen. Opluchting, het wordt vandaag geen nachtwerk.
Vooruitzicht
Wat heel fijn is, is dat ik een doel heb, een overnachtingsplek waar ik naartoe rijd. Vriend Bob, die hier een week of twee geleden langskwam (op weg van Rome naar Amersfoort) appte me dat hij in Adda Village, op de oostoever van de Adda bij Villa d’Adda overnachtte. Een rommelig, halfleeg en hostel-achtig iets met een matig geïnteresseerde ontvangst en rokende jongeren, maar meer dan slapen hoefde hij er niet, en dat voor een hostel-prijs op een plek waar geen camping of ander betaalbaars is. Zo sta ik er ook in. Daar mik ik op, met dat vooruitzicht is het minder leuke stuk van nu te verdragen. Ik fiets door twee tunnels van 2200 en 1590 meter, aan de andere kant komt Lecco in zicht.
Laatste beetje
Bij Lecco neem ik de brug over de fiume Adda, waarin het grote meer is overgegaan en die na een kleine twee kilometer het Lago di Garlate wordt. Op een terras drink ik een welkome cola en fiets verder, langs de oostkant van het meer tot aan Pascolo. Daar ga ik met een brug het water over en volg ik via de westelijke oever het Lago di Olginate en daarna de Adda. De avond staat op het punt te beginnen, m’n accu is bezig aan z’n laatste beetje energie, ik wil er zijn, ik ben er bijna. Straks de Adda over en dan ben ik op een paar honderd meter van het hostel, aan de rivier.
Ik fiets over een gravelfietspad langs het water. Het pad doet me soms denken aan de Waldwege op de route naar Berlijn. Gehobbel, wat kuilen en wat keien, opnieuw gehobbel. Maar geen auto’s, alleen bomen en de rivier. De rust is terug, het is prima fietsen hier. Ik bereik de plek waar ik de Adda oversteek. Het paarse lijntje op m’n gps gaat hier niet over een brug, maar over de denkbeeldige lijn van een veerpont over de rivier. De Traghetto di Leonardo bij Imbersago, het kleine veer dat gebouwd is volgens een ontwerp van Leonardo da Vinci. Er daagt me iets, die oversteek heb ik in de routegids zien staan. Dat is dus hier. In m’n achterhoofd gaat een lamp branden. Een waarschuwingslamp.
Ontzag
Als fietser heb ik ontzag voor veerponten. Dat is een schade-en-schande verhaal, het ging soms mis. Een veerpont kan alleen bestaan op plekken waar niet op redelijke afstand een brug ligt die je net zo goed zou kunnen nemen. Misgrijpen betekent daarom kilometers omrijden. Dus check ik altijd of ik op een geplande route veerponten tegenkom die op zondag niet varen, er om 18:00 uur mee ophouden of alleen in de zomermaanden heen en weer gaan. Omdat ik ook op zondag, ’s avonds en in de winter fiets. Wat ik beslist vermijd is de afhankelijkheid van toeristenponten, omdat die prioriteit nul hebben (geen essentiële oeververbinding) en zomaar (cavia van de stuurman heeft een lelijk hoestje) niet varen. Leuk dat ze er zijn, maar ik neem het risico niet. Ik loop naar de Leonardopont. De slagboom is dicht, er is niemand. Iemand die me zoekend ziet kijken legt in het Engels uit dat de pont niet vaart omdat het te hard waait.
Hoe kan het
Ik ga zitten en hoor het in me knappen. Hoe kan het. Hoe kan het dat zo’n pont in een route als deze zit, zonder ook maar de hint dat hij niet gegarandeerd vaart. Maar vooral: hoe kan het dat ik zelf zo dom ben geweest? Dat ik, met de geleerde lessen uit het verleden, niet op heb zitten letten en deze overgang niet met een dikke rode stift heb omcirkeld? Met de notitie: ‘in de buurt van Lecco vaartijden checken!’ Ik ben heel boos op mezelf, zo dom dit, zo dom!
Terwijl ik dit schrijf en de website met de vaartijden bezoek, zie ik dat de pont ook nu (begin april 2022) niet vaart door een te lage waterstand. Normaal gesproken vaart de Leonardopont van april tot en met september tussen 09:30 en 12:00 uur en van 13:00 tot 19:00 uur. In de andere maanden gelden afwijkende vaartijden. Tussen november en februari vaart hij bijvoorbeeld alleen in de weekenden tussen 13:00 en 19:00 uur. Toekomstige Romefietsers adviseer ik met klem om slimmer te zijn dan ik en vooraf te checken of de pont vaart. Dat kan op de genoemde website (vraag Google translate of een Italiaan om te vertalen). Vier routekilometers noord van de pont kun je bij Brivio via een brug de rivier over en aan de andere kant via de SP169 naar Villa d’Adda waar je de route weer oppikt. Die mogelijkheid staat ook in de routegids. Wat ik nu zou doen? Die hele pont lekker laten liggen en meteen de brug bij Brivio nemen.
Leeg
Het is zes uur. Als dit aan het begin van de dag was gebeurd, met frisse benen en goede moed: niet erg. Dan had ik eens gezucht (telt “f…!” ook als zucht?) en was aan de omweg begonnen. Nu ben ik leeg. Op de kaart-app zie ik dat een paar kilometer verderop een overgang is. Dat valt mee (waarom ik toen de brug bij Brivio niet gezien heb… Door de moeheid was ik niet helder meer), maar ik moet de moed overal vandaan halen. Het vervelende stuk vanaf Bellagio heb ik doorstaan door het vooruitzicht van een plek. Met de pont was ik er drie minuten later geweest, ik kan het hostel bijna zien liggen.
De brug
Het is niet anders. Ik sta op, pak m’n fiets en hobbel verder langs de rivier. De overgang blijkt een stuwdam te zijn, met een dienstweg en een dicht hek. Verder. De volgende overgang zie ik in de verte al liggen, een brug hoog boven het rivierdal. Ik kijk op de kaart. De brug komt uit in een buitenwijk vanwaar het een eind terugrijden is naar het hostel, er loopt daar geen weg langs de rivier. Een kleine omweg zit er niet in. Door die #%@$*! pont moet ik een ellendig stuk omrijden en nog flink omhoog ook. De opgang naar de brug heeft eiland-asfalt en is zo steil dat ik m’n fiets naar boven moet duwen. De brug is spectaculair, een sprankje spirit keert terug. Na een paar meter worden m’n fiets en ik door de hevige wind de vangrail in geblazen die de auto’s van de fietsers en voetgangers scheidt. Ik stap af en ga lopen. Een vrouw die me achterop komt roept boos “bici!” (fiets!). Ik druk me plat tegen de railing en laat haar passeren. Een mountainbiker lacht en gebaart – heel aardig – dat hij wel even wacht, ik bedank ‘m. Ik kom uit in een vage buitenwijk van Calusco d’Adda. Op Google Maps zie ik dat het zes kilometer is naar het hostel. Ik doe het gewoon, het is de enige manier, daarna is het leed geleden.
Het begint te regenen en te onweren. Ik ben vandaag genoeg natgeregend, ik ga niet weer in de stromende regen het verkeer in. Onder een afdak zit ik het felste deel van de bui uit. Denk bij mezelf ‘nog zo’n dag en ik rijd naar Milaan en neem de trein naar huis’ (Milaan is hier vlakbij, 42 kilometer fietsen). En ga toch maar de weg op. Daar staat schuim op, een spekgladde smurrie van bandenslijpsel en water die zich vormt als het ergens lang niet heeft geregend.
Het hostel
Fietsen, fietsen, fietsen. Het paarse lijntje schuift in beeld, ik ben weer op de route die ik terugvolg naar het hostel. Om tien over half acht rijd ik de steile helling af naar de ingang. Een man staat me uitdrukkingsloos aan te kijken. Ik vraag of er een kamer vrij is. “No, we are full booked”. Ik zie niemand, ook geen auto’s of fietsen, op dit tijdstip zullen de meeste gasten er zijn. Hij heeft er gewoon geen zin in. Ook niet om me – ik ben duidelijk moe, laat en met de fiets – op een andere manier te helpen. Met m’n tent in de tuin of in een bed op de gang, zoals ik als fietser al vaker heb meegemaakt. Zelfs geen “I’m sorry”, ik kijk naar een granieten hoofd. ‘Natuurlijk’ denk ik bij mezelf, alsof deze pech een volstrekt logische voortzetting is van de gebeurtenissen deze avond. Ik ben verslagen, duw m’n fiets de helling op en ga zitten op een steen langs de verlaten weg. Elsbeth appt me een foto van haar, de jongens en vriendin (oma voor de jongens) Coby uit Frankrijk die op bezoek is. Ze zitten samen te eten bij Sushi Today. Ik leg m’n hoofd in m’n handen en huil.
Zo alleen en verloren heb ik me zelden gevoeld. Ontheemd en afgewezen. Het triggert oude pijn onderin m’n ziel. Ik weet niet meer waarom ik hier ben en wat ik hier doe. Pech en moeheid zijn een slechte combinatie. Tegen m’n gewoonte in app ik Elsbeth. Ik hou er niet van om anderen op te zadelen met iets waarmee ze niets kunnen (‘delen’ heet dat, alsof je iets kostbaars niet voor jezelf houdt en er ook anderen van laat genieten. Het gaat meestal niet om die ander, maar om de deler. Dat terzijde), maar het is sterker dan ik. Ze appt heel lief terug, Dirk spreekt me moed in, ze zijn geweldig. Het duurt even voordat ik het van me afgeschud heb, ik pak m’n telefoon en kijk nogmaals of er echt niets anders in de buurt is. Alleen dure hotels in Bergamo. Ik zag onderweg wel een bordje van een agriturismo, maar vind die niet terug op de kaart. Geen idee of die nog bestaat en hoe ver het fietsen is. Ik spreek mezelf toe ‘fiets maar gewoon de route, en kijk wat je onderweg tegenkomt’.
Aan het roer
Ik kom niets tegen, maar na verloop van tijd gebeurt er wel wat met me. Er komt een helderheid over me, een overlevingsinstinct: ik ga een wildkampeerplek zoeken. Ik ben er weer, alsof ik het roer weer zelf in handen neem en me niet afhankelijk maak van anderen. Ik zet m’n radar aan. Vóór Mapello zie ik links van me een klein bos, met een steil weggetje naar beneden dat er naartoe gaat. Dat sla ik in en ga verderop rechts een bospad in, langs een stapel snoeiafval. Ik zie twee dingen: het pad loopt niet door maar houdt op, waardoor hondenuitlaters het niet zullen nemen. En ik zie geen blikjes of ander afval dat verraadt dat dit een hangplek is. Groen licht. Het is bijna negen uur, het begint te schemeren, hier ga ik slapen.
Ik bel Elsbeth en vertel haar dat alles goedgekomen is, ik ben er en heb een plek gevonden. De tent staat razendsnel, ik zet m’n fiets zó neer dat de banden niet kunnen reflecteren in autolichten, zet alles onder de luifel en kruip in m’n slaapzak. Ik zet de wekker om zes uur, niet eerder, ik móet slapen. Het is tien over half tien. Anderhalve seconde later slaap ik.