Foto hierboven: fietspad (ciclabile Brescia-Paratico) tussen Rodengo en Sale, twaalf routekilometers vóór Brescia.
Als de wekker gaat ben ik nog niet klaar met slapen. Het gevoel dat ik goed voor mezelf moet zorgen is sterker dan het verstand dat zegt dat ik op tijd wil starten. Ik doezel weer weg, in de ontspannenheid van niets hoeven, alsof ik op m’n rug ronddobber met de voorjaarszon op m’n dichte ogen. Om half zeven ben ik zover, ik sta op en terwijl ik een plek zoek om de natuur van water te voorzien ga ik bij mezelf na hoe ik me voel. Het antwoord is er meteen: fit en uitgerust. De afgelopen nacht was misschien wel de beste tot nu toe, ik heb zeldzaam lekker geslapen. Veilig in m’n eigen groene huis, geborgen als een baby in z’n wieg. Ik heb gisteravond niet gegeten, m’n spijsvertering had niets meer te doen, om goed te slapen is dat ideaal.
Tevoorschijn
Een nieuwe dag brengt een nieuwe spirit. Om twintig over zeven kom ik uit het stukje bos tevoorschijn. Ik had er wat voor gegeven als er nu wandelaars waren geweest die zich in stomme verbazing hadden afgevraagd waar deze man op z’n fiets zo ineens vandaan kwam. En waar die dan had geslapen. Helaas, de weg is leeg, de hemel halfbewolkt en droog. Ik stap op, schakel naar het kleinste blad voor de korte klim naar de doorgaande weg en sla linksaf, richting Bergamo.
Ik zou verwachten dat ik met een lege maag benen als een natte krant zou hebben. Tot m’n verbazing merk ik er niets van, al rammelt er van alles waar eigenlijk eten in zou moeten zitten. Aan de Via Leonardo da Vinci in Valbrembo (dal van de Brembo) bzzzzt m’n gps als ik een weg voorbij rijd die ik in had gemoeten. Ik rijd een stukje terug en kom het Briolo Caffè weer tegen dat ik net passeerde. Het moet kennelijk zo zijn, ik zet m’n fiets neer en loop naar binnen. Een americano, zeker, maar er moet ook iets vasts in. Op de toog staan schalen met croissant-achtige broodjes. Ik maak kennis met Italiaans ontbijten. Dit zijn brioches, gevuld met jam (marmellata), chocoladepasta (cioccolato) of iets onduidelijks (crema). Ik ga op het terras zitten, doe m’n mondmasker af en ontbijt als een fietsprins in Italië. Hier hetzelfde als gisteren, mannen die even langsrijden en een koffie aan de bar drinken, gekletter van kopjes, de klappen waarmee de man achter het koffiemachien de gebruikte koffie in een afvalbak klopt. Hier wil ik zijn, en hier ben ik ook.
Niets mis
Gisteravond lijkt al weer ver weg. Mooi. Hoe rot en ontheemd ik me ook voelde, het gebeurde in m’n hoofd, er ging niets mis. Niet echt. Geen aanrijding, materiaalpech of buikloop. Als het vervelende gevoel verdwenen is, is de wereld weer leuk en kan ik verder fietsen met nieuwe zin en energie. Al mogen ze ook wegblijven, momenten als gisteravond maken me sterker. Ze stellen me op de proef, een proef die ik uiteindelijk doorsta, met hervonden veerkracht en de herinnering aan een les die ik eerder leerde: me niet afhankelijk maken van vaartijden of een overnachtingsplek. Behalve dat was ik ongewoon moe, al bij het opstaan, hoewel ik een normale nacht achter de rug had. Het geeft niet. Ik kom voor het avontuur en vraag wat van mezelf, daar hoort soms een moment als dit bij. Ik sta op en loop naar binnen. Voor twee koffie en twee brioches reken ik € 5,00 af.
Natuurlijk
De route komt langs de dierentuin van Bergamo. Niet te missen, de geur herken ik van Dierenpark Amersfoort, als ik door het bos naar Den Dolder fiets. Het begint te regenen. Een bui, of meer? Ik zet m’n blik vast op een boom en kijk wat de wolk op de achtergrond doet. Die beweegt niet, de lucht is stil, slecht nieuws. Uitzitten gaat te lang duren, ik trek m’n regenjas aan en fiets door. Na een half uur is de wolk leeggeregend, ik doe m’n handdoek weer onder de elastieken achterop en sluit m’n telefoon aan op de Forumslader. Fietsen.
Italië voelt nog steeds nieuw, ik probeer het land te vatten, in een beeld dat bestaat uit herkenning en nieuwe dingen. Ik zie de ongelijke wegen, auto’s die nét voor elkaar langs de weg opgaan, een vrachtauto die toetert omdat ik minder voorrang heb dan ik dacht. De kuilen en gaten in de weg, struiken die over het fietspad hangen en niet gesnoeid zijn. Vrouwen die allemaal in leggings lopen. Mannen en vrouwen van mijn leeftijd en ouder in sport-outfit die wandelen, hardlopen of mountainbiken omdat ze het belangrijk vinden hun lijf gezond te houden. Mensen groeten, een auto laat me vóórgaan. Dat en meer, het is allemaal Italië. Ik denk een laatste keer aan gisteren. Natuurlijk ga ik naar Rome fietsen (en niet naar Milaan om de trein te nemen), natuurlijk doe ik dat. Maar ik ga wel beter voor mezelf zorgen. Mensen opzoeken, aanspraak, volk om me heen. Omdat het alleen zijn me af en toe zwaarder valt dan ik thuis verwacht had.
Città Alta
Ik begin aan de klim (van 230 meter ter hoogte van de dierentuin naar zo’n 370 meter, met onderweg een paar keer naar 390 meter) naar de oude bovenstad (Città alta, hoge stad) van Bergamo. Dit is leuk. Al is de klim niet heel hoog, ik zie duidelijk dat ik vanuit de vlakte omhoog ga, naar het oude deel van de stad dat als een burcht langs de rand van een verhoging loopt. Op het laatste stuk hangen tuinbloemen en struiken over de muren langs de weg, de kleuren doen bijna pijn aan m’n ogen, zo helder zijn ze. Alles is groen, niets is dor, de lucht is mild, het lijkt wel mei.
Een goed begin
De oude straten beginnen, winkelstraten. Ik stap af om voetgangers niet te hinderen en de stad in me op te kunnen nemen. Bergamo is de eerste oude Italiaanse stad op de route, ik vind ‘m niet wereldschokkend, maar een goed begin. Weer die vreemde mix van voorjaar en zomer. De terrassen zijn leeg, in de straten lopen voornamelijk Italianen. Wonderlijk, door covid kon ik deze tocht niet in april en mei maken en moest ik genoegen nemen met het veel warmere en drukkere juli. Maar zowel de warmte als de drukte blijven tot nu toe uit, het is alsof ik alsnog in het voorjaar fiets.
Er zijn
Ik ga nergens naar binnen, zoals meestal ervaar ik een stad door er te zijn, kijkend, ruikend, me verwonderend. Toch steek ik m’n hoofd om de hoek van een kleine kerk aan de winkelstraat, luister naar de gesprekken om me heen, zie de etalages, de oude klinkers, de nog oudere muren. Bij een bakker haal ik een zak broodjes en een paar rechthoeken pizza, er moet straks een stevig second breakfast in.
Voorbij de Porta Sant’Agostino, de oostelijke toegangspoort in de muur rond de oude stad, werk ik de stukken pizza weg. Op een bank naast verkeerslichten kijk ik naar het verkeer. Het gaat hier anders dan in de voorbijgaande weken. In Frankrijk en Zwitserland rijden, net als in Nederland, redelijk wat auto’s waarvan de motor automatisch afslaat bij een verkeerslicht-stop. Auto’s in Italië doen daar niet aan. Hier blijft alles lopen, stinken en ronken.
Werkelijkheid
In de drukke Città bassa (benedenstad) ben ik beducht op het verkeer. Dit is niet alleen een stad, het is ook Italië. Dat is meer cliché dan werkelijkheid, ontdek ik gaandeweg. Er is een fietsstrook. Niet vrijliggend, maar er is iets voor fietsers. Ik heb niets te klagen over de ruimte die ik krijg en over bestuurders die me wel of niet zien. Het is, net als in elke stad, gewoon goed uitkijken en het verkeer lezen. Ondertussen kijk ik naar het paarse lijntje op m’n gps, vertaal dat naar wat ik zie en ga in een behoorlijk soepele beweging de stad uit. Dit zou ik niet met een papieren kaart willen doen.
Nieuw hoofdstuk
Buiten de stad ga ik een mooi vormgegeven fietsbrug over en begin ik aan een nieuw hoofdstuk op de route. Na de Alpen, het Lago di Como, de Adda en Bergamo fiets ik nu over een wit-beige gravelfietspad (strada bianca, witte weg) langs de Serio. Eerst door gemeentepark Oasi Verde (groene o…, je snapt het), daarna verder door een natuurgebied waar geen enkele auto komt. Rechts de brede grindbedding van de Serio, links akkers en velden. Daartussen een vlakke uiterwaard met acacia’s, een beetje hei en groepjes bomen.
Het gravel is aangenaam fietsen, af en toe moet het even rustig aan als de rivierkeien tot aan het fietspad komen. Wie dacht – zoals ik, in alle eerlijkheid, voordat ik deze tocht voorbereidde – dat er in dit land geen fietsroutes en fietspaden waren, ziet hier een onbekende kant van Italië. Het is heel leuk fietsen, ik kom nauwelijks iemand tegen.
Lago d’Ottèrlo
Dat laatste is erg handig voor iets dat er in het bos bij Mapello niet van kwam. Waterfles mee, alvast dop eraf en klaarzetten, hurken achter een muurtje en hopen dat er niemand over de akkers loopt. Verlossing, handen wassen en weer door. Mocht u, beste lezer, in deze contreien een soortgelijk plan hebben, wees dan voorzichtig met hoopjes stenen achter muurtjes. Behalve pissebedden wacht daaronder wellicht iets dat veel beter bedekt kan blijven.
Het is inmiddels één uur ’s middags, in m’n hoofd tel ik hoe ver het nog is tot Brescia. Nog zo’n zestig kilometer. Pfff. Maar wacht even, als ik nu thuis had gefietst, een rondje Otterlo, en het was 1 uur geweest met nog zestig voor de boeg, dan zou ik erom lachen. ‘Dan ben ik (inclusief eetpauzes) om 5 uur thuis’ had ik dan gedacht. Dus wat is m’n probleem? In plaats daarvan ga ik nu naar het Lago d’Iseo, dus als ik nou ‘ns denk ‘ik fiets nu naar het Lago d’Ottèrlo’, wordt het dan anders? Gek wat perceptie met je doet. Want het wordt anders.
Oud?
Bij Ghisalba, na 10 kilometer Serio-gravel, buig ik af naar het westen. Ik fiets af op een kerk met een koepel die me doet denken aan het Castel Sant’Angelo of de Hagia Sophia. Dit moet heel oud zijn, te zien aan de bakstenen in de ronde muren. Aan de voorkant een serie zuilen. Die zijn vast niet oud, maar misschien gerestaureerd. In werkelijkheid is de parochiekerk van Ghisalba er in de eerste helft van de negentiende eeuw neergezet. De klokkentoren is zelfs nog een eeuw jonger. En toch vind ik het mooi.
Dat geldt zeker niet voor de toren in Palazzolo sull’Oglio, de volgende kleine stad op de route. Wat een onthutsend lelijk ding, en wat is het? M’n eerste gedachte is een goed bewaard gebleven reclamezuil voor een laat-Romeinse erotische onderneming. Wederom faal ik. De Torre del Popolo is een klokkentoren uit 1838 en (jawel!) de hoogste ronde toren van Europa. Het beeld bovenop is van San Fedele, de patroonheilige van Palazzolo. Er staat geen kerk naast of iets anders waarbij je een klokkentoren zou verwachten. Hoe komt iemand op het idee om zoiets hier neer te zetten?
Lot
Het gaat maar weer ‘ns regenen. Ik zou daar heel moe van kunnen worden, maar ik schik me in m’n lot en haal m’n regenjas tevoorschijn. Wat kan het eigenlijk schelen. Het is niet koud en ik fiets op sandalen, het enige dat een beetje nat wordt is m’n korte broek. Het landschap wordt groener en gaat weer golven. Er komen heuvels in beeld, rotsen, hier en daar een rijtje cipressen. Niet veel later sta ik aan het water van het Lago d’Iseo, net als het Lago di Como een bergmeer aan de zuidkant van de Italiaanse Alpen. Kleiner en rustiger dan z’n grote broer waar ik gisteren langs fietste.
Jochie
Hier is iets van toerisme te merken, vooral Nederlanders die – fietspad-breed fietsend – me verstoord aankijken omdat ze denken dat ik op het fietspad tegen de rijrichting in fiets. Dat is niet zo, maar het oordeel was er eerder dan de kennis. Er is hier maar één fietspad, voor beide rijrichtingen, dat net als bijvoorbeeld in Parijs aan de linkerkant van de weg loopt. Aan de waterkant houd ik een eetstop. Hier ergens moet de camping zijn waar we ooit stonden tussen Slovenië (waar de campings afgeladen bleken, dus wegwezen) en Frankrijk (met familie die een Dirk van anderhalf heel graag wilde zien). Hier liep ik met een klein blond jochie op m’n nek, dat van iedereen aandacht kreeg. Waar de campingbaas me bij het krieken van de dag vroeg of ik het leuk vond om mee te rijden naar de bakker, om broodjes voor de campinggasten te halen. En we een cappuccino dronken in het dorp dat wakker werd en ik z’n verhalen hoorde over vakantieseizoenen en toekomstplannen.
Angel
Ik mik vandaag op Brescia, maar heb daar geen camping kunnen ontdekken. Aan het meer zijn er genoeg, maar het is nog te vroeg en ik wil vandaag m’n kilometers maken. Dat zijn er trouwens minder dan ik eerst dacht. Ik heb ontdekt dat ik ergens een rekenfout heb gemaakt. Om na Rome genoeg tijd te hebben om naar Milaan te fietsen en daar op tijd te zijn voor het weerzien met Elsbeth en de mannen blijk ik tot Rome een dag meer te hebben. Inclusief de rustdag in Chiavenna 20 dagen, geen 19. Ik heb 9 dagen om de 945 kilometer tussen Chiavenna en Rome te fietsen, heel fijn, op m’n tenen lopen hoeft niet meer. Gisteren is dat, ehm, ruim gelukt. Van de 120 kilometer waren er beslist 105 de goede kant op.
Voornemen
Waar zou Bob hier ergens overnacht hebben? Ik app hem de vraag, hij antwoordt dat hij een B&B vond via Booking. ‘Natuurlijk’, denk ik bij mezelf, ‘waarom ben ik zelf niet op dat idee gekomen?’ Ik open de app en zoek in de omgeving van Brescia. Ik vink wat dingen aan, tik op de zoekknop en vind direct een backpackershotel middenin de stad. Iets meer dan 50 euro voor een single room, inclusief ontbijt. Een minuut later heb ik een kamer geboekt en daarmee de angel uit ‘waar ga ik slapen’ getrokken. Een last van m’n schouders, vanavond heb ik een plek, geen hostel dat er geen zin in heeft. Met verbazing vraag ik me af waarom ik het gisteravond niet zo heb aangepakt. Omdat, realiseer ik me, in m’n hoofd het idee zat dat hotels in Bergamo heel duur waren (ik had van een paar hotels de prijzen opgezocht) en vol zaten. Een hotel leek me geen levensvatbare optie. Ik weet ook dat de waarom-vraag nu niet nuttig meer is. Veel beter is het voornemen om Booking vaker te raadplegen als ik ergens wil overnachten waar geen camping is en wild kamperen geen optie, zoals in een stad.
Ciclabile
De zuidrand van het meer heeft ruimte, anders dan bij de oevers van het Lago di Como. Aan de dorpen is te zien dat het toerisme welvaart heeft gebracht. Langs de weg staan pijnbomen en bloeiende struiken, aan de overkant van het meer gaan de uitlopers van de Alpen omhoog. Een mooie plek, die ik verlaat voor de laatste 25 kilometer tot Brescia. Die gaan voor een groot deel over een fietspad en fietsroute, de ciclabile Brescia-Paratico.
De pas
Onderweg kom ik zowaar een bagagefietser tegen. Rob uit Oisterwijk fietst ook naar Rome. De ervaringen gaan over en weer, we delen het plezier van de route en het onderweg zijn. Ook de pas komt ter sprake. Hij heeft al heel wat passen gefietst, waaronder de Stelvio en de Mont Ventoux (die ik van meerdere kanten ken). Ik biecht op dat ik de Splügenpas best stevig vond, ik was blij dat ik boven was. “Nou”, zegt hij, “je mag de Splügen bovenaan je passenlijstje zetten, ik vond het een combinatie van de Mont Ventoux en de Stelvio.” Dat is een hele goede tekst van Rob. Ik vind mezelf best een klimmer, en al weet ik dat mijn pasdag door het motorgeweld en de voorafgaande fietsdagen niet de beste was, als deze pas-vreter zegt dat de Splügen een zware is ligt het minder aan mij dan ik dacht. Na een paar kilometer scheiden onze wegen, Rob gaat niet naar Brescia, we nemen afscheid. “Goede reis!”
Ideaal
In Brescia gaat de route langs mooie oude pleinen en gebouwen, waar ik stapvoets rijd en stukjes loop om foto’s te kunnen maken. Bij aankomst bij het hotel, om kwart over zeven, heb ik daardoor het gevoel dat ik al redelijk wat van de stad gezien heb. Ideaal. Door een stad als deze komen en er niets van meemaken is zonde. Maar na zeven uur in het zadel nog door een stad gaan zwerven? Neu.
Het B&B Hotel heeft kamer 323 voor me vrij. Het oogt pas opgeleverd en voorziet in overnachtingen voor backpackers die net iets meer willen dan een stapelbed op een slaapzaal. Ik betaal € 51,90 voor een uitstekende kamer met badkamer, inclusief ontbijt. De man achter de incheckbalie is hulpvaardig en begrijpt m’n mondkapjes-Engels. De fiets mag in de parkeergarage, zwetend neem ik al m’n zooi mee de lift in en stap m’n kamer binnen. Alweer voel ik me een prins, een hotelkamer en een douche is nu het ultieme cadeau. Ik haal m’n slaapzak uit het foedraal om te drogen en te luchten, rol alles uit wat vochtig is en hang wat dingen aan de stroom. Was een fietsonderbroek en ga onder de douche staan. Ik blijk te kunnen zingen.
Muziek
Voor het eten hoef ik alleen een pleintje over te steken. Bij Ristorante Pizzeria Albergo Smeraldo di Castellano (aan de Piazzale Cremona N.13, als u nog iets zoekt) bestel ik het glas bier dat ik gisteravond voorzien had. Op de menukaart houd ik het bij een antipasto (voorgerecht, ‘vóór de maaltijd’) en een primo piatto (eerste gang), daarna zie ik weer verder.
Van achter een tafeltje kijk ik naar de etende mensen om me heen en drink m’n bier. De zomeravondlucht is mild, mensen lachen, de insalata caprese (een klassieker met mozzarella, tomaat, olijfolie en snippers basilicum) smaakt nog beter dan waar ik op hoopte. De penne al salmone, de pasta van de eerste gang, vult alle hoeken van m’n maag, een tweede gang hoeft er niet te komen. Wel een tweede bier.
De avond vordert, hier en daar gaan lichten aan, ik sluit af met een americano. Hier zit een Rome-fietser die ziet dat het goed is. Die evengoed in z’n element is op een bankje aan een Zwitsers graanveld, op een Grillplatz of in een Frans gemeentebos. Maar voor wie het geroezemoes van mede-restaurantgasten nu even de mooiste achtergrondmuziek is.