Foto hierboven: fietspad langs het Canale Maestro della Chiana.
Om kwart over zes word ik wakker. Over een kwartier gaat de wekker, ik zet ‘m uit. Ik moet langer slapen, totdat m’n lijf klaar is voor de nieuwe fietsdag. Ik kan ver gaan om iets te doen wat ik wil. Lang doorfietsen, vroeg starten, moeheid negeren. Soms komt daarbij een overdrukventiel in actie, dat de handrem aantrekt en zegt ‘alle plannen opdonderen, nu goed voor jezelf zorgen’. Dat ventiel werkt, ik laat het werken.
Dus sluit ik m’n ogen weer en doe ze om kwart over zeven open. Uitgerust en opgeladen. Wonderlijk welk verschil zo’n uur kan maken, ik zal het de rest van de dag merken.
Het zonlicht valt op de bloemen en planten op de binnenplaats, het hofje waar vroeger de nonnen op uitkeken en waar ze hun Schepper dienden door wat hij of zij had voortgebracht te verzorgen en te koesteren. In de koele gangen met de vele deuren loop ik met m’n bagage, die ik alvast bij m’n fiets zet. Er zijn maar drie of vier kamers bezet.
Veteranengevoel
Ik neem uitgebreid de tijd, ontbijt op het terras met wat de vriendelijke, zeer professionele ober me komt brengen. Alle haast is verdwenen. Er liggen nog maar twee fietsdagen voor me, die gaan me lukken. Zo gaat het meestal. Aan het begin van een tocht is er nog die spanning: hoe zal de route zijn, hoe gedragen de klimmen zich, de wegen, het weer. Hoe zal ik zelf op het zadel zitten, wat gaat m’n lijf doen. Naar het einde van de tocht toe groeit het vertrouwen, vestigen zich routines en sta ik volledig zelf aan het roer. Leg elke klim, elke weg en elke zon m’n wil op. Het veteranengevoel van de fietser die weet dat zij of hij dit kan.
Met dat gevoel drink ik m’n koffie in de schaduw van de terrasluifel en kijk vooruit. Twee dagen nog. Ik heb geen enkel idee wat ik kan verwachten, en verwacht daarom niets. In de afgelopen weken was er altijd een highlight. Een stad waar ik niet eerder was, een pas, een landschap, een rivier. Die zijn er bij mijn weten niet meer. Het stuk tussen Siena en Rome fietste ik twee keer eerder, maar verder naar het westen en over provinciale wegen. Benjaminse zal kleinere wegen gekozen hebben dan wij toen, rustiger, misschien ook mooier. Ik ga het ontdekken. Om vijf over half negen fiets ik weg, later dan ooit deze tocht.
Geweldig fietsen
Buiten Bettolle steek ik autostrada A1 over en fiets de vlakte in. Groot, gras, zonnebloemen en verstrooide bomen. Na een paar kilometer komt links en rechts een fietspad in beeld. Ik kijk op m’n gps en kan m’n geluk niet op: dat fietspad ga ik volgen. Om precies te zijn 23 kilometer, tot het Lago di Chiusi.
Ik ben even benieuwd hoe het gravel en het pad zich houden, maar ben er snel achter: dit is geweldig fietsen. Het pad, met de gedaante van een karrespoor van fijn gravel, loopt parallel aan het Canale Maestro della Chiana, het hoofdkanaal door het Val di Chiana. Dit gebied is in zekere zin vergelijkbaar met het stuk Povlakte waar ik doorheen fietste: het was ooit een moeras, dat drooggelegd is (en wordt) door een stelsel van afwateringskanalen. Dat gebeurt al een tijdje: het hoofdkanaal waar ik nu langs fiets werd al in 1338 in opdracht van de Republiek Firenze gegraven. Het fietspad maakt deel uit van de BI1, de Ciclovia del Sole (fietspad van de zon) en van EuroVelo 7 (EV7), de Europese fietsroute die van de Noordkaap tot aan Sicilië loopt. Hatsiekadee, daar fiets ik zomaar overheen.
Dankjewel
Het pad loopt langs gemaaide velden en rijtjes bomen. Er is niemand, ik heb de natuur voor me alleen, geel, groen en stil. Hier hoef ik niet rechts te houden omdat die auto er toch aankomt, is er geen geur van warm asfalt en geen wegdek dat het slechtst is aan de randen. Een domein waar kilometerslang alleen fietsen mogen komen, dankjewel Italië – waarvan ik de fietskant weer beter heb leren kennen. De gids zegt dat je dit fietspad eigenlijk niet hoeft te nemen, maar ook voor een asfaltweg kunt kiezen die een halve kilometer verder naar het oosten loopt, parallel aan het fietspad. Ja.
Gewend
Het begint warm te worden, daar ben ik inmiddels aan gewend. Ik kan m’n warmte goed kwijt, ik kan goed zweten en zonnebrand is na bijna drie weken in de buitenlucht niet meer nodig. Ergens vandaag moet ik over een flinke bult heen, daar zit ik me in de zon niet erg op te verheugen.
Verder
Het kanaal is nauwelijks een meter breed en vrijwel opgedroogd. In de schaduw van een stel bomen kom ik Brecht en Anneleen tegen, twee Belgische fietsers die in Basel met hun Rome-tocht zijn begonnen. We wisselen belevenissen uit. Waar we hebben geslapen, wat we vinden van de verschillende landschappen en streken. Mooi. Ik realiseer me dat het de eerste bagagefietsers zijn die ik in dágen tegenkom.
Het fietspad gaat verder langs hoog gras, bloemen en een veld met girasoli. Dwars door het land heen, dit had ik zelf nooit gevonden – of nooit gedacht dat het zo ver door zou lopen. Nog een keer (sorry lezers): wat een leuk stuk, ik word er helemaal blij van. Zo anders dan de Crete van gisteren, dan de onrust van autoverkeer of de drukte van de kleine steden waar de route doorheen gaat.
Even langs?
Vóór me zitten kleine donkere gedaanten op het pad. Ik herken ze van de tocht naar Berlijn: beverratten. Veel haast om me door te laten hebben ze niet. “Meneertje of mevrouwtje, mag ik er even langs?” vraag ik bijzonder beleefd aan een rat zo groot als een flinke kater, die blijkbaar in gedachten verzonken is. Hij of zij rent toch maar hard weg, de dikke gladde staart verdwijnt als laatste als een reuzen-regenworm tussen de struiken.
Bij het Lago di Chiusi staan lege stoelen aan lege tafels. Parasols staan eenzaam op het gras. Dit zou een vakantieparadijs kunnen zijn, in de schaduw aan het water, maar het is uitgestorven.
Net zo leuk
Na het meer wordt het karrespoor een gravel-landweg, een strada bianca. Breder, net zo vlak en bijna net zo leuk fietsen. De natuur blijft, het verkeer blijft weg. Net voorbij Chiusi Scalo gaat Toscana over in Umbria en ben ik in de provincie Terni. Hier en daar loopt de weg door een bos, meestal door de velden. Om me heen gaat het landschap golven, de weg gaat heel licht omhoog en omlaag. Bij Santa Maria keert het asfalt terug, na Fabro Scalo begin ik aan een nieuw hoofdstuk van de etappe van vandaag.
Opties
Dat hoofdstuk heet ‘Klimmen’. Om van dit dal in het volgende te komen moet ik een hoogte over. Dat kan op twee manieren, via de SS71 – een volbloed pasweg – of via een kleine weg die opgeteld minder hoogtemeters maakt omdat de SS71 er tussen San Cristoforo en Ficulle weer 50 verliest. De beide opties komen in Ficulle samen. Al is het ondertussen glimmend heet, m’n keuze heb ik thuis al gemaakt: ik ga voor de pasweg, de klassieker. Ik wil alles meemaken, die 50 extra hoogtemeters heb ik nog wel ergens liggen.
Zo gebeurt het. Ik ontdek nieuwe poriën waardoor het zweet naar buiten komt, maar boven kom ik. Op asfalt komt de warmte door de weerkaatsing van het wegdek ook van beneden, dat is een extra factor bij dit weer. In San Cristoforo houd ik een pauze met een dubbele dosis Estathé, komt m’n hartslag tot bedaren en vind ik het nog steeds leuk. Na een dip (de meters die de weg verliest) fiets ik door Ficulle, op 425 meter, en ben ik even kwijt hoe deze pas in elkaar zit. Dit is duidelijk niet het hoogste punt, de weg en ik klimmen door.
Foto
Een bord met ‘Valico di Montenibbio’ markeert dat hoogste punt, 574 meter s.l.m. (sul livello del mare, boven zeeniveau). De gids zegt 540 meter, maar het bord heeft waarschijnlijk gelijk. Na een halve dag vlakte en komend van 250 meter is dat best een beetje hoog. Ik maak een foto van mezelf en het bord en app die naar huis. Held Piet en held papa. Hoewel, met doorweekte hoed en zonnebril lijk ik op een mislukte ontdekkingsreiziger die de verkeerde rivier naar de nog onbekende bron heeft gevolgd en is aangekomen in een speeltuin met adellijk kroost en wufte kinderjuffrouwen met parasols. En een strijkje dat Mozart speelt. Niks bron. Ik heb geen idee waar ik dat beeld vandaan haal. Het is vermoedelijk de warmte.
Scalo
‘Suizen’ heet het volgende hoofdstuk. Lang en aangenaam, met alleen ter hoogte van de SP101 (zo’n 4,5 kilometer vóór Orvieto Scalo) een korte klim van 35 hoogtemeters. Rechts komt een heuvel in beeld, met bovenop een rand en de daken van gebouwen. Orvieto. Aan de voet daarvan ligt Orvieto Scalo, de wijk van een stad met de aansluitingen (scalo = tussenstop) van snelweg, spoor of waterweg. Meestal een stadsdeel om snel te vergeten, zo is het hier ook.
Vandaan
Het is het einde van de middag, het slechtste deel van de dag. Een moment waarop de moeheid gaat sluimeren en m’n lijf minder alert is. Het deel van de dag waarop de warmte is doorgedrongen in elke steen en in elke luchtvlaag, waarop het verkeer alleen maar naar huis wil en de avondrust eigenlijk al mag beginnen.
In de warme uitlaatgassenlucht zoek ik een plek waar ik kan zitten en iets kan drinken. Een soort hotel heeft blikjes cola. Toeristen-duur door deze toeristenplek, maar what the hell. Ik ga zitten en denk aan wat gaat komen. Ik moet hier in elk geval vandaan, en snel ook. Er is geen flinter in me die steil omhoog de heuvel op wil om de Duomo di Orvieto te zien, de beroemde kathedraal in – wonderlijk – een stad (welbeschouwd een dorp) met minder inwoners dan Bunschoten. Niet om de kathedraal, maar omdat ik de energie die nog in me zit en de uren daglicht die ik nog heb voor iets anders wil gebruiken. Ik wil morgenavond bij de Sint Pieter staan en wil daarom vandaag zo ver mogelijk komen. Er staat een avondrit op m’n programma.
Uit alle hoeken
Met rechts, onzichtbaar, boven me de oude stad fiets ik een stuk naar het westen tot de afslag naar de SP12. Ik weet dat die meteen omhoog gaat, en goed ook. De moed die ik daar in de drukkende namiddagwarmte voor nodig heb moet uit alle hoeken van mezelf komen. Uit veel meer hoeken dan bij welke klim ook de afgelopen dagen. Let’s get this over with. Ik stap op en begin.
Mooier
Het valt niet mee, maar ook niet tegen. Het is precies zo vervelend als ik verwachtte. Wat m’n lijf allemaal kan verbaast me soms, al is het nu meer m’n kop die zich ergens overheen heeft moeten zetten. De weg klimt naar een hoogvlakte van ruim 500 meter, vanaf 170 meter bij Orvieto Scalo. Na een paar haarspelden gaat het wat geleidelijker. Eenmaal boven de insnijding uit die onderlangs Orvieto loopt valt de drukte en het drukkende weg. Het verkeer wordt minder, de avond staat op het punt te beginnen. Hier en daar verschijnt een uitzicht, de weg is soms slecht maar het landschap steeds mooier. De wind durft af en toe een vlaagje verkoeling aan, schaduwen worden langer.
IJsschots
Het wordt zes uur en het wordt zeven uur. De hoogte passeert de 200, 300 en 400 meter. De weg passeert de grens tussen Umbria en Lazio, de regio waarin Rome ligt. De zon wordt zwakker, de lucht milder. M’n lijf en ik zijn over het dode punt heen, het wordt een avondrit zoals ik die graag maak, op wegen die zijn stilgevallen en met een temperatuur die bedaard is. De hoogvlakte is redelijk sympathiek en golft niet al te heftig. Vóór Bagnoregio verliest de weg 50 meter en klimt daarna weer verder, door het centrum en er voorbij, naar het hoogste punt op 535 meter. Vanaf de weg probeer ik Civita di Bagnoregio te ontdekken, een dorp met een handvol inwoners dat vroeger aan Bagnoregio vastzat, maar er door erosie als een ijsschots vanaf gedreven lijkt. Ik maak een foto van het uitzicht, in de hoop er later Civita op te ontdekken.
Het is acht uur geweest, de weg gaat dalen. Ik speek met mezelf af door te fietsen tot uiterlijk negen uur. Daarna gaat het op deze breedtegraad schemeren en kan ik minder goed inschatten of een plek geschikt is om er te staan. Al eerder op de tocht heb ik me voorgenomen om de laatste nacht nog een keer wild te kamperen. Geen hotel, geen andere mensen, alleen m’n fiets, m’n tent en ik. Als een afscheid in eigen kring. Om vijf voor negen vind ik m’n plek. Vanaf de weg loopt rechts een karrespoor met een bocht van bijna honderdtachtig graden naar beneden, zodat het vanaf de weg niet te zien is. Na honderd meter opent zich een vlak grasveld. Dit is werkelijk perfect. Hier ga ik slapen.
Gezelschap
Ik zet m’n tent op en bel Elsbeth. Zit nog even op het gras, drink wat, eet wat. De stilte is volledig, de schemer begint. Het is gelukt vandaag. Dit, alles eigenlijk. Een dag waarvan ik geen verwachtingen had, een dag waarop ik met veel plezier gefietst heb. Ik ga dadelijk heel goed slapen, in m’n eigen tent, op een plek die voor even van mij is. Met een grote glimlach op m’n gezicht doe ik de rits dicht.
Het is snel nog stiller op het veldje. Alleen de maan houdt me gezelschap.