Foto hierboven: tussen Hergenrath en Hauset (Duitstalig België), met links de Prester-Brücke. Over de ooit rode brug gaat de hogesnelheidslijn tussen Aachen en Brussel.
Om kwart voor vijf sta ik naast m’n tent. De zon is al op en strooit ochtendlicht over de boerderij en op de bomen aan het kampeerveld. De camping is in diepe rust, ik hoor alleen de condensdruppels die uit de boom op het tentdoek vallen. Dat is een beetje vochtig, meer niet. Ik heb haast, de mooiste haast die er is, om straks niets te missen van de eerste momenten van een nieuwe dag. De lage zon, de stille wereld, de koele lucht die ruikt naar gras en aarde. Ik maak koffie, doe de ochtendrituelen en wissel de lange broek van gisteren in voor een korte. Gisteravond ontdekte ik dat er een naadje was losgekomen, op Google Maps heb ik in Maastricht een kleermaker aan de route gevonden. Kort is ook wel lekker vandaag, het komt boven de twintig graden. Om twintig over zes rijd ik weg.
Vandaag
Tussen de bomen is het licht nog gedimd, daarbuiten schijnt de zon met krachtige stralen door de dunne mist. Het bestaat niet dat er iemand gelukkiger is dan ik nu. Met het lage licht, met de jonge dag, met de vrijheid van het fietsen. Geluk dat zo eenvoudig te vinden is. Gewoon door op de fiets te stappen.
Ik heb me vaak proberen voor te stellen hoe vandaag zou zijn. Als ik aan de Rome-tocht dacht, zaten daar altijd verwachtingen over vandaag bij. Een dag vol herkenning en momenten van ‘eindelijk’ en ‘eindelijk weer’. Ik fiets het liefst waar ik het niet ken, open en onbevangen. Dat gaat gebeuren op deze tocht, maar niet op de eerste dagen. Daar ontkom ik niet aan, maar toch kijk ik ernaar uit. Om het mee te maken en ergens ook om het daarna achter me te laten, zodat er ruimte is voor nieuwe plannen en verlangens.
In Borkel kom ik langs de Rabobank die bestaat uit een bakstenen huisje met een dakpandak en alleen een pinautomaat. En langs het plein met de muziektent en het bankje waar ik zat op de tocht naar de Zuidpunt. De plek waar ik een van mijn duisterste fantasieën uitleefde: in Borkel een zalmslaatje van 69 cent eten (zo’n wit rond bakje waarvan de inhoud niet in de buurt is geweest van sla of zeeleven. Met zo’n plastic roeispaantje erin geduwd). Eigenlijk mag niemand dat weten, maar dit soort dingen houd je moeilijk geheim.
Collage
Iets verder slaat De Schafterekker rechtsaf, de weg richting de Belgische grens en het spoorlijnfietspad langs Neerpelt en Overpelt. In oktober 2018 volgde ik die weg naar Parijs, nu ga ik rechtdoor, naar die andere grote stad. Een moment waarbij m’n gedachten stilstaan en er een foto van maken voor in de grote collage van vandaag. In een veld langs de weg staan Oost-Europeanen met gele tanks op hun rug struikjes te besproeien. Een lange vrachtwagen met getraliede raampjes passeert me, achter de tralies bewegen paardenhoofden.
Boven de weilanden hangt mist, de lage zon maakt er een glinsterende gele deken van. ‘Het avontuur is begonnen’ denk ik gelukzalig. Ik fiets langs een kudde Schotse Hooglanders en langs de Sint-Benedictusabdij van Achel (de Achelse Kluis), die grotendeels op Belgisch grondgebied staat.
Plagen
Langs het fietspad over de Groote Heide hangen druppeltjes aan het gras. Op het gravelpad ben ik alleen met een konijntje dat de hei in schiet. De lucht is koel, maar de rijwind langs m’n benen is lauw en voorspelt een dag die zal opwarmen. Ik zoek en vind herkenningspunten van de twee eerdere tochten waarop ik hier voorbij kwam, in de late decemberdagen van 2020 en op m’n Zuidpunt-ronde van april dit jaar. Beide keren mocht ik door covid de grens niet over. Het fietspad volgt hier strak de grenslijn en leek me toen te plagen. Waar ik zo naar verlangde lag op slechts meters afstand, onbereikbaar.
De Draad
De lage afrastering door het bosgebied wordt een echt grenshek. Op het draad een bord met ‘Achtung Hochspannung – Lebensgefahr’, aan de palen zitten porseleinen isolatoren zoals bij oud schrikdraad. Als je niet weet wat dit is zou je kunnen denken dat je langs een overblijfsel van het IJzeren Gordijn fietst (en heel ergens anders bent dan de kaart zegt). In werkelijkheid is het een gereconstrueerd deel van de Do(o)dendraad, die van 1915 tot 1918 langs de volledige Nederlands-Belgische grens liep, ruim 330 kilometer lang. De Duitse bezetter van België legde de draadversperring aan om te voorkomen dat mensen (zoals vrijwilligers die via Nederland en Frankrijk naar het front wilden om daar mee te vechten) de grens overstaken naar het neutrale Nederland. De spanning van 2000 volt die op een van de draden stond elektrocuteerde honderden, waaronder kinderen en inwoners van de streek die niet wisten hoe dodelijk het hek was dat onder dwang in hun achtertuin was aangelegd.
Symbolisch
Waar een weg de draad passeert ga ik de grens over. In april stond ik hier te kijken naar het rode bord met ‘Welkom in fietsparadijs Limburg’ aan de andere kant, verlangend naar het land waar ik graag fiets en naar het moment waarop dat weer zou kunnen. Nu ga ik dat doen. Onbetekenend in andere jaren, zo symbolisch nu. Ik fiets de denkbeeldige lijn over, een lach op m’n gezicht, blik op het zuiden.
Uit het graanveld rechts van de weg steekt een ree z’n kop omhoog. Het kijkt me recht aan. Wat het ree denkt is lastig te achterhalen (‘Mens’? Nee. ‘Wezen’? Mogelijk. ‘Held’? Verklaarbaar, maar niet waarschijnlijk), maar het wordt er in elk geval niet rustig van. Als ik stilsta gaat het ree ervandoor, met lange hoge sprongen door het veld, als een gazelle over de Keniaanse savannen. Het verdwijnt even in een inzinking, steekt voor me de weg over en springt verder over de velden links van me. Een grote buizerd vliegt op uit een boom in de berm. Het zonlicht is nog laag, de nevel boven de akkers trekt op. De eerste kilometers van een fietsdag vind ik vaak de mooiste, vandaag zijn ze geweldig. Voor het eerst fiets ik weer door België. De ontroering komt als ik Hamont binnenfiets en een bord zie van de Delhaize. Nu ben ik echt in België. Het is maar anderhalf jaar geleden dat de grenzen voor het eerst dichtgingen, het voelt als veel langer.
Niet de minste
In het stadspark houd ik een eetstop. Op een tegelpad ligt een Belgische vlag. Niet van het degelijke soort dat op een gemeentehuis aan de mast hangt, eerder de dunne polyester kwaliteit van ‘spaar ze allemaal’. Hoezo ligt hier zo’n vlag? In het centrum zag ik er ook een paar hangen. Twee dames met nordic walking stokken lopen voorbij, hun Belgisch-Limburgse accent is precies dat van m’n ouders. Ze rapen de vlag op en hangen ‘m over de draad. “Was er gisteravond feest?” vraag ik. “Ja, België-Italië natuurlijk.” Ik schrompel in elkaar van onwetendheid. Allicht, het EK is aan de gang, vandaar het ‘het staat nog nul-nul’ van gisteravond, de aftrap was toen net geweest. “En?” zeg ik, nog onwetender. “België heeft verloren. Maar (met een lachje) Nederland lag er al veel eerder uit.” Mijn Nederlandse accent is overduidelijk en de dames bedoelen het goed. “Trektocht aan het maken?” Ik zeg iets veiligs over heerlijk onderweg zijn om het gesprek weer terug te leiden. Een van hen heeft net haar kleinzoon uitgezwaaid, die gaat op kamp naar Bütgenbach, 100 kilometer fietsen vanaf hier. Morgen fiets ik zelf langs Bütgenbach, in de Duitstalige oostkantons voorbij de Hoge Venen. “Iedereen kan weer avontuur beleven nu corona een beetje voorbij is” vat de vrouw het samen, “en de natuur is niet de minste.” “Nee” zeg ik, “die is fantastisch’. Ze wensen me een fijne tocht en een mooie dag toe, ik doe hetzelfde. Gesprekken, kleine verhalen. Natuur en mensen. Het op reis zijn is begonnen, wat een machtig gevoel.
Recht water
Het is tijd om meters te maken, ik moet nog een eind. Na bosranden en vrijstaande huizen kom ik bij Lozen de Zuid-Willemsvaart tegen, die ik volg over een jaagpad op de oostoever. In veel routes zitten stukken als deze omdat ze vlak zijn en de jaagpaden in de loop der jaren zijn veranderd in autoluwe fietspaden. Erg comfortabel. Maar langs kaarsrecht water ga ik me vervelen, na een paar kilometer heb ik het gezien en wil ik meer actie. Dat wordt nog wat met alle water op de route. De Zuid-Willemsvaart ben ik zelf schuld, tot Maastricht volg ik m’n eigen plan. Het kanaal is een ideale manier om zonder auto’s en omwegen Bree te bereiken, even doorbijten dus.
De verveling blijft weg. Zo vredig is de sfeer, zo mooi het fietsen. De milde lucht, de zon tussen de bomen, de rust langs het water. Een paar wielrenners komen me voorbij, in het weiland eten dikbilkoeien gras (en hebben dikke billen), ik ben in no-time in Bree.
Open
Bree is de plek waar Frodo en zijn fellowship of the Ring ’s avonds in de regen aankomen (bonzen op de stadspoort, luikje gaat open, lelijk hoofd verschijnt, poort gaat open) en een slaapplek vinden in herberg The Prancing (steigerende) Pony. Het echte Bree heeft geen poort en ligt ook niet aan de oostkant van de Shire. Het ligt wel helemaal open.
In het centrum manoeuvreer ik (stoep op, werker die me terugstuurt, stoep af, door het zand) langs losliggende opsluitbanden en hekken naar een bakkerij die ik op Google gevonden heb. Ik had me voorgenomen om op de markt bij de kerk te gaan zitten, een keertje niet in de winter, maar dat kan ik vergeten. Bakkerij M&M’s aan de Hoogstraat maakt die teleurstelling goed. Ze bakken daar reuzen-eclairs die ik opeet op een richel aan de overkant van de vers geklinkerde straat. Als je in de buurt bent: die eclairs moet je meemaken.
Hoed!
Onder de blauwe lucht wordt de zon warm, het gaat richting de 25 graden. Ik zet m’n nieuwe zonnehoed op, die eergisteren zomaar in de brievenbus zat. Uitverkocht bij webwinkels en daarom rechtstreeks bij Haglöfs besteld. Te laat, de hoed uit Zweden zou net niet op tijd zijn. Toch wel. Een pet-met-klep is fijn voor je ogen, maar je nek en oren blijven vol in de zon. Wereldfietsers in warme gebieden zag ik met een hoed rondrijden, voor de Italiaanse zomer lijkt me dat een goed plan. Zonnehoeden zien er al snel tragisch uit, maar deze is OK. Zelfs Dirk, oudste zoon en m’n kledingadviseur (die z’n eigen T-shirts ontwerpt en zeefdrukt), vind ‘m kunnen. Dat is bij een tienerzoon het hoogst haalbare.
Reünie
Hoe mooi het stuk tussen Bree en Maastricht is ontdekte ik op een winterse tweedaagse van Amersfoort naar Maastricht en op een net zo winterse driedaagse van Kerkrade via de Ardennen naar Weert. Nu ervaar ik het als een reünie van plekken en herinneringen. Dit keer zijn de velden niet kaal en de bomen niet grijs en spichtig. Het licht is fel, de lucht heeft alle ochtendkoelte verloren. De weg begint licht te golven, ik moet schakelen.
Een berkenbos staat onder water, bij de kapel in Neerglabbeek stap ik af en stuur een gebedje voor een behouden reis de hemel in. Nog geen kilometer verder staat de kleine kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes (een van de vele namen voor Maria) naast een vol maisveld, bloemen bloeien in bakken naast het sereen-witte beeld. Vogels zingen overal. Zomer. Bij de houten picknickplaats aan de Bosbeek is het nog te vroeg voor een stop, maar verhoog ik de grondwaterstand plaatselijk met een millimeter (niet in de beek, wees gerust).
Ik fiets met het ongeduld en de zoete verwachting van een kind dat weet dat er nog kadootjes liggen om uitgepakt te worden. M’n route gaat over gravel, perfect geasfalteerde fietspaden en een enkele kasseienstrook. De leuzen waarmee streken en provincies zichzelf aanprijzen zijn meestal niet erg serieus te nemen. Je moet wat als er niemand komt. Maar het ‘fietsparadijs’ waarmee Belgisch-Limburg schermt mogen ze van mij laten staan. Dit is heel leuk fietsen.
De Kempense mijnen
Een fietspad over een voormalige spoorlijn (de lijn naar Maaseik die in 1988 werd opgeheven) brengt me naar het oude station van As, tegenwoordig ingericht als restaurant en als toegangspoort tot het Nationaal Park Hoge Kempen. In As werd in 1901 de eerste vetkool (een energierijke vorm van steenkool) gevonden van het steenkoolbekken dat niet alleen hier – in de Belgische Kempen – onder de grond zit, maar doorloopt tot in Nederlands Zuid-Limburg en het grensgebied met Duitsland. Mijnwerkers, collega’s van mijn opa aan vaders kant, drilden in dezelfde steenkoolader als die van de Kempense mijnen zoals in Beringen. In As zelf hield het gemeentebestuur de komst van een mijn tegen, de toren die er staat is niet de boortoren van toen maar een replica ervan, een uitkijktoren van nu.
Witte sluiers bedekken het blauw. Via een indrukwekkende fietsbrug over de N75 fiets ik de Hoge Kempen in. Hier doet de zomer andere dingen met de omgeving. Tot nu toe kwam ik weinig fietsers tegen, een teller op het spoorfietspad naar As sprong bij het voorbijgaan op 90. Hier ben ik in een nationaal park, met een bezoekerscentrum en parkeerplaatsen. Veel e-bikers, nog meer bezoekers. Gelijk hebben ze. Meestal ervaar ik het omgekeerde: verlaat de geijkte routes en je bent alleen. Met de rust van de ochtend in m’n hoofd is dit stuk heel erg wennen, maar het is veel korter dan ik me herinner.
Daar is ze
In Rekem beginnen de huizen weer, met hier en daar een Belgische en zelfs een Italiaanse vlag die nog aan de gevel hangt. Alsof weghalen nog te pijnlijk is en de nederlaag definitief maakt. Een stel motoren haalt me met veel herrie in. Over een glad gazon kruipt een robotgrasmaaier, als een oude versleten hond die een plek zoekt om in alle rust te sterven. Voorbij Neerharen is de Zuid-Willemsvaart weer terug op m’n route, die hier door een hoog beukenbos op de zuidoever gaat. Wat niet iedereen weet, maar wel het geval is, is dat er op Belgisch-Limburgse fietspaden sprake is van wilde dieren. Niet heel veel, en trouwens ook niet heel wild, maar in elk geval wel dieren. Donkerbruine koeien liggen onverstoorbaar op en langs het asfalt te herkauwen. De bomen houden op, de vaart verdwijnt achter de bebouwing, links van me komt een rivier in beeld. Daar is ze, de Maas. Ik ga de grens over en ben weer in Nederland. In de verte zie ik Maastricht.
Maastricht binnenrijden is een mijlpaal. Hobbelend over kasseien kom ik op de Markt met het Stadhuis. De stenen straten en muren zijn net zo grijs als de lucht, ik maak een foto van het drukke, koud ogende plein maar blijf er niet. Ik moet nog dingen doen. Via het Mosae Forum kom ik aan de Maas en vind ik de Turkse kleermaker die ik op het oog heb. Ik haal m’n lange broek uit een achtertas en stop die 15 minuten en 2 euro verder weer terug, netjes gemaakt. In die tas zal hij tot aan Rome blijven, al weet ik dat nu nog niet.
Moment
Toeristen lopen voorbij met zonderlinge, brave kledingcombinaties en enorme witte sneakers. Amerikanen die weer naar Europa mogen. Geen enkele Aziaat. Na een groot bord frieten bij De Buffel steek ik de rivier over en rijd ik naar station Maastricht, waar de route begint. Ik had om Maastricht heen kunnen fietsen, ik had ook een directere weg door de stad kunnen kiezen en de route aan de rand ervan op kunnen pikken, maar ik moet langs het trapje naast perron 1. In oktober 2015 stapten Dirk en ik daar uit om naar Luxemburg te fietsen via de Benjaminse-route. ‘Eens’, dacht ik toen, ‘stap ik hier uit voor de hele tocht.’ Ook als ik in de jaren daarna met de trein uit Amersfoort op perron 1 aankwam voor m’n werk of om in de omgeving te gaan fietsen was er steeds de gedachte aan het moment dat m’n Rome-tocht daar zou beginnen.
Ik maak een foto van dat moment. Mijn reis begon gisterenmorgen al, vanaf hier deel ik ‘m met de vele fietsers die me voorgingen en nog zullen volgen. Als ik wegfiets gaat de aanloop over in de route, alsof ik een col overga. Van het eerste stuk ken ik alle meters, die me toejuichen als toeschouwers langs de weg. ‘Echt heel bijzonder om hier te fietsen’ zeg ik hardop, als voice-over bij de video die ik opneem. ‘Eigenlijk gek dat zo’n stuk weg zo’n bijzondere lading heeft’ zegt daarna de documentairemaker die zichzelf analyseert.
Einde
Op het dak van de KWA-tunnel is de wereld veranderd. Waar ik vroeger op een kruising met verkeerslichten zou hebben gestaan, sta ik nu op een rotonde op de Groene Loper, die de loop van de vroegere N2 dwars door Maastricht volgt. Onder me ligt de tunnel, met vier tunnelbuizen op (uniek) twee niveaus. De onderste twee buizen zijn voor transitverkeer via de A2, de bovenste twee voor lokaal verkeer dat af kan slaan de stad in. Met de tunnel kwam voor weggebruikers een einde aan de enige verkeerslichten tussen Amsterdam en Perpignan (dat wil zeggen: als je bij Lyon de rondweg neemt) en voor bewoners een einde aan verkeersoverlast, stank en herrie, wachten op groen en een weg die het oosten van Maastricht in tweeën sneed. Was deze rotonde op eerdere tochten nog een bouwplaats, nu ziet het eruit zoals bedoeld. Tunnels zijn mijn vakgebied, dat had je onmogelijk kunnen raden.
Verschillend
Twee bagagefietsers passeren me. Tassen rondom, helm achterop, hun benen gaan rond alsof ze op Kerstavond nog 5 minuten hebben voordat de Albert Heijn dichtgaat. Ze roepen naar elkaar. Bij een weg van rechts geven ze geen voorrang, een auto remt, een van hen maakt een slinger naar links. Het zijn de eerste fietsers die ik tegenkom, ze zijn denk ik op het station gestart. Ik had contact willen maken om te horen waar ze naartoe gaan, voor het gevoel van verbondenheid door hetzelfde doel, voor het gevoel samen op de route te zijn – al zou ik ze daarna niet meer tegenkomen. Maar zo te zien moet de rust nog komen. Na de laatste huizen van Maastricht gaan ze naast elkaar fietsen op een weg vol wielrenners en meer dan een enkele auto. We doen verschillende dingen. Ze verdwijnen uit beeld.
Foto
De weg gaat omhoog, van het Maasdal waarin Maastricht ligt naar het Plateau van Margraten. In Bemelen sla ik schuin rechtsaf, tussen de huizen aan de rand van het dorp. Bij de boom met maretak, nu vol in blad, ga ik links, langs het bankje over een fietspad tussen het groen. Bij kalkoven De Valk zet ik m’n fiets op de standaard voor een foto. Die maakte ik ook op m’n tocht naar de Zuidpunt, toen ik om mezelf te motiveren hier langsfietste. Eind april waren de grenzen dicht en was het nog uiterst onzeker of ik deze zomer de tocht naar het zuiden zou kunnen maken. Op deze plek, in de loop der jaren een symbool voor de route geworden, beloofde ik mezelf om de moed erin te houden en te blijven geloven dat ik hier een keer zou staan om dan linksaf te slaan, richting Rome.
‘En hier sta ik, hier sta ik, ik ga het doen!’ spreek ik in op m’n telefoon, en moet meteen lachen om hoe theatraal dat klinkt. Toch is het echt een moment na zoveel jaren en zoveel plannen. Ik maak de korte (35 hoogtemeters) klim naar het niveau van het plateau. Langs het hek van de groeve kijken e-bikers naar de enorme groen-met-gele kuil waar tot 2018 mergel (eigenlijk: kalksteen) werd afgegraven en die daarna veranderde in een natuurgebied. Ik voel me nauwelijks nog in Nederland.
Niet eerder
Ik kom door Gasthuis en Wolfshuis, fiets langs een molen en over het smalle fietspad door de velden. Scheulder. Gulpen. Ik ontdek, blij, dat ik stukken van de route ben vergeten waardoor ik met verwondering naar het landschap kijk. In Gulpen haal ik bij een broodjeszaak twee enorme belegde pistolets voor morgen. Morgen is het zondag en zullen de meeste winkels dicht zijn, in elk geval in Luxemburg waarvan ik denk dat ze eerder het Duitse dan het Belgisch/Franse ritme volgen. In België zijn de bakkers op zondagmorgen open, maar dan zit ik in de Venen en zijn de dorpen op de route te klein om daarop te gokken. Eetvoorraad aanleggen dus.
Voorbij Gulpen volgt de route de rand van een heuvel, met uitzicht op golvend groen, door heggen en smalle wegen in stukken verdeeld. De heuvels aan de horizon doen me verlangen naar het avontuur dat komen gaat, ik voel me nu al ver van huis.
Na Epen ga ik linksaf omhoog, langs minicamping Gulikers. Elsbeth en ik sliepen hier in de tweede nacht van onze reis naar Nepal. Op m’n tocht naar de Zuidpunt overnachtte ik er weer, met m’n tent vrijwel op dezelfde plaats. Ik fiets er voorbij, sta stil in de bocht bij het trekkersveld en maak een foto. Zoet is de herinnering, zoet het vooruitzicht. Wielrenners komen voorbij, de een na de ander, in slierten en in drommen. Daartussen grote grommende auto’s die een rally lijken te rijden en evenementen-brommers met herrie en joelende bedrijfsuitjes-rijders. Dit is net zo goed Limburg als het golvende landschap. De weg klimt en golft en buigt af naar links, via een inzinking naar een volgend dorp. Sippenaeken. België.
Streep eronder
De T-splitsing is er niet zomaar een. Ga rechts en je staat na een paar honderd meter bij de grenspaal van de zuidelijkste punt van Nederland. Die meters fietste ik in april illegaal door België. Ga links en je gaat, met Benjaminse, België in. Dat mocht toen niet, hier keerde ik om. Een foto toen, daarom een foto nu. Terwijl ik ‘m maak denk ik ‘ik ben klaar met al die mijlpalen’. Ik wil niet meer omkijken naar eerdere tochten of zoeken naar herkenningspunten. Streep eronder, tijd voor iets nieuws. M’n timing – dat weet ik ook wel – klopt. Vanaf hier zijn m’n herinneringen gelukkig vager, voorbij Luxemburg houden ze vrijwel op. Dat wordt tijd.
Naar m’n zin
Bij Plombières kies ik voor het onverharde fietspad langs de Gueule (Geul). Benjaminse waarschuwt voor de mogelijk slechte staat van het pad en adviseert daarom het geasfalteerde alternatief. Dus neem ik, met een totaal gebrek aan respect voor goed advies, beslist het fietspad en blijkt dat ondertussen het gravel is aangeharkt of dat ik een ander idee van ‘slecht’ heb. Er is niets aan de hand, behalve dan dat ik het ontzettend naar m’n zin heb op het licht golvende en vrijwel lege pad langs bomen en struiken.
De route zit hier vol mooie kleine stukken die allemaal verschillend zijn. Ik ga onder een lang spoorviaduct door, daarna een paar kilometer over RAVeL 39a, ooit de drie kilometer korte spoorlijn 39a en nu een goed gravel- en asfaltfietspad dat de loop van de Gueule op afstand volgt. Vanaf Kelmis wordt Geul als Göhl geschreven en fiets ik door Duitstalig Wallonië. De drukke weg door het fantasieloze bedrijventerrein van Kelmis is een storende dissonant na de rust van de afgelopen kilometers, maar lang duurt dat stuk niet. Ik sla rechtsaf, langs de Casinoweiher, een grote vijver waaraan jongeren en Turkse families picknicken in de avond die op het punt staat te beginnen.
Als ik toen had geweten
In het bos voorbij de vijver fiets ik over een nat bospad dat een lange afscheiding volgt met statige natuurstenen kolommen. Aan de andere kant staan alleen maar bomen, terwijl ik iets belangrijks zou verwachten. Het verborgen huis van een boze tovenaar sluit ik ook niet uit. Dit is niet zomaar iets, maar wat wordt me pas duidelijk na een internet-speurtocht. Het is de afbakening van de kasteeltuin aan de achterkant van kasteel Eyneburg. Dat ontdek ik pas later. Als ik toen had geweten dat ik op een paar honderd meter afstand langs een kasteel uit 1260 fietste was ik beslist even omgereden.
Een beetje maar
De laatste kilometers dienen zich aan. Na Hergenrath en het oversteken van twee spoorlijnen neem ik de routevariant via Eynatten en rijd ik me vast in een lange stoet koeien die over de weg naar het land bij de thuisboerderij worden gebracht. De dames geven me net genoeg ruimte om niet het weiland in te moeten, maar af en toe zwenkt er eentje af om met schrik te ontdekken dat er een mens met ronde poten achter haar zit. Ik heb tijd genoeg, spreek de afzwaaiers coachend toe (“dames, doen we voorzichtig!”) en vraag de boer of er spanning staat op het schrikdraad dat moet voorkomen dat de kudde de boerderij voorbij loopt. “Nur ein bisschen” zegt hij met een grijns. Ik wacht wijselijk totdat het zwartbonte spul van de weg af is en fiets dan het laatste mooie stuk naar Raeren.
De camping is niet in het dorp maar er voorbij, aan de overkant van de Vennbahnradweg (Veenspoorweg-fietspad) die het dorp passeert. Die kilometers gaan omhoog. Ik voel de moeheid in m’n benen en ook de spirit om door te ploegen, zonder ergernis aan de weg die na een fietsdag van twaalf uur nog even omhoog gaat. Een goed teken. Rechts passeer ik het verlaten stationsgebouw dat ik een paar keer vanaf de populaire fietsroute zag liggen, ik steek de Vennbahn over en fiets, na een korte klim, de laatste uitvlakkende meters tot de ingang van Camping Waldesruh. Met die Ruh’ gaat het zo te zien goedkomen, maar ik hoop dat er ook nog iemand is die kan bevestigen dat ik hier m’n tent mag opzetten. Op Google street view zag het er tam, maar wel in gebruik uit. Voor wat dat waard is.
Koning
Het is tien voor zeven. Er lijkt niemand te zijn op het stille veld met ingekapselde caravans en seizoensplaats-tuintjes. Totdat ik leven zie en een campinggast me naar een stacaravan iets verderop verwijst. Ik bel aan en een oudere man verschijnt. “Guten Abend”. Een vriendelijk gezicht waarop ik ‘welkom’ lees. Ik vraag of ik ergens mag staan met m’n tent. Dat is niet zo vanzelfsprekend, ik zou de enige zonder caravan zijn. Natuurlijk kan ik hier staan, hij kijkt om zich heen, zoekend naar een goede plek. Hij begrijpt wat een fietser aan het eind van de dag nodig heeft en wijst me een stuk gras bij een halfopen schuurtje. Daar mag de tent staan, in het schuurtje kan ik zitten en er is stroom om dingen op te laden. Ik betaal tien euro, bedank hem en maak m’n thuis aan de tafel op de tegelvloer.
De brander snort, ik kijk op m’n iPad naar de route van morgen en voel me een koning. Een betere plek had ik me niet kunnen wensen, völlig am Ende na 128 kilometer en 942 hoogtemeters. Diep gaat de moeheid niet, ik ben voldaan en voel dat er veerkracht in me zit. Ik zet m’n tent op, hang wat dingen te drogen en eet m’n pasta ai funghi. In de rust van de zomeravond bel ik Elsbeth en vertel haar hoe ik vandaag ben gevaren. Een donkerbruin katje komt een aai halen, ik noem haar – geheel taalgebied-correct – Braunhilde. Maar van een innige vriendschap gaat het niet meer komen. Deze fietser moet slapen. Na een douche en paar slokken wijn kruip ik om half tien m’n slaapzak in. Morgen de Hoge Venen. Vandaag was geweldig.