Foto hierboven: landschap tussen Vry en Hayes.
Druppels tikken op het tentdoek en op de blaadjes van de struiken om me heen. Het is half zes. Door het doek schemert daglicht, de wereld is al zeker een uur wakker. De Yr-app (hier voor iOS, hier voor Android) die ik gisteravond bekeek voor het weer van vandaag heeft gelijk gekregen – zoals vaak. Dadelijk met regen inpakken, damn, hoewel er niet veel water valt. Als ik erover nadenk kan ik de keren dat ik met regen m’n tent heb ingepakt op één hand tellen.
Goed begrepen
Een binnentent die straks nat wordt. Op tentenshows lang geleden, waar ik uitleg gaf over tenten van The North Face was er soms een bezoeker die me briesend kwam opvoeden. TNF begreep echt he-le-maal niets van tenten omdat je bij hen eerst de binnentent opzette en daarna pas de buitentent. Dan werd je binnentent nat als het regende! Het was de tijd waarin op foto’s van de South Col maar één merk tenten (inderdaad, T…) te zien was. Omdat ze de enige waren die bleven staan in de huilende orkaanwind op 7900 meter. Dat was niet per ongeluk, TNF begreep best iets van tenten. Bij hun koepels, waarmee TNF de eerste was, lopen de boogstokken door sleuven aan de binnentent en vormen er één geheel mee. Die constructie is veel windvaster dan bij een binnentent die je los in de buitentent hangt. Het idee is dat klimmers blijer zijn met een tent die er nog is dan met eentje die met een sneeuwvrije binnentent richting China gewaaid is.
Weinig verschil
De strak bevestigde binnentent van m’n MSR Hubba Hubba volgt dat idee ook, terwijl het nadeel van binnentent-eerst relatief is. Ook zonder regen pak ik m’n binnentent zelden droog in. Voordat de zon ’s morgens het condens kan laten verdampen zit ik al op m’n fiets, in najaar en winter heb ik van de zon niets te verwachten. Vocht is erbij gaan horen, een beetje regen maakt geen groot verschil.
Ik stop m’n slaapzak in z’n waterdichte zak, doe de rest in de achtertassen, trek m’n regenjas aan en rits de tent open. Ha, de wereld! De regen valt mee, in een tent klinkt-ie altijd heftiger. Spetters. Er komt een lach op m’n gezicht. Het wild kamperen is gelukt, ik heb heel goed geslapen. Ik voel de lucht (regen kondigt zich aan), kijk naar de lucht en besluit alles in te pakken. Nu zijn het nog spetters, straks misschien niet meer, alles dat ik nu niet inpak wordt dan heel nat. Ontbijten doe ik wel in het dorp.
Om tien voor zeven rijd ik m’n fiets naar de weg en ben ik klaar om te starten. Precies op dat moment gaat het heel verschrikkelijk regenen. Ik dacht het met m’n jas af te kunnen maar neem geen risico, zet m’n fiets in de berm en trek m’n regenbroek en waterdichte overschoenen (schoen-regenjassen met een Gore-Tex laminaat) aan. Ze komen niet vaak uit de fietstas, op de keren dat ik ze echt nodig heb kan er niets op tegen het gevoel helemaal droog te blijven. Het maakt dan niet meer uit hoe verschrikkelijk het weer is, ik kan alles aan.
Geen leven
Een enkele auto komt in een opspattende waterstorm voorbij, ik wacht even met de weg op gaan. Na tien minuten houdt het vrijwel op, ik doe m’n licht aan en fiets de twee kilometer naar Vigy. In het dorp passeer ik een tankstation met een kleine Proxi (buurtsuper). Benjaminse noemt deze winkel als de laatste winkel vóór Mittersheim, 89 kilometer fietsen vanaf Vigy. De lichten zijn uit, achter de ramen gebeurt niets. Het lijkt leeg en verlaten. Zo’n tankstation waar je er pas bij het tanken achter komt dat je je tank aan het vullen bent met bruin roestwater, als je binnen een cola wilt halen is de deur op slot en zie je op de deurmat een vergeelde Figaro van 17 april 1993 liggen.
Update oktober 2023: de verlatenheid lag waarschijnlijk aan het tijdstip. Toen ik door Vigy fietste op weg naar de Middellandse Zee bleek de Proxi springlevend. De bakker (Festival des Pains) in de Rue Pasteur daarentegen had (zei een dorpsbewoonster bij navraag) helaas voorgoed haar deuren gesloten.
Un petit peu
Ik zoek en vind de kerk. Bij een kerk is altijd een plein, op een plein staat meestal een bankje, speciaal voor ontbijtende Rome-fietsers. Dat blijkt te kloppen. Ik installeer me, rol de etenszak open en doe me tegoed aan wat ik gisteren heb ingeslagen. In het huis links naast me, aan de overkant van de weg, gaan de luiken open. Het is droog, ik zit op m’n gemak te eten, het enige dat ontbreekt is ko… “Vous voulez un café?” Een vrouw heeft een raam geopend achter het luik. “Oui, merci madame!” Dit gebeurt echt? “Sucre?” “Un petit peu, merci”. Fransen doen, net als ik, geen melk in de koffie. Bravo. Wel soms koffie in de melk, dat heet dan anders. Een paar minuten later gaat de voordeur open en houdt een man een beker koffie omhoog. Ik loop naar ‘m toe, dankbaar, “c’est très gentil monsieur!”. Ze hebben me zien zitten naast m’n fiets, ze zijn zelf fietsers.
De koffie is geweldig, in alle opzichten. De man vult ook nog m’n bidons die na het bosbezoek leeg zijn. In het ontwakende dorp praten we over fietsen, bagagetochten en fietsonderdelen. Hij heeft m’n SON naafdynamo gezien en is benieuwd hoe dat bevalt. Waar ik naartoe ga en via welke route, hij zou ook graag eens een lange tocht met bagage maken. Met het Frans dat ik ken leg ik hem (denk ik) zo goed en zo kwaad als het kan uit wat het plan en de route is. Ik ben op weg naar les Vosges, hij fietste de Col du Donon al eens en legt uit dat de dénivellation (hoogteverschil) uiteindelijk maar 600 meter is, je begint de klim niet op zeeniveau. Ik zeg hem dat ik me erop verheug. Hij heeft er mooie herinneringen aan, zou graag meefietsen en wenst me een heel goede reis. Ik bedank ‘m uitvoerig en loop terug naar m’n verzopen Vittorio. Start de track voor vandaag en fiets weg, m’n hoofd bij dit aangename land dat voor me ligt.
Gemiddeld
De regen begint weer. Niet hard, wel nat. Wat ik om me heen zie is niet spectaculair, maar het is fijn fietsen. De weg golft niet al te heftig, nu en dan wisselen bomen de groene velden af en… er is bijna niemand op de weg. De wegen en het landschap zijn verzorgd, in de dorpen is goed te zien dat de armoede ooit toesloeg. Een vervallen huis, ramen waarachter het leven is verdwenen, dorpen waar stilte heerst. De grijze achtergrond dikt het aan, in de zon ziet het er waarschijnlijk uit als een gemiddeld Frans platteland.
Realiteit
Kijkend op de kaart zie ik dat ik maar acht kilometer oostelijk zit van het noord-zuidstuk Thionville-Metz. Als we naar het zuiden gaan rijden we daar over de A31, die op dat traject geen tolweg is, veel aansluitingen heeft en dus verstopt zit met veel klein in- en uitvoegend spul. Het wegdek is slecht, je mag er 80, in de berm staan niet per ongeluk meerdere snelheidscamera’s die de nerveuze verkeersstroom proberen te temmen. Voor een aantal grote Nederlandse en Britse auto’s met nog grotere dakkoffers bestaat de realiteit niet uit het gevaar dat een aanrijding voor anderen oplevert, maar uit wat hun flits-app hen vertelt. Of niet. Ze komen alsnog met 130 voorbij. Ik vind het een verschrikkelijk stuk, eigenlijk wil ik daar nooit meer rijden.
Hier is daar niets van te merken. Tegenover de wereld van het autostuur als middelpunt van drukte en ergernis staat een wereld waarin je kunt afstappen, de capuchon van je hoofd schuift en het gras en de akkers ruikt. Waarin je 2200 kilometer lang zonder één file naar Rome kunt rijden.
Zonder zorgen
Voorbij Loutremange schuil ik onder een groot afdak, ga zitten op het droge stro en eet wat. Ik voel me onderweg. De harde tikken op het golfplaten dak ebben weg, ik stap op en ga weer verder. Dat doet ook de regen, toch. Ik ben blij met m’n SON-verlichting en naafdynamo. In de grijze regen met achteropkomend verkeer heb ik alle zichtbaarheid nodig die ik kan krijgen. Door de dynamo is m’n stroomvoorziening onbeperkt en kan ik m’n voor- en achterlicht aanlaten zonder zorgen over accu’s die leegraken.
Veel gebeurt er niet om me heen. De vergezichten zullen niet op kalenders staan, “het land is moe, de hemel grijs” zingt drs. P. Toch lukt het me niet om een hekel te krijgen aan dit natte, uitgestorven stuk. De route volgt kleine wegen met weinig verkeer, een enkele keer een drukkere weg. Ik blijf klimmen en dalen, maar nooit ver, nooit hoog en altijd met de beloning van een vergezicht over velden met graan en rijen bomen. In de verte liggen bossen, boven me de wolkenluchten. Doorbijten is het wel, het water blijft vallen. Door het inregenen heeft water zich als een donkere vlek over de voorkant van m’n Icebreaker-shirt verspreid, de wol blijft gelukkig isoleren.
Dikke druppels veranderen een gegevensveld op het scherm van m’n gps, ik zet het weer goed en veeg het scherm droog. De regen maakt kleuren extra mooi, zoals bij een huis in Varize en het zomergroene gras langs de weg. Het plezier blijft ongeknakt. Misschien omdat ik vrij en aan het ontdekken ben, al zijn de schatten die ik opgraaf bescheiden. Misschien omdat ik weet dat deze stilte de komende dagen wordt doorbroken. Misschien simpelweg omdat ik aan het doen ben waarnaar ik zo lang heb uitgekeken.
Switch
Zwitserland blijkt toch minder ver dan ik gisteren bij de Schiessentümpel dacht, en trouwens ook een stuk minder groot. De lezer vergeve me, ik moest ‘m maken, net als Benjaminse en waarschijnlijk iedere Rome-fietser dat doet. Dat geldt niet voor alle fenomenen op de route, zoals ik merk bij het binnenfietsen van Harprich. Elsbeth belt me, ik zet m’n fiets op de stoep en ga zitten op een bankje in een bushok langs de weg. Ze is op zoek gegaan naar een andere baan, nadat ze na twee jaar leerkracht in het bijzonder onderwijs weer zin had gekregen in lesgeven in plaats van voorkomen dat de stoelen door het lokaal vliegen. Ik heb veel respect voor wat ze daar gedaan heeft en anderen nog steeds doen, ik geef haar gelijk dat ze de switch maakt. Ze belt, blij, omdat ze op twee scholen is aangenomen, ze vraagt m’n advies. Haar geluk is het mijne, door haar stem die ik hoor en omdat ik vind dat het haar zó toekomt, met plezier naar je werk gaan zonder je schrap te hoeven zetten voor wat daar op je wacht.
Zomaar
Terwijl ik met haar de voors en tegens van Leusden of Den Dolder afweeg sta ik op en loop de stoep op, waar het inmiddels droog is geworden. Ik kijk om me heen. Op het dak van een huis zie ik een ooievaarsnest met vaders, moeders en tieners. Wat bijzonder, zomaar hier in dit dorp! Het zijn er trouwens twee, op hetzelfde dak. De jongen, die niet meer van hun ouders te onderscheiden zijn, vliegen af en toe een halve meter op om hun vleugels te testen. Vliegoefeningen. Mijn blik gaat verder. Op een telefoonpaal staat nog een groot nest, net als op het kerktorendakje. Ik steek de weg over, een huis aan de overkant heeft een nest. Ik kijk het dorp in. Nog meer nesten. Kopieergedrag of er staat hier ergens een enorme babyfabriek.
Extra motivatie
Het geklepper van de grote wit-zwarte vogels is overal. Zo praten ze met elkaar, ooievaars kunnen niet fluiten of roepen (of krijsen, zoals reigers). Het is opgehouden met regenen, de zon breekt zelfs even door. Een veeg blauwe lucht verschijnt alsof de lucht de aarde moed inspreekt en de hoop doet leven dat het goed gaat komen. Bob appt me, hij heeft net de Col du Donon gedaan en daar geschuild voor een harde regenbui. Ik app dat ik vandaag ga proberen om Lorquin te bereiken. Daar is hij nu, bericht hij terug, hij zal daar blijven en een camping zoeken. Het wordt de camping in Gondrexange, vijf kilometer vóór Lorquin, gezien vanaf mijn kant. Het vooruitzicht van de ontmoeting is leuk en een extra motivatie om vandaag de vaart erin te houden. Bij het uitrijden van Harprich zie ik nog een stuk of zes ooievaarsnesten, het zijn er alles bij elkaar minstens twaalf, misschien wel meer.
Echt leuk
Het lijkt erop dat het nu echt droog blijft, bij een stop kan ik afpellen en verdwijnen alle waterdichte lagen in een achtertas. M’n Windstopper jasje mag aan, eronder begint m’n shirt te drogen, het zal een graad of 17-18 zijn. Maar regen of geen regen, ik vind het fietsen hier leuk, echt leuk.
In een enkel dorp zie ik aan verbleekte reclameposters achter donkere ramen dat er ooit een winkel is geweest, maar er is nergens iets te koop. Het advies om een voorraad aan te leggen is niet voor niets geweest, ik ben ook nog eens zo verstandig geweest het op te volgen. Veel eten heb ik ondertussen niet meer, maar de etappe van vandaag vordert. Een paar kilometer voor Mittersheim zie ik in de verte een donkere rand langs de horizon lopen. De Vogezen. Zonder fiets had ik een sprong van blijdschap gemaakt. Daar zijn ze, eindelijk, morgen fiets ik daar.
Aangenaam
In Mittersheim begin ik aan de finale van vandaag. Na een kleine brug sla ik rechtsaf en volg het Canal des houillères de la Sarre, Kanaal van de kolenmijnen van de Saar. Ruim honderdvijftig jaar geleden gegraven om onder andere de steenkool die bij het Duitse Saarbrücken (noordkant) werd gedolven per schip naar het Marne-Rijnkanaal (zuidkant) te vervoeren, en van daaruit verder richting het zuiden. Ruim 22 kilometer recht water tot aan Gondrexange en evenzoveel kilometers vlak en recht fietspad. Heel aangenaam na een dag waarop ik, al waren er geen lange of hoge klimmen, toch nog 745 hoogtemeters heb gemaakt.
En zo voelt het ook, aangenaam. Het asfalt is goed, er is overal groen, ik zie maar een enkele fietser. Het is grijs maar droog, bewolkt maar niet koud. De snelste en gemakkelijkste kilometers van de dag, waarop ik me bijna meditatief kan verheugen op de camping van straks en de ontmoeting met Bob. In het kanaal zitten kleine self-service sluizen waar een enkel plezierjacht geduldig wacht op het openen en sluiten van de deuren en de jonge bemensing me groet. Wat heel bijzonder is, is dat het kanaal door een aantal étangs (meren, letterlijk: vijvers) loopt zonder daarmee in verbinding te staan. Het kanaal loopt daar door een soort bak, met aan weerszijden een smalle dijk waarover ook het fietspad loopt. Zo wordt het waterniveau van het kanaal niet beïnvloed door dat van de meren, belangrijk om een betrouwbare waterweg te kunnen zijn.
Crisis
Maar al dit gemak is te mooi om te blijven duren, de kosmos stelt me vandaag een laatste keer op de proef. Waar het kanaal de D955 kruist is het fietspad versperd door werk aan weg en brug. Als fietser houdt het hier op (en een hele fijne dag verder!). Daar gáát Rome. Maar ik, getraind om in de grootste crises de kalmte te bewaren en doortastend een oplossing te vinden, blijf – vechtend tegen de opkomende paniek – rustig, stap af en doe een afgestegen verkenning.
Verderop stopt het pad bij een betonnen plateau. Ik klim erop, op een smal stukje beton zou ik langs de rand (langs en boven het kanaal) verder kunnen en daarna weer het plateau af, langs onduidelijk betonvlechtwerk het fietspad op. Ik haal diep adem en kijk goed maar onopvallend om me heen. Niemand lijkt me te zien. Ik rijd voorbij het bord, pak m’n fiets en til hem wiel voor wiel op het plateau. So far, so good. Geen flippende werklui of gierende banden van een naderend SWAT-team. Heel voorzichtig, voetje voor voetje, schuifel ik met m’n bepakte fiets en met benen die er 110 kilometer op hebben zitten langs de rand. Het gaat, het werkt, het lukt. Ik til m’n fiets aan de andere kant naar beneden en vervolg m’n weg langs het kanaal. Superman reed vandaag op een rode Vittorio.
Bijna mis
Na twintig kilometer vanaf Mittersheim doemt in de verte een hoge loopbrug over het kanaal op. Op de kaart is te zien dat het Canal des houillères de la Sarre hier aansluit op het Marne-Rijnkanaal. Ik zie de steile trappen (met fietsgoot, gelukkig) en weet: dat wordt alles afladen. Een beladen fiets omhoog duwen kan nog, maar omlaag is wat anders, dat ging in België een keer bijna mis. Vol remmen is niet altijd genoeg, door het gewicht loop ik het risico dat de banden in de goot gaan glijden en ik de fiets niet houd. Eerst maar eens de planten water geven. Terwijl ik dat doe zie ik rechts in m’n ooghoek een fietser naderen, zwaaiend. Het is Bob.
Bob is fietsvriend en collega-vrijwilliger bij de afdeling Amersfoort van de Fietsersbond. Het weerzien is leuk en bijzonder, hier aan een Frans kanaal op ruim zeshonderd kilometer van Amersfoort terwijl we thuis honderd meter van elkaar wonen. Samen duwen we de beladen fiets omhoog en geleiden ‘m weer naar beneden. Na de twee laatste kilometers langs het kanaal is de camping (Les Mouettes) net buiten Gondrexange. Het is vijf over zes, de eigenaar heeft even gewacht met de avondsluiting van zes uur, hij schrijft me in, ik bedank ‘m en fiets naar de plek waar de tent van Bob al staat.
Mensen
Ik dump m’n spullen en fiets met Bob naar Héming, zo’n vier kilometer naar het oosten. We eten bij Chez Petit Jean (Bij Jantje), waar de tafels vol zitten met bouwers die niet van hier zijn, grote mannen die elkaar kennen en hard om elkaars grappen lachen. Ik kies wat ik meestal kies, tagliatelle au saumon (nog een week en dat wordt al salmone) met een groot glas bier en, om de terugtocht niet in gevaar te brengen, daarna toch maar een cola. We komen bijna niet aan eten toe, de verhalen gaan heen en weer over de tafel. Van Rome naar Amersfoort, van Amersfoort naar Rome. De warmte, de regen, overnachtingsplekken, stilte, drukte, het onderweg zijn, het fietsen. Het is alsof ik al weken van huis ben en al dagen niemand meer heb gesproken. Ik hou van alleen zijn, maar ik hou ook van mensen.
Respect
Ik zet m’n tent op en maak kennis met Engelbert uit Handel, die een voettocht maakt via Le Puy-en-Velay naar Santiago de Compostella, over de Via Podiensis. Hij loopt 25 kilometer per dag en is nu een maand onderweg, dat zullen er drie worden. Een bijzondere man, zoals alle mannen en vrouwen van lang onderweg. Hij had ooit een bedrijf, deed daar afstand van en gaat regelmatig een aantal maanden weg. Deze tocht is niet z’n eerste. Z’n verhalen gaan over mensen, over belangrijk en onbelangrijk, over gastvrijheid en vrijheid. Wie tijd maakt voor de wereld heeft wat te vertellen. Ik heb een groot respect voor rugzakreizigers te voet. Als fietser kan ik veel meer meenemen zonder dat het me belemmert, als het een keer tegenzit kan ik nog kilometerslang doorduwen, desnoods tot diep in de nacht, totdat ik weer eten, water of een slaapplek vind. Te voet ben je kwetsbaarder voor een gesloten winkel of een brug die er niet meer is, je moet (nog) meer vooruitdenken.
De moeheid is er. Die neemt mee dat ik me ga rechtvaardigen voor de keuzes die ik heb gemaakt bij wat ik bij me heb, m’n kleding, m’n fietsonderdelen. Niemand verlangt dat van me, toch doe ik het. Ik kan zo vaak overtuigd zijn van wat handig is en wat niet, waarom het ‘B’ moet zijn en niet ‘A’, samen met het verhaal en de onderbouwing. Dat betaalt zich meestal uit, ervaring helpt, ik doe dit al een tijdje. En toch ben ik soms de brugklasser in die gang met grote, zelfverzekerde kerels die al 150 jaar op school rondlopen en er elke hoek van kennen. Bij wie ik niets ben, helemaal niets. Ik heb moeten leren dat ik niet meer die brugklasser ben, maar soms is hij er weer, z’n plaats bevechtend, een plaats die niemand hem betwist.
De gesprekken lopen ten einde, tentritsen gaan open en dicht, we wensen elkaar een goede nacht. Het donker ligt op het veld, verre hoeken worden zwart, een buitenlamp een baken. In de stilte ben ik alleen en loop naar het blokhut-achtige sanitairgebouw. Behalve eten heb ik nog niets gedaan. M’n hoofd tolt, maar slapen kan nog niet. Eerst moet ik goed voor mezelf zorgen. Douchen, tenen, tanden. Ik was m’n fietsonderbroek, sokken en handdoek uit, hang die op en lig om kwart voor elf in m’n slaapzak. Laat, stuk en ongelukkig over wie ik vanavond was.