Foto hierboven: fietspad langs de Rijn, op weg naar Chur.
De dageraad maakt me wakker. Als het grote vogelconcert de nacht beëindigt is het hier, op deze breedtegraad en begin juli, vijf uur. Het eerste licht schijnt door het tentdoek, buiten in de velden klinken schoten. Zodra de jagers iets kunnen zien begint de jacht. Drie kwartier later kom ik opnieuw aan de oppervlakte en rits m’n tent open. Geel licht strijkt over het graanveld, in de verte wacht een frisblauwe lucht. Dit is beslist de mooiste wildkampeerplek tot nu toe.
Vogels fluiten, een vroege wandelaar laat z’n hond uit. Ik ontbijt op de bank met koffie en wat nog in m’n etenszak zit. Al is er geen diepe liefde opgebloeid tussen dit land en mij, ook dit is Zwitserland. Misschien maakt het op zichzelf zijn van de Zwitsers dat ze ook fietsers als ik ongemoeid laten. Juist hier is het wild kamperen zo eenvoudig gebleken, en zo leuk. Het voelt als een cadeautje, als om me te laten inzien hoe weinig ik nog van dit land weet.
Niets mis
Uitkijkend over het veld denk ik aan gisteravond. Er ging niets mis. M’n benen begaven het niet, het weer bleef goed, ik vond deze plek. Toch was het raar om zo laat nog door te duwen, ik had het even moeilijk. Hoe denk ik daar nu over?
Het was ergens voor. M’n plan is om na Rome naar Milaan te fietsen, waar ik Elsbeth en de mannen weer zie. Een moeilijk moment betekent niet dat het ineens een slecht plan is. Het motiveert me om niet op te geven en doet een beroep op m’n veerkracht. Daar heb ik ook wat aan als ik niet op de fiets zit. Ongemak, met alle moeite die het kost, levert altijd iets op. Voldoening en avontuur. Gisteren heb ik m’n doel gehaald en deze plek gevonden.
Kralen
Het plan zou een te hoge prijs hebben wanneer ik bijvoorbeeld door tijdgebrek mooie plekken op de route zou negeren of wanneer ik m’n benen naar de vernieling zou rijden. Dat is niet zo. Zonder ambitieus plan zou ik ’s avonds wel eerder stoppen, maar ik zou niet méér tijd nemen voor de dingen onderweg. Een fietsdag is een snoer met kralen, waarvan het geheel en het idee erachter me meer interesseren dan elke kraal apart. Bij kralen die me raken of fascineren sta ik stil, spreek m’n indrukken in, zoek daar thuis het verhaal bij en schrijf dat op.
Niet elke avond is hetzelfde. Eergisteravond, toen ik op de Grillplatz sliep, dacht ik tijdens het laatste stuk ‘dit is de ultieme vrijheid, dat ik kan fietsen zolang ik wil en dat ik wanneer ik denk ‘dit is de plek’ m’n tent neerzet en er ga slapen.’ Uiteindelijk zoek ik die vrijheid en dat avontuur.
Een gok
Klaar met denken, tijd voor de fietserij. Ik verzorg m’n lijf, doe schone sokken aan en pak in. Om vijf voor half acht rijd ik de ochtendzon tegemoet, naar het oosten, richting de Bodensee. Omdat ik niet precies weet hoe ver ik gisteren netto ben omgefietst, weet ik niet hoe ver het nog naar Chur is. In m’n schema kom ik daar vanavond aan, de track van vandaag start in Bischofszell en is 125 kilometer. Zonder omrijden had ik, gezien m’n dagtotaal, Bischofszell gisteren gehaald. Ik gok dat het nog 10 kilometer is, maar daar zit meer hoop dan weten bij. Ik ben gisteren zo vaak van de route afgeweken dat ik m’n voortgang kwijt ben. Als m’n inschatting klopt worden het 135 kilometers tot Chur, ik denk niet dat dat vandaag gaat lukken. Een camping is vanavond wel fijn, na twee bosnachten zijn lijf, fietsonderbroeken en ander goed aan een duchtige wasbeurt toe.
Het is prachtig weer, met een lucht die bijna helemaal blauw is en een temperatuur als op een voorjaarsdag. Als ik aan de rand van Schönenberg an der Thur een stukje omhoog moet zie ik in de verte de eerste toppen, met sneeuwveldjes bovenin. De Alpen, het is onafwendbaar, daar ga ik naartoe.
Francs
In Halden ga ik in de remmen bij een piepkleine bakkerij. Inslaan, niet wachten op iets groters. De bakker is een aardige, rustige en vaderlijke man. Ik zou hem m’n hele verhaal kunnen vertellen over overwinningen en eenzaamheid, euforie en tegenslag, en hij zou het begrijpend knikkend aanhoren tot het einde. In plaats daarvan vraag ik hem wat ik voor vier Zwitserse francs kan kopen. Pinnen kan hier niet, toen ik van huis ging heb ik de francs meegenomen die ik terugkreeg toen ik aan de grens een Autobahnvignet kocht, op doorreis naar Umbrië, Pasen 2014. Ze hebben al die tijd in de auto gelegen, ik ben ze niet vergeten. Een paar ervan heb ik besteed aan de halve liter cola, gisteren op het terras, de rest komt nu van pas. Ik vertel ‘m het verhaal achter de munten, koop een appeltaartje en krijg er voor niets een paar stukken brood bij. “Vielen Dank” zeg ik, stap op en word vriendelijk gegroet door een paar mensen in het dorp. Dit lijkt een ander Zwitserland.
Het zal niet
Een paar honderd meter verder kom ik wit-met-rode hekken tegen. Het zal niet. Het zal inderdaad niet, als fietser kan ik erlangs. Maar de weg is afgesloten en bestaat voor een deel niet meer, die is samen met een heel stuk helling naar beneden gegleden, de Thur in. Het plastic dat de helling (de Steilhang in goed Duits) tegen verder afkalven beschermt ligt er duidelijk al langer, dit is niet gisteren gebeurd en heeft dus niets met de regenval van de afgelopen dagen te maken. De rivier stroomt hier bovendien zo’n 15 meter lager dan het wegniveau.
De geschiedenis van deze afzetting begint op 14 mei 1999, als een boer ondanks de stromende regen – het regent al dagen achter elkaar – op de rechteroever van de Thur aan het werk is. Tot zijn schrik ziet hij dat de helling aan de overkant van de rivier over een afstand van zestig meter een paar meter verzakt is. In afwachting van onderzoek wordt de weg meteen afgesloten. Eerst denkt men dat het hoge water in de Thur, die de helling doet afkalven, de boosdoener is. Aan de rivierkant wordt de berm afgezet, de weg gaat weer open. Het blijkt echter de helling zelf te zijn, die is instabiel. Na de zoveelste verzakking wordt de weg begin mei 2016 definitief afgesloten voor autoverkeer. Dat is de huidige situatie. In november 2021 hebben de inwoners van Halden zich uitgesproken over hoe de weg hersteld moet worden. Wanneer die werkzaamheden beginnen, zal ook de (Rome)fietser hier voorlopig niet meer langs kunnen.
Kein Problem
Een rood-met-grijs-en-zwarte kat komt aangelopen. Even contact, m’n schoen en achtertas krijgen kopjes, de kat een aai, m’n gezicht een glimlach. Lang hoeft zoiets niet te duren, voor beiden niet, maar het is er even.
Als ik het plaatsnaambord van Bischofszell passeer staat m’n gps op bijna tien kilometer. Yes! Victorie! Nog steeds een (te) lange rit van 135 km naar Chur, maar de omrij-schade van gisteren is beperkt gebleven. Op de mooie en smalle middeleeuwse brug vóór de stad komt me een mountainbiker tegemoet. Ik stop en schuif op naar rechts om ‘m de ruimte te geven. “Dankgeschön!” zegt hij in het voorbijgaan, in het Schweizerdeutsch, “Kein Problem” antwoord ik lachend. Ja, anders.
Dorr
Na Bischofszell, met een hoger gelegen historisch centrum met klooster en kerkplein, fiets ik naar de oever van de Sitter, die bij Bischofszell in de Thur stroomt. Volgens de routebeschrijving ga ik ergens langs de rivier een terras, een oud veer en een gepensioneerde knoestige veerbaas tegenkomen. Zijn nakomelingen bomen je nu overdag voor een paar franc naar de overkant. Die overtocht ga ik niet maken. Er was maar één manier om het pikzwarte water over te komen: in het rieten bootje van de dwerg. Zo begint het (volgens m’n oudste zus) mooiste kinderboek dat ooit geschreven is: De tuinen van Dorr van Paul Biegel. Als kind bleef het beeld van het dappere meisje (Mijnewel, na de zoen die de overtocht kost Dwergelief genoemd), de ranzige dwerg en de donkere overtocht waarin ze net niet ten onder gaat, in m’n hoofd zitten. Mijn fantasie maakte er een wereld van, de wereld van Dorr en duisternis.
Werkelijkheid
In de voorbereiding van deze tocht zag ik een roeiboot voor me waarin m’n fiets maar net plat kan liggen, water dat over de boorden slaat, of een veerhuis dat in stilte gehuld is omdat de Sitter-Fähre slechts een oud verhaal is dat wordt doorverteld. Als een kasteel dat er ooit stond, met de verbrokkelde fundamenten als enige verbinding tussen het verhaal en de werkelijkheid die ooit was. In de pragmatische werkelijkheid van nu ben ik liever niet afhankelijk van toeristen-dingen die alleen op afspraak, in het seizoen of bij gelegenheid actief zijn. Als de veerman of -vrouw naar de tandarts moet, sta ik aan de kant op m’n hoofd te krabben en te bedenken hoe ik m’n route om ga leggen. Bovendien heeft Benjaminse het over doorgaande, grotere wegen aan de overkant, terwijl ik op de zuidoever een stukje door een bos kan hobbelen.
In de werkelijkheid van zaterdag 10 juli zie ik onderweg noch het terras, noch de veerboot (noch een dwerg of andere veerman) en geniet ik van een kort stukje door een dicht groen bos met fluitende vogels en de geur van vochtig groen. Door al te grote keien op het pad moet ik er even af, maar de sfeer van het bos is geweldig, ik ben als een kind zo blij.
Als ik in de voorbereiding beter had opgelet en m’n reserve tegenover toeristen-veren serieuzer had genomen, had me dat drie dagen later veel bespaard. Maar dat weet ik dan nog niet.
Daar is ze
Na het bos valt het landschap wijd open in licht-golvende groene velden en een helderblauwe lucht waarin de zon m’n vriend is. Het land wordt vlak, ik fiets langs boerenbedrijven en een perenkwekerij. Vanaf een kleine hoogte zie ik in de verte, vaag maar onmiskenbaar, een blauwgrijze streep. Ik kan m’n geluk niet op, daar is ze. Op dag negen, tegen half tien in de ochtend, bereik ik de Bodensee.
Regen
Als ik Arbon, aan de rand van het meer, binnenfiets stop ik om wat foto’s te maken van de torens en spitsen langs de weg. Een kleine oude vrouw met lichte baardgroei en aandachtige lieve ogen vraagt me waar ik vandaan kom en waar ik naartoe ga. Ik geef de antwoorden, die niet ingestudeerd voelen omdat ik ze nog maar weinig heb hoeven geven. Of ik niet veel last heb gehad van de regen? “Ja, maar in Frankrijk, hier niet zo.” Vooral donderdag was het volgens haar heel erg geweest, ontzettend veel water. Ik zeg iets over de Thur die ongekend hoog staat. “Nu is het twee dagen droog, maar vanavond gaat het weer hard regenen” zegt ze. Slik.
Der Motor
Ze loopt om m’n fiets heen. “Sie sind der Motor!” zegt ze, ze heeft nergens een accu gezien. “Wat geweldig, denk je dat je ooit nog ‘ns zo’n lange tocht gaat maken?” “Ik hoop het wel”, zeg ik en denk ik vooral, met heel m’n hart. “Ja”, zegt ze, “op een gegeven moment is dit nog helemaal goed (ze tikt tegen haar hoofd), aber die Beine…” Ik moet lachen. Ze kijkt me aan en wenst me een heel goede reis toe, dat me geen ongelukken overkomen en dat ik behouden weer thuis kom. Dit is geen plichtpleging, dit is heel lief. Ik bedank haar en fiets het laatste stukje naar het blauwe water waarnaar ik zo heb uitgekeken.
Vredig
De gebouwen van Arbon verdwijnen uit beeld, vóór me ligt kalm en groot de Bodensee. Jachten schommelen op het water, de zomerzon schijnt op de oever waar een enkeling langs het water wandelt. Rechts gaat de horizon omhoog, over de groen met lichtgroene uitlopers van de Alpen. Een veerboot vaart traag voorbij. Het is veel rustiger dan ik verwachtte, vrediger, intiemer zelfs. Het toerisme in Zwitserland zoemt hier normaal gesproken, ik hield rekening met alles wat daarbij hoort. Dat blijkt niet nodig.
Ik zie een bankje waar mijn naam op staat, als ik ernaartoe fiets zie ik links een bijna leeg terras in de schaduw van wat bomen. Mijn soort terras, ik verander mijn koers. Van nature ben ik geen terrasmens. Ik houd niet van de mensendichtheid, het gegoochel met vrije stoelen en drankjes die maar niet komen. Als ik op een fietstocht rust houd na een flinke inspanning, zoek ik precies die rust en wil ik wat drinken. Niet na een kwartier, niet op die ene lege stoel in de volle zon en niet in de herrie.
Kunstenaarsdorp
Bij de kiosk haal ik een koffie en een croissant, ga zitten en neem de rust die er heerst. De perfecte plek op het juiste moment en op de juiste plaats. Sommige mensen die voorbijlopen en gaan zitten doen me denken aan de hippies uit de Drôme, als we daar in mei op een zaterdagmarkt in Die een taartje eten met onze familie. Arbon is een beetje een kunstenaarsdorp, fietsvriend Bob appte het al toen hij hier een paar dagen geleden langskwam. Ik kijk uit over het meer en voel me een gelukkige fietser.
Leven
Dat gevoel wordt alleen maar sterker op het gravelfietspad langs het water. Fietsers komen voorbij, kinderen op kleine fietsjes, vaders en moeders die aanwijzingen roepen. Hier is leven, hier gebeurt wat. Water, boten, terrassen. De Bodensee voelt als een beloning na twee en een halve dag van alleen en soms eenzaam zijn, doorduwend over het Zwitserse platteland. Het weer is zomermooi, zonder dat het warm is. Dit is heel leuk.
Eigenlijk heb ik een bijzondere verhouding met mensen. Ik zoek ze niet op, vermijd groepen en voel me prima in m’n eentje. Toch ga ik ze na verloop van tijd missen, al hoef ik er niet zoveel mee. Dan heb ik genoeg aan een enkel knikje-met-lach naar een vader die bang is dat ik z’n fietsende zoontje niet zie. Met een opgestoken bedank-hand terug. Of de oude vrouw, waarbij ik de warmte van haar oprechte aandacht nog kilometers met me meeneem. Zorgzaamheid maakt altijd indruk, liefde neem ik nooit voor lief.
In de verte zie ik de eerste Alpenweiden lichtgroen aan de horizon. De Alpen, daar ga ik vandaag heen, waar ik ook uitkom. Een cadeautje dat op me ligt te wachten. Ik kijk naar de lucht. Als het vanavond gaat regenen, zoals de vrouw voorspelde, moeten de wolken zich nog vormen, de lucht is hemelsblauw.
De Oude Rijn
Het gravelpad wordt asfalt en blijft net zo rustig. Met zeilen overdekte jachten liggen op de oever langs het pad. Een kikker kwaakt. Rorschach is niet spannend en gewoon een kleine functionele stad aan het meer. Een treinperron met wachtende mensen, een paar toeristen, een paar fietsers.
De route gaat langs een spoorlijn lopen, niet lang na Staad verlaat ik de Bodensee en fiets ik langs het kleine vliegveld van Altenrhein. Noord daarvan stroomde vóór 1900 de Rijn in de Bodensee. Nu fiets ik langs een dode Rijnarm, de Alter Rhein (waarnaar het dorp niet geheel toevallig is vernoemd), over een gravelfietspad dat ingeklemd is tussen snelweg A1, het spoor en de vroegere loop van de rivier. Links van me, op de andere oever van de rivier, is Oostenrijk. In de bermen staan bloemen te blozen in het zonlicht.
Toneelgordijnen
Na Sankt Margrethen slaat de route rechtsaf, richting het zuidwesten, en gaat langs de Alpenrhein lopen. Vóór me ligt een breed groen dal, aan de horizon zie ik voor het eerst, alsof toneelgordijnen zonder aankondiging zijn opzijgeschoven, de contouren van de Alpen. De aanblik maakt zoveel indruk dat ik een traan laat. Ongelooflijk, zo mooi, daar ga ik naartoe. Een beloning, opnieuw.
Als een trein
De route wijkt van de Rijn af en gaat zo’n vijftien kilometer langs het Rheintaler Binnenkanal lopen, die de functie heeft overgenomen van de bovenloop van de vroegere Rijn. Ik heb de wind in de rug, het fietspad is goed gravel of asfalt (afhankelijk van welke kant van het kanaal je kiest. Ik kies steeds de kant waarop de schaduw van de bomen valt), ik fiets hele stukken 21 km/uur. Het gaat als een trein, ik begin voorzichtig te denken dat Chur halen mogelijk is. De zon heeft kracht, ik smeer me in en vind een teek die zich in m’n bovenarm aan het graven is. Die zal uit een van de bomen gevallen zijn, hij zit nog niet erg vast en is nog dun. Komende weken even opletten of daar geen rode ring verschijnt (symptoom van de ziekte van Lyme, die door teken wordt overgedragen).
Ik rag door langs het smalle kanaal, zonnehoed op, blik op de bergen vóór me. De combi zon en helder water zet me aan het denken. Of ik vandaag Chur haal of niet, morgen ga ik de hoogte in. Door de twee wildkampeernachten heb ik niet kunnen wassen, maar na aankomst is het te laat, dan is de warmte al uit de lucht. Morgen een schone fietsonderbroek en schone sokken is erg fijn, ik zie m’n kans en grijp ‘m. In het water van het kanaal doe ik een zeeploze, maar grondige was, waarbij ik m’n goed extra stevig vasthoudt om te voorkomen dat het terug richting de Bodensee drijft. Ik knijp alles uit en doe het onder de elastieken achterop. In de zon en rijwind droogt het als een dolle.
De Rijn?
Voorbij Oberriet verlaat ik het kanaal en fiets weer langs de Rijn. Over een dijk met een fietspad van biljartlaken-asfalt, links naast me de Rijn. Is dit de Rijn? De brede, melkwitte stroom is hier een kaarsrecht kanaal, dat in niets lijkt op de Rijn zoals ik die zag in Basel, bij de grensovergang bij Koblenz of in Nederland (als Waal of Nederrijn, kies maar). Ik begrijp er niets van.
De Rijn en z’n gedaantes
De Rijn ontstaat uit het samenstromen van rivieren en beken die gevormd worden door smeltwater van sneeuw en ijs op Alpenhellingen. De twee bronrivieren zijn de Vorderrhein en de Hinterrhein, die bij Reichenau (iets ten westen van Chur) samenvloeien en van daar af verder gaan als Alpenrhein. Die stroomt een stuk naar het noorden de Obersee van de Bodensee in (en verlaat die bij de Untersee weer, op weg naar Basel, de Loreley en Nederland).
De Alpenrhein zorgde eeuwenlang voor een hoop ellende en ongemak in haar stroomgebied. Om te beginnen neemt de Rijn, omdat ze een gletsjerrivier is, jaarlijks tot 3 miljoen kubieke meter vaste stof (kiezel, gruis) mee naar de Bodensee. Die reikte in vroeger tijden tot ver in de Alpen, maar werd door alles wat de Rijn meenam voor een groot deel gedempt. Bovendien traden de Rijn en veel zijrivieren en beken regelmatig buiten hun oevers, waardoor dorpen en landbouwgrond in het Rijndal overstroomden.
Eind negentiende eeuw hadden de Zwitsers en Oostenrijkers daar genoeg van. De Rheinreguliering in de jaren rond 1900 maakte een eind aan de overstromingen, door de Rijn te kanaliseren en met dijken in te dammen. Daarbij werd onder andere een bocht afgesneden en werd de monding van de Alpenrhein een stuk naar het oosten verlegd. De in onbruik geraakte (‘dode’) rivierdelen heten nu Alter Rhein. De zijrivieren en beken konden voortaan hun water kwijt in kanalen als het Rheintaler Binnenkanal. De gekanaliseerde Alpenrhein loopt door een soort bak een eind de Bodensee in, om daar pas z’n water kwijt te raken. Het Rijn-sediment komt hierdoor middenin het meer terecht in plaats van aan de rand ervan.
Goed zien
Met een brug steek ik de rivier over naar de Oostenrijkse kant. Een bord met Zoll, verderop een afdakje boven de weg. Zover kom ik niet, ik sla rechtsaf de Rijndijk op, tussen bomen door. Het weer blijft prachtig, de lucht blakend blauw, dat betekent dat ik straks de bergen goed zal kunnen zien. Ik zit hier op zo’n 430 meter, Chur ligt op 590 meter. Dat is niet veel hoger, maar als ik dit vlakke kanalenland zie vraag ik me af waar ik die hoogtemeters ergens ga maken (antwoord: geleidelijk aan en ongemerkt).
Afwisseling
Een fietsbrug, ik steek opnieuw een rivier over, die er wel uitziet als een rivier. Ik denk dan nog dat het de Rijn is en vraag me af of ik weer in Zwitserland ben. Maar het is de Ill, die ik richting Feldkirch volg, nog steeds in Oostenrijk. Had ik tussen de bomen al een Zweden-gevoel, nu komt dat pas echt naar boven. Het grijze gravelfietspad heeft dezelfde kleur als de gravelwegen in Zweden en gaat door een loofbos dat me aan de omgeving van Hedesunda doet denken, een schiereiland in de Dalälven, op een breedtegraad waar de bossen nog gemengd zijn. Het is een van de leukste stukken van vandaag, en een fijne afwisseling van het saaie dijk-asfalt.
Inslaan
In Nofels (stadsdeel van Feldkirch) ga ik even van de route af en vind in het kleine centrum een bakker (Bäckerei Mangold in de Rheinstraße, mocht u in de buurt zijn) met terras. Het is voorraad-aanlegtijd. Morgen is het zondag en ga ik bovendien de Alpen in en misschien wel over. Niet de dag en ook niet de plaats met veel kansen om eten in te slaan, dus dat doe ik hier alvast. De dame achter de kassa zal zich afgevraagd hebben waar deze fietser met z’n zonderlinge hoed en blije hoofd al dat eten gaat laten. Welnu, in der Radtasche. Ik geniet, alweer, van m’n plek op het terras. Ook deze timing van bakker, schaduw en een lege stoel had niet beter gekund.
Nooit geweest
Ik ga iets nieuws doen, de grens met Liechtenstein komt in beeld. Nog nooit geweest. Een klimmetje, vlaggen, een Zoll-gebouw en een bord naast de weg met wat mag en niet mag. Behalve dat het een dwergstaat is weet ik niets van dit land. Niet eens of ze hier de euro hebben (nee, de Zwitserse franc), wat de hoofdstad is (Vaduz) en de gemiddelde schoenmaat (niet te vinden). Een afdaling, een slagboom en een groep boerderijen. Een auto wacht beleefd totdat ik het smalle stuk weg gepasseerd ben, ik knik als bedankje, nu ben ik echt in Liechtenstein. Ik fiets door een boerendorp, langs wat winkels en een centrum. Kerkklokken luiden door elkaar heen. Of de beiaardier heeft te veel gedronken, of er is een feest aan de gang. Je weet het niet. Dat de Liechtensteiners geen bittere armoede lijden zie ik aan de grote auto’s die me hard inhalen, in dat opzicht lijkt dit op Luxemburg. Als ik m’n ogen dicht had gehouden had ik niets gemist (op een stoeprand na).
Bergrivier
Ik steek de rivier over en ben weer in Zwitserland. Langs de Rijn is de rust terug, net als het opschietfietspad. Het is kwart voor vier, ik zit bijna op 95 kilometer en moet er nog 40. Ik ga het gewoon doen. De bergen worden hoger en komen dichterbij. Weides, donkergroen bos, veldjes sneeuw. Ik kan er geen genoeg van krijgen. Dit voelt als een eindpunt, iets dat ik heb bereikt, net als Parijs of Berlijn. Maar vanavond ben ik nog maar op de helft van het aantal kilometers, ik moet de Alpen nog over en het hele stuk Italië door. In de Rijn verschijnen ondieptes, met kiezelbanken waar het water links en rechts omheen gaat. De rivier ruist, de golven krijgen kopjes. De Rijn wordt een bergrivier.
De kilometers vliegen onder me door. Voor nu is dit precies wat ik nodig heb om vanavond Chur te kunnen bereiken, de fietsgoden hadden me niet gunstiger gezind kunnen zijn. Maar ik vrees dat wanneer ik de Rijn-fietsroute zou volgen en dit zo zou voortduren, ik me heel erg zou gaan vervelen. Het uitzicht op de horizon waaraan de bergen blijven groeien maakt de eentonigheid van elke dijk-kilometer goed.
Bespaard
Na Bad Ragaz fiets ik een kilometer strak langs de A13. Naast de snelweg staat een bord met de afslag Maienfeld. Een doorsnee dorp met ruim 3000 zielen, ware het niet dat bij Maienfeld een gehucht hoort waar kinderboek Heidi zich afspeelt. Toeristen uit de hele wereld bezoeken deze verzameling boerderijen en groene grasjes (pardon, Heidi-alp). Boven het afslagbord staat Heididorf. Niets blijft ons bespaard.
Direct daarna kom ik door een bos met echte dennen, geen sparren. Naast me de Rijn, hier geen kanaal meer. Door het groen valt de milde, late middagzon. Ik ga Chur halen.
Simpel
Het Rijndal wordt smaller. Alles trechtert ernaar toe: dorpen, snelweg, lokale wegen, spoor en fietspad. De avond begint. Bij Landquart blijkt de ingewikkelde kluwen van twee grote rotondes, snelwegafslagen, spoorwegen en rangeersporen (waarbij ik thuis heb zitten puzzelen hoe je daar als fietser langs moet) verbluffend simpel te zijn. Een ontbrekend stuk fietspad dat er op een eerdere versie van de kaart nog niet was (waardoor m’n track een vreemde omweg maakt), is er nu wel, het kan als fietser niet missen. Tot nu toe het enige punt waar m’n track niet blijkt te kloppen, ik moet erom lachen. Beter dan andersom, dat ik me verloren rijd bij iets dat thuis zo simpel leek.
Niet meer mis
Een tankstation bij het knooppunt heeft een kleine supermarkt. Voor vanavond heb ik eten, maar voor morgenavond in (als alles goed gaat) Italië op een zondag nog niet. Ik koop een zak instant-noedels, yoghurt, nectarines, vruchtensap en worstjes eiwitten voor vanavond door de pasta. Op etensgebied kan er vanavond en morgen niet zoveel meer misgaan.
Ik maak voor oudste zoon Dirk een foto van de fashion outlet waar ik hem (hij is van de merken en het ontwerpen) thuis lekker mee heb gemaakt. Nog veertien kilometer.
Gelukt
Weer rijd ik in de kalme avondlucht, dit keer met het vooruitzicht van een camping en het bereiken van een mijlpaal. Het zal erom hangen. Ik weet dat Chur een camping heeft, maar of de receptie nog open is, is allerminst zeker. M’n benen raken leeg, de zon zakt achter de bergranden, ik rijd langs de noordrand van Chur de laatste kilometers naar de sportvelden waar ook de camping ligt. Een smal fietsbruggetje, een gebouw, ijsvlaggetjes, mensen die in- en uitlopen. Ik ben er, mijn lieve alles ik ben er. Het is tien over half acht, na 135,6 kilometer ben ik in Chur, van het graanveld naar de Alpen, het is me gelukt.
De receptie is open, de mensen aardig, het is een camping van reizigers en buitensporters. Zestien franken (€ 15,35), douchen zonder munten, wc-papier op de toiletten, ik mag gaan staan waar ik wil. Spelende kinderen, kampeerders die met de afwas naar het sanitairgebouw lopen, mensen die voor hun tent praten en iets drinken. Thuis, thuis, thuis. Wat een heerlijke plek, wat een absoluut feest om hier aan te komen. Na 9 dagen en 1134 kilometer fietsen vanaf m’n voordeur in Amersfoort. Held. Ik heb het gehaald, alles is goedgekomen.
Berlijn, Parijs
Ik vind een plek met een picknickbank, zet m’n tent op en ga koken. Alle haast heeft me verlaten, niets hoeft meer. Ik eet, maak m’n spullen schoon en praat met een Nederlander die al jarenlang in Zwitserland woont. Sta lang en gelukzalig onder de douche. Als ik in de schemerlucht m’n ervaringen inspreek, op de camping waar de eerste ritsen gesloten en de eerste lichten uitgegaan zijn, voelt het als de keer dat ik ’s avonds op Alexanderplatz terugkeek op de R1-tocht naar Berlijn. Dit is Berlijn, dit is Parijs, een plek die ik wilde bereiken. Terwijl het nog lang niet voorbij is, terwijl er nog zoveel moet komen, zoveel waar ik naar uitkijk. Morgen naar de pas, de hoogte in, de bergen in. Een cadeau dat ligt te wachten om uitgepakt te worden. M’n fietsonderbroek en sokken zijn droog, de etenszak zit vol, ik ben er klaar voor. Ondertussen is het heel hard gaan waaien, het weer gaat veranderen. Ik pak het kabelslot en veranker m’n fiets aan een boom, bang dat hij anders op de tent gaat vallen. De vrouw uit Arbon gaat gelijk krijgen, het gaat straks regenen.
Ik poets m’n tanden en loop terug naar de tent, zeg een enkeling gedag, voel de schemer, voel het ver weg zijn. Voel me heel, heel gelukkig.