Laat voor het eten

Fietsverhalen en fietsinformatie

Naar Stavanger | Dag 1

Foto hierboven: even ten westen van de Sallandse Heuvelrug, de vallende avond maakt lange schaduwen.

De start thuis, ik doe m’n handschoenen aan.

We staan voor ons huis, ik met een volle fiets. Elsbeth maakt er een foto van. Het is 2 april 2023, vijf voor tien en ik voel geen haast. Alles is immers klaar, de focus die ik de dagen hiervoor had is weg. Dit, nu, is wat er is overgebleven nadat de lijst met dingen-vóór-Stavanger is afgewerkt: een ochtend, een beladen fiets, de lucht die vol wolken hangt. Ik ben vrij, ik hoef alleen nog maar te fietsen.

Er is geen tocht, die bestaat nog niet, de dag is een leeg raamwerk. Ik ben de afgelopen tijd niet bezig geweest met vandaag, alleen met de aanloop ernaartoe, met het goed achterlaten van werk, m’n taken bij de Fietsersbond en het huishouden. De tocht zelf was van latere zorg. Die was geen zorg.

Loslaten

Kerkklokken luiden. De jongens slapen nog, de lucht is koud, ik zet m’n muts op en de wifi op m’n telefoon uit. We rijden weg, m’n voeten duwen automatisch de pedalen rond. De start van een tochtje met z’n tweeën, meer niet. Toen Elsbeth voorstelde om het eerste stuk mee te fietsen heb ik geaarzeld. Het begin van een tocht, als ik me stilaan realiseer wat ik ga doen, wil ik dat niet zo goed mogelijk beleven en meemaken? Gaat dat niet veel beter als ik alleen ben? Ik zie wat ik doe: het moet gaan zoals op andere tochten, zodat dit een broer of zus wordt van Naar Berlijn of Naar Rome. Ik zeg haar, gemeend, dat ik het leuk vind wanneer ze meefietst, terwijl ik ondertussen tegen mezelf zeg dat ik de tocht moet toestaan z’n eigen vorm te ontwikkelen.

Den Olden Florus bij Terschuur

Den Olden Florus, een van de oudste (hij stond er al vóór 1584) nog bestaande standerdmolens, bij Terschuur.

Het zal wel

De fietspaden zijn leeg. Wie op de fiets moet, naar werk en weekenddienst, is daar al. Wie op de fiets kan, voor een rondje buitenzijn, is thuisgebleven. De bomen langs de weg zijn kaal, in een enkele rij struiken schemert iets groens. Het is een graad of acht en volledig bewolkt met een koude wind, een dag die winterser voelt dan menige januaridag. Volgens het KNMI komt de wind uit het noordoosten, maar fietsend naar het oosten voel ik ‘m recht in m’n gezicht. Kijkend naar de lucht denk ik ‘dat dit nog blauw en helder moet worden, zoals het KNMI zegt. Het zal wel, maar dan moet er een klein wonder gebeuren’.

Behoedzaam

Op de stukken waar ik vaker fiets, dicht bij huis, heb ik de route zoveel mogelijk over onbekende wegen laten gaan. Daar zit een onverhard stuk door de heerlijkheid Stoutenburg bij dat ik niet ken. De bosweg ligt vol plassen, meer dan eens wegbreed, de grond eromheen is verzadigd. Er is gisteren en eergisteren heel veel water gevallen, dat ligt er allemaal nog.

Heerlijkheid Stoutenburg

Water, veel water (videobeeld).

Op een doordeweeks rondje zou ik er doorheen raggen, thuis ligt de afspuitslang (een kort stuk tuinslang met een koppel- en spuitstuk zodat de haspel in de garage kan blijven) voor het grijpen. Nu rijd ik er behoedzaam doorheen en vermijd ik de modderigste vijvers door af te stappen en met m’n fiets achter de bomen langs te gaan. Ik ben gestart met een schone en gesmeerde ketting, dat wil ik zo lang mogelijk zo houden, ik moet nog een eindje.

Think again

De eerste stop is Barneveld. Na 20 kilometer, maar de tijd die ik met Elsbeth heb is kostbaar, ik wil ergens koffie drinken. Op zondag in Barneveld, think again Peeters, alsof daar dan iets open is. Dat is zowaar het geval, bij een restaurant naast het spoor. Een met tentdoek afgeschermd terras, warmtelampen, koffie, taart. We zitten er als empty nest pensionado’s die de zondagmorgen doorkomen. Al had ik bingo moeten spelen, zij zit tegenover me.

Terwijl we binnen de toestand in de wereld bespreken (“hoe is jouw taart?”) verschijnen buiten de eerste strepen blauw. Een stoet wandelaars komt voorbij, gekleed alsof ze net iets achter de rug hebben waarbij ernst en rouw de stemming bepaalden. Een begrafenis misschien, een afscheid voor het leven. De mannen dragen pakken, de vrouwen en meisjes hoeden en rokken. Donkere kleuren of helemaal geen kleur. Kerkgangers die terug naar huis gaan, het loopt tegen kwart voor twaalf. Die momenten herken ik uit m’n jeugd, als we ’s zondags na de mis terug naar huis liepen of fietsten. De kerk was, in Zwolle en in Uden, maar een paar minuten van ons huis vandaan. Mijn vader las soms de eerste lezing of collecteerde (‘rende met de centenbak rond’ in zijn eigen woorden). Na het slotlied en de wegzending en zegen was ik vrij en begon de zondag pas echt. Dan liepen we de kerk uit, mijn ouders gaven de pastoor nog een hand, met z’n gewaad aan en een glimlach op zijn gezicht. Thuis was er koffie en taart, thuis was er iets Limburgs. De mis en de zondag, ik vond ze saai, maar er waaide lucht doorheen. Mijn zondagse kleren hadden kleur.

Kennis

Die lucht waait hier niet, dat houdt me bezig. Waarom doen zij het zo anders dan wij vroeger, weten zij soms meer over God? En waar komt die kennis dan vandaan? Onder christenen, katholieken en protestanten, van bepaalde gezindten doen kennisclaims over God de ronde. Zij zijn er vast van overtuigd te weten hoe de relatie van God tot de mens is. Dat hij of zij iets van ons wil en wat dat is. Wat in zijn of haar ogen goed of fout is, tot kledingkeuze aan toe. Dan spits ik oren en verstand, niet vreemd met een filosofie-bul in de kast en een vader die theologie studeerde en lekenpriester was. Kennisleer of epistemologie, verweven met logica en wetenschapsfilosofie, vond ik een van de interessantste onderdelen van de wijsbegeerte. Geloven kun je vrijelijk alle kanten op, zonder dat iemand je op de schouders tikt. Maar wie kennis claimt te hebben, moet daar de geldigheid van aan kunnen tonen. Helemaal als het over God gaat, want dat is ook mijn God. Als je beweert dat daar ernst en donkerte omheen hangen, dat er geen bloemen bij de begrafenis mogen, dat die God de menselijke trekjes heeft van oordelen en veroordelen, dat hij of zij uitverkoort en dus uitsluit. Als je dat allemaal beweert te weten, dan moet je met een goed verhaal komen. Want mijn God vergeeft, is licht waar het donker was en is vader waar het kind zoekt. Niet met antwoorden, maar gewoonweg door er te zijn, als een ouder die erbij is als haar kind opgroeit, valt en opstaat. Daarbij soms het hoofd schudt en veel vaker glimlacht. Uit liefde, niet oordelend.

Mijn moeder was in vele opzichten orthodox katholiek, maar ik koester haar uitspraak dat wie ‘weten’ als voorwaarde stelt voor geloven, een arm geloof heeft. Want ‘weten’ doen we niet, het is veel te kwetsbaar voor afbrokkelen of verzakken om als fundament te kunnen dienen. Maar waarom zou je moeten weten om een besef van God te kunnen hebben? Het is als liefde. Toen ik voor Elsbeth koos wist ik niet of zij de vrouw was die inmiddels 25 jaar naast me staat. Ik kende haar, maar zou haar nooit helemaal kennen, er zou altijd een domein van eigenheid blijven dat van haar is. Het weten en totale kennen stelde ik niet als voorwaarde, zoals het bij geen enkele liefde een voorwaarde kan zijn. M’n besef van wie ze is, dat ik me daar thuis bij voel en dat ik van haar houd is genoeg.

Ἀμήν.

Fietsen tussen Barneveld en Kootwijkerbroek

Tussen Barneveld en Kootwijkerbroek, ineens is het voorjaar.

Autogeweld

Het wonder voltrekt zich. De lichtgrijze wolken lossen op in het niets, de hemel wordt onbezorgd blauw, de zon aangenaam warm. ‘Dadelijk verbrand ik nog op m’n voorhoofd’ denk ik. Dat is de enige huid die onbedekt is, de wind is zo koud dat muts en handschoenen aan blijven. Magnolia’s staan in bloei, witte bloesems in struiken en bomen lichten op in de zon die sterker is dan ik had verwacht. Voorjaar, ineens. Ik geniet ervan, maar het komt niet uit m’n tenen, er staan dingen in de weg. Buiten Barneveld komen ons auto’s voorbij die harder rijden dan veilig voelt op het smalle asfalt, als intercity’s die op volle snelheid een perron passeren. Aan het stuur de pakken, ernaast en erachter hoeden en kinderhoofden. Geen kerkgangers op de fiets, misschien met een zondagsrust-reden. Het kan ook gewoon luiheid zijn, het leven is al zwaar genoeg. Ik stoor me geweldig aan het autogeweld, m’n eigen zondagsrust vervliegt erdoor.

Het zijn niet alleen de auto’s. Die zijn er altijd op wegen als deze, die voornamelijk langs boerenbedrijven lopen. Als je elke dag en de hele dag buiten in de weer bent, op het land of bij het verzorgen van dieren, is het je vergeven dat je op zondag de auto neemt. De irritatie zit in mij, ik heb geen enkele rek. Ik stoor me aan de ijskoude, keiharde wind die recht van voren komt en me terugduwt. Aan m’n tassen die ik veel te vol vind, aan m’n benen die niet willen, aan een auto die toetert (een groet naar bekenden, Elsbeth ziet het, ik niet).

Gravelpad ten noordoosten van Harskamp

Gravelpad ten noordoosten van Harskamp.

In de weg

Ik ben krachteloos en leeg, zit mezelf in de weg. De laatste nachten waren kort, de drive om alles klaar te hebben voor vertrek duwde me voort. Dat kan ik lang volhouden, m’n hoofd wint het dan van m’n lijf. Sluimerende moeheid hoef ik niet eens opzij te duwen, die is er gewoon niet, zo sterk is m’n focus. Totdat alles af is, dan komt m’n lichaam alsnog de aandacht opeisen. Zoals nu. Bij Rome en de Maasroute gebeurde dat niet, die tochten vielen aan het begin van de zomervakantie, als de zomerstops van m’n opdrachtgevers en mij samenvallen. In april is alles in volle gang, nu weggaan was meer werk.

Route-fantasie

De weilanden gaan over in de bomen van de Veluwe, de route heb ik hier over een recht gravelfietspad laten lopen. Heel recht en heel lang, met plassen waar we omheen sturen. Elke route-fantasie ontbrak me hier kennelijk, ik wilde zonder omwegen naar het oosten, naar de grens en het onbekende. ‘Wat een saai stuk en wat een gemiste kans, en dat in een bosgebied’ denk ik. In m’n hoofd gaat een alarm. Ik ben aan het zeuren, daar heb ik een hekel aan. ‘Als ik een klagende oude man word, mogen jullie me ergens van een rots duwen’ zeg ik wel ‘ns tegen onze mannen. Los het op of hou je mond, er zijn maar twee opties. Het alarm gaat omdat ik geen klager ben, ik word het als ik te weinig eet. Ook de moeheid heeft meer met te weinig energie dan met slaaptekort te maken. Actie dus. Ik stop bij een picknicktafel en leg Elsbeth uit waarom. De suikers, de thermoskoffie en de korte rust doen hun werk.

De Kathedraal (gebouw A) van Radio Kootwijk

De Kathedraal (gebouw A) van Radio Kootwijk.

Spirit

Ik smeer m’n lippen in met zo’n sunblock-stick die grijpklaar in een feedbag zit. Met deze zon waaraan m’n huid nog niet gewend is ligt anders een koortslip op de loer, dat gaat me deze tocht niet overkomen. We fietsen over de hei, langs de Kathedraal (gebouw A) van wat eens Radio Kootwijk was. Op een bank naast een brug over de A1 houden we nog een stop, dit keer gaat er echt eten in. Het broodje camembert helpt, terwijl ik eet voel ik m’n krachten terugkomen. Met die krachten keert ook de spirit terug.

Apeldoorn

Apeldoorn (videobeeld).

Over vals plat rijden we het bos uit en Apeldoorn in. Bij cafetaria Charly, aan de rand van de stad, eten we friet – een traditie als we samen fietsen. Een man leest de krant, ondertussen z’n twee jonge kinderen voerend en manend. Zo’n situatie waarvan ik het verhaal wil weten, hij lijkt niet helemaal ingespeeld op de energie van de beide dametjes. Heeft hij de kinderen vandaag of is mama met vriendinnen of minnaar weg?

Afscheid

Buiten nemen we afscheid. Ze ziet een beetje op tegen alles alleen doen en tegen de weken zonder mij. “Maar ik wil het alleen kunnen doen, ik moet het alleen kunnen doen, en jij moet fietsen”. Zoiets zeg ik ook wanneer zij weggaat, om te fietsen of een huttentocht in de Alpen te maken. We gunnen elkaar dat en geven elkaar de ruimte omdat we die soms nodig hebben. Het maakt ons samenzijn sterker. Met deze tocht vraag ik veel van haar, dat realiseer ik me. Ze geeft me dit, een geschenk dat ik niet vanzelfsprekend vind, uit liefde die ik nooit voor lief neem.

We omhelzen elkaar. Ik kijk in haar ogen, zoek haar, zie haar. Het is intenser dan het afscheid bij eerdere tochten. We zien de ander vier weken niet en lezen dat in elkaars ogen. Het zal soms pittig worden, zij alleen en ik alleen. We laten elkaar los, draaien ons om en rijden ieder een andere kant op. “Dit is raar” zegt Elsbeth nog, zo voel ik het ook. We zwaaien, zwaaien nog eens en dat is het. Zij fietst dezelfde weg terug, naar het westen richting de Veluwe en Amersfoort. Ik ga 180 graden de andere kant op, naar het oosten richting Rijssen en daar ver voorbij.

Sprongen

Ik fiets door het centrum en verlaat de stad, alleen met m’n gedachten die stuurloos door m’n hoofd wervelen. Buitenwijken gaan over in een park, waar ik een hardloopster passeer. De weg stijgt naar een talud en steekt de A50 over. Boven de snelweg nadert een sportvliegtuig, het vliegt over me heen en verdwijnt achter de bomen. Daar zal vliegveld Teuge liggen, een paar kilometer verderop zie ik in de verte de hangars en de staart van een wat groter vliegtuig. In de lucht zweven parachutisten, ze landen op een grasveld, bundelen voorzichtig hun parachute en lopen naar elkaar toe. Herinneringen. In oktober 1983 maakte ik hier m’n eerste twee sprongen, als lid van de CPV, de cadetten parachutisten vereniging, aan het begin van m’n tweede jaar op de KMA.

Parabrevet A van het COKL

Geen mens trotser dan ik toen ik dit uitgereikt kreeg. Daarna meteen door naar de kleermaker, met uniform en wing.

We gingen voor het A-brevet, waarvan het praktijkgedeelte bestond uit het maken van acht sprongen met automatische opening (met static line). De eerste twee daarvan maakte ik hier, de andere zes op vliegveld Lelystad. Wie z’n A-brevet haalde mocht voortaan een wing op z’n uniform dragen, dus waren we extra gemotiveerd. De theorielessen en de grondopleiding, waarbij je op dikke matten leerde hoe je neer moest komen (we sprongen met militaire koepels, de landing was hard), deden we op de KMA. We leerden wat we moesten doen bij een twist, een line over of een horseshoe. Hoe we onze reserve moesten trekken (van je afgooien en het ripcord waarmee je ‘m opent niet weggooien – in de stress van de noodprocedure, tuurlijk).

De sprongen waren een avontuur, maar ook spannend. Het bleek te kloppen wat onze instructeurs zeiden: de eerste sprongen doe je zonder nadenken, de procedure volgend die je hebt geleerd (op de rand van de deuropening zitten, wachten op het teken en je al draaiend afduwen. ‘Duizendéén – duizendtwee – duizenddrie’, naar boven kijken, ‘parachute!’). Daarna ga je je pas realiseren dat je op 2500 voet (zo’n 750 meter) uit een vliegtuig springt. Het indrukwekkendst vond ik de totale stilte wanneer ik in de lucht hing, de wereld onder m’n voeten, de euforie van dit mee te maken. Mooie sprongen en mooie herinneringen. En een wing op m’n tenue.

In een paar seconden

Ik fiets langs weilanden en kom de hardloopster weer tegen, ze passeerde me toen ik stopte om een foto te maken. Bij het naderen van een kruising zie ik iets wits op de weg liggen, daarnaast ligt nog iets. Verder naar links liggen afgebroken takken en er staan mensen op de weg. ‘Er is een schaap aangereden’ denk ik, dat is waar het witte pakketje op lijkt. Dichterbij zie ik stukjes kunststof naast de takken, die zullen van een bumper zijn. Naast het witte pak, dat geen schaap is, ligt een blauwe gestalte. Met de boerenprotesten nog in m’n geheugen denk ik dat het een pop in een overall is. Terwijl ik er op een halve meter langs fiets zie ik dingen die niet bij een pop horen. Hier ligt een mens. M’n verstand registreert het, de rest van mij begrijpt er niets van. Ik begrijp niet waar ik in terecht gekomen ben en wat hier gebeurd is. In een paar seconden tijd verandert een stroom herinneringen in een surrealistisch beeld dat ik binnenfiets.

Fietsen bij Teuge

Langs de weilanden ter hoogte van Teuge (videobeeld).

In m’n hoofd schakelt iets, doortastend en zonder stoppen. Ik volg. Zet m’n fiets voorbij de kruising, loop, kijk en dan begrijp ik het. Het witte pak is een parachute die opgevouwen naast de gestalte ligt, het lichaam van een parachutist wiens of wier – ik kan niet zien of het een man of vrouw is – parachute niet open is gegaan. Hij of zij heeft eerst de boom geraakt, waarbij takken zijn afgebroken, en is daarna op de weg gevallen. Het kunststof is van een helm.

Ik zie een vrouw bellen, aan wat ik opvang leid ik af dat ze met 112 belt. ‘Bellen’ kan ik afvinken. Een busje arriveert, op de zijkant het logo van het paracentrum. Mannen stappen uit en beginnen een lint te spannen. Ik merk dat ik blijf staan en kan handelen, misschien kan ik iets betekenen. Ik loop op ze af, bied mijn hulp aan en help met de linten. Op hun gezichten staat ontreddering als ze naar het lichaam lopen, ongeloof, pijn. Ze drukken me op het hart niets aan te raken en maken foto’s. Ik begrijp het, ze willen kunnen achterhalen wat er mis is gegaan met de parachute, elke verstoring maakt die reconstructie moeilijker. Ik begrijp ook waarom ze hier zo snel zijn. Op de grond zullen de mensen van de stick (zo heette dat bij ons) hun medespringer hebben gemist en dat gemeld hebben bij het centrum. Daar is vast een protocol voor, ze zijn gaan rijden. Een van de mannen noemt verslagen een naam. Ze zullen weten wie ze missen en wie hier ligt.

Iets doen

De politie arriveert, ik help een van de agenten met het afdekken van het lichaam. Vraag mensen om te keren en de kruising niet op te lopen. Een van hen is de hardloopster, we maken oogcontact, herkennen elkaar. Nog meer afzetlint, portofoonverkeer, een tankautospuit nadert en stopt, brandweermensen stappen uit. Ik loop naar de bevelvoerder, noem m’n brandweerverleden en wijs hem op een paar dingen die ik gezien heb. “Ik ben nog maar net bevelvoerder, dit is m’n eerste ongeval met dodelijke afloop” zegt hij. Hij twijfelt of hij de officier van dienst (OVD) zal laten alarmeren, kijkt me vragend aan. Ik adviseer hem de OVD te laten komen. Die kan hem dingen uit handen nemen, zoals de coördinatie met andere diensten en functionarissen en het opstarten van de nazorg. De bevelvoerder kan zich dan volledig richten op de inzet en, niet te vergeten, op zijn ploeg. Die zet ondertussen een kijkscherm om het lichaam. Ik wens hen sterkte, pak m’n fiets en ga onder het lint door. Het voelt tegennatuurlijk, maar dat is wat ik nu moet doen, weggaan om anderen letterlijk en figuurlijk de ruimte te geven. Voor mij is het onaf, ik zou meer willen doen, het voelt alsof ik dit in de steek laat. Ik zou de coach willen zijn van deze bevelvoerder met wie ik te doen heb, hem de begeleiding geven die ik zelf zo heb gewaardeerd toen ik voor het eerst een gestorven mens vond. Misschien alleen maar door er te zijn, te luisteren en af en toe te vragen hoe het gaat. Maar dit is niet mijn incident, ik heb hier geen rol meer. Ik verlaat de plek, opnieuw gegidst door m’n verstand, m’n gevoel wil dingen doen, zorgen.

En toch kan ik iets doen. Op een afstandje zet ik m’n fiets neer en open m’n handen. Ik bid. Voor de man of de vrouw die hier gestorven is, voor de mensen die hem of haar liefhebben, voor degenen die nu hun werk aan het doen zijn. Ik stap op en vraag me af of dit nog een gewone fietsdag kan worden.

Thuis bij het schrijven heb ik het internet afgezocht, op zoek naar de mens in dit verhaal. Ik heb gevonden om wie het ging. Ik heb me gerealiseerd dat het niet meer alleen mijn verhaal is, maar ook het verhaal van de mensen die hem nu missen. Het besef van het grote verdriet dat er in hun leven is maakt me nederig. Al ken ik ze niet, in gedachten sla ik een arm om hen heen.

Fietsen tussen Teuge en Deventer

Tussen Teuge en Deventer.

Verhaal

Terwijl ik verder fiets probeer ik nergens aan te denken, zodat er ruimte is voor wat er in me opkomt. Na de vloed van indrukken, een paar kilometer terug, is er nu alleen de stilte van de blauwe lucht, van magnolia’s die bloeien en van smalle asfaltwegen langs boerderijen. De tocht van vanmorgen is die tocht niet meer, de wereld om me heen is dezelfde, deze fietser niet. Ga ik naar Stavanger? Het zal wel.

Ik ga op een bank naast de weg zitten. Bij de brandweer groeide de aandacht voor nazorg na een heftige inzet. Je verhaal vertellen is essentieel en is het begin van de verwerking van wat je hebt meegemaakt. Liefst meteen, zodat indrukken nog helder zijn. Een ongepolijst verhaal zonder voorbehoud, over jouw rol, wat het met je doet en wat je ziet als je je ogen sluit. Daarvoor is een luisterend oor nodig van iemand die dat kan en aankan, die niet afremt en weet wanneer door te vragen. Het moet uit m’n hoofd, ik moet m’n verhaal kwijt. Maar aan wie? Elsbeth is nog aan het fietsen, die kan er niks mee, ik bel haar straks als ze thuis is.

Ik bel m’n oudste zus en vertel haar het hele verhaal. Ze reageert er goed op, als verloskundige staat ze dicht bij leven en dood. Ik voel dat het me helpt.

Voetveer over de IJssel bij Deventer

IJssel-oversteek bij Deventer.

Hier

Het wordt rustiger in m’n hoofd, ik krijg weer aandacht voor de dingen om me heen. M’n benen zijn ondertussen ingefietst, de kracht is terug, al zijn ze nog niet op hun sterkst. Ik fiets en fiets. Naar een park op de oever van de IJssel, ernaast een enorme parkeerplaats vol auto’s. De pont die ik ga nemen meert net aan, ik sluit aan bij de wachtrij, een paar minuten later vaar ik mee de IJssel op. De zon schijnt als een voorbode van de zomer, ik wissel een paar woorden met de schipper. Dit is leuk. Ik maak een foto en ben hier met m’n gedachten, glijdend over het water, aan de rand van Deventer.

Op de andere oever staan veel mensen te wachten op de terugtocht. Het is na vijven, de winkels hebben hun deuren gesloten, de wachtenden varen straks terug naar hun auto’s aan de overkant. Op de markt in het centrum staan terrassen in elke uithoek, honderden mensen zitten en praten, hun gezicht in de zon, voor zich een glas zomerdrank. Op andere momenten zou ik dit ontvlucht zijn, nu laaf ik me aan het tafereel. Hier heersen geluk en onbezorgdheid.

Sallandse Heuvelrug, fietsen naar Stavanger

Sallandse Heuvelrug, stammen en lege paden.

Weldaad

Voorbij Deventer heb ik voor kleine wegen gekozen die net zo rustig zijn als ze er op de kaart uitzagen. Een weldaad van stilte, waarin ik Elsbeth bel en m’n verhaal doe. Dat is niet uit m’n hoofd verdwenen, maar het overheerst niet langer. Ik bel meteen de camping die ik vanavond op het oog heb, of ik tegen acht uur nog aan kan komen. Thuis had ik een vroegere aankomst bedacht, maar dat was thuis. Het is gelukkig geen probleem, een zorg minder, ik kan fietsen in de wetenschap dat er straks een plek is.

Ik kners over smal gravel en boswegen. De landwegen zijn verlaten, iedereen zit thuis aan tafel. De rust doet me goed, de kilometers glijden voorbij.

M’n route pikt een prachtig stuk Sallandse Heuvelrug mee, het lege gravelpad gaat licht omhoog, ernaast liggen lange rijen gerooide stammen te wachten op vervoer. De lucht ruikt naar hars en de koelte van de vallende avond. De wind is geluwd, het is doodstil.

Om vijf voor acht kom ik aan bij de Grimberghoeve, een SVR-camping bij een boerenbedrijf. De zon raakt al bijna de horizon, ik bel het nummer op de receptiedeur. Een aardige man schrijft me in, het is 14 euro, ik krijg een pasje om te kunnen douchen. In het schemerdonker zet ik m’n tent op, richt die in en neem de kookspullen mee naar de picknickbank voor het gebouw.

Grimberghoeve fietstocht

PocketRocket Deluxe in combinatie met een 8 oz. (227 gram, gasinhoud) gastankje van MSR. Het isobutaan-propaan mengsel van MSR blijft het ook doen bij temperaturen onder nul. Van m’n hoofdlamp gebruik ik het rode licht, dat minder fel is waardoor je iets van de omgeving blijft zien. Na uitschakelen zijn je ogen veel sneller weer gewend aan het donker.

Koken

De middag was van velen, de avond is van mij. Ik installeer me, haal m’n nieuwe PocketRocket-brander tevoorschijn en kook het eindefietsdagmaal. Pasta met pesto, tonijn en een puntpaprika. Deze tocht ga ik meer dan water koken, de twee instantmaaltijden die ik bij me heb zijn voor nood en bijzondere momenten. Ik ga letten op wat ik eet. Niet alleen koolhydraten, maar ook genoeg groenten, fruit en yoghurt of kwark. Ik begin goed.

Met het donker komt de kou, ik trek m’n PHD donsjas aan. De jas past over de softshell die ik de hele dag draag, is vederlicht en weldadig warm. Dat gaat deze reis m’n nieuwe vriend worden, dat weet ik nu al. ’s Nachts prop ik ‘m in een kleine sloop en doet hij dienst als kussen.

Ik douche, was m’n fietsbroek uit en hang die samen met m’n handdoek in de wasruimte te drogen. Nog even zitten. M’n zus appt me de link naar een artikel op NOS.nl. De parachutist is een man uit Utrecht. Op de foto van het kruispunt zie ik mezelf lopen, helemaal links. Het beeld verdwijnt weer uit m’n hoofd, ik kijk om me heen, naar de avondlucht op een boerderijcamping bij Rijssen. Het eten, de warmte van m’n jas en het vrijheidsgevoel verdrijven de zware gedachten. Ik voel weer het geluk van het onderweg zijn.

Tegen elf uur doe ik de slaapzakrits dicht en het licht uit. En ga slapen na deze vreemde, vreemde dag.

Dag 2 | Rijssen – Fürstenau

Overzicht

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.