Foto hierboven: fietspad over de Binnenes bij Ootmarsum.
De natuur maakt me wakker. In een struik naast de tent fluit een merel het concert in A-groot voor fluit en veren van Ludovico Merlo. Keihard. De ramen van het sanitairgebouw trillen er bijna van, zo hard. En zo mooi. Het is half zeven, de wekker gaat om zeven uur maar verder slapen lukt niet. De morgen roept. Het hoeft ook niet – 7,5 uur slaap is prima voor een eerste nacht, waarin de rust er meestal nog niet is.
Ik zet m’n muts op, trek m’n donsjas aan en stap het ochtendlicht in. De groene velden zijn stil, op de merel na die een toegift doet. Op m’n tent ligt een laagje ijs, met een glimlach veeg ik een streep wit bevroren water van het doek. Daar hoopte ik op, in deze periode van overgang van winter naar voorjaar.
Begrijpen
Verderop staat een picknickbank, ik draag m’n spullen er naartoe en installeer me. Als ik water in de pan doe gaat die glijden, op de tafel ligt een laagje ijs. Het water wordt koffie, ik drink ervan en spreek de gebeurtenissen van gisteren in op m’n telefoon. Voor die overdenking zet ik de ochtendhaast opzij, ik geef mezelf er de tijd voor. Ondertussen film ik. Ik denk erover video’s te gaan maken van m’n tochten, daarvoor wil ik eerst begrijpen hoe het zit met camerastandpunten, geluid en mijn aanwezigheid in de beelden.
Terwijl ik ontbijt en film gluurt de zon boven de bomen uit en zet de camping in vroeg-voorjaarslicht. Het verspreidt zich via de bomenrand en de klinkers naar m’n hoofd en lijf, het brengt geluk mee en het vooruitzicht van een nieuwe dag. De tweede fietsdag, waarvan ik hoop dat het een andere wordt dan gisteren, zonder vreemde gebeurtenissen. Een dag waarop ik m’n spirit hervind, gisteren verliet die me. Door de man op de weg, maar ook omdat ik niets kon hebben en de moeheid overheerste. Vandaag een nieuwe start en een andere tocht. Vandaag ga ik de grens met Duitsland over en is elke kilometer nieuw.
Reset
Ik kijk naar de lucht – blauw en helder – en naar de bomen, aan de kruinen te zien waait het nauwelijks. Veelbelovend. Nadat ik tent, mat en slaapzak heb ingepakt stal ik de rest van m’n spullen uit.
Door het koudere seizoen en omdat ik zo onafhankelijk mogelijk wil zijn moet er meer mee – meer warme kleren en meer eten. Ik fiets daarom met een nieuwe setup, met twee achtertassen en twee waterdichte zakken (drybags) aan de voorvork. Een 8-liter drybag, het titanium rekje aan de vork en de twee Voile straps die de drybag vastsnoeren wegen samen nog geen kwart van een voortas en voordrager. Niet het gewicht en de bulk, wel de ruimte. Omdat de tent in een van de drybags zit, liggen er achter alleen een (dikke) slaapzak en de tentstokken op de drager en kan ik gemakkelijker bij de inhoud van de tassen. Gisteren was ik niet tevreden over de verdeling van m’n spullen, dat moet anders.
Als ik alles opnieuw heb ingepakt geef ik m’n fiets een duim omhoog: beter, veel beter. De lucht warmt op, ik frommel m’n donsjas in een drybag en check uit. Het is kwart over negen, ik heb veel tijd genomen om te overdenken en te ordenen. Die reset had ik nodig.
Perspectief
Over verlaten wegen met kale bomen rijd ik naar Wierden, waar ik invoeg op de F35, de fietssnelweg van Nijverdal richting Almelo en de Duitse grens. Bij de Fietsersbond hebben we ons wel ‘ns afgevraagd of dat de manier is, fietsinfrastructuur een naam geven (snelweg) die bij autoverkeer hoort. Waardoor je lijkt te bevestigen dat de auto het vertrekpunt is bij het kijken naar mobiliteit. Ergens is die vraag legitiem, maar net zo ergens schiet je daarmee de praktijk voorbij. Met ‘fietssnelweg’ weet iedereen wat je bedoelt.
Bruut
In Almelo haal ik bij Bakker Bart een paar pizzastukken en fiets door. Er staan nergens stoelen buiten, het seizoen moet nog beginnen, het leven speelt zich binnen af. Ik fiets langs de poort en oprijlaan van landgoed Huize Almelo. ‘Gebouwd in een tijd waarin degenen met geld dat graag met grote huizen en tuinen lieten zien’ denk ik in een reflex. Maar als je kijkt naar de groteske estates van film- en popsterren rondom Los Angeles is die tijd er nog steeds. Hier in Twente hadden ze overigens weinig op met dat vertoon: de Van Rechteren Limpurgsingel (deel van de ring rond Almelo en vernoemd naar de familie die het landgoed bezit) snijdt de Gravenallee, de drie kilometer lange oprijlaan naar het huis, bruut af van de rest van het landgoed.
De kaarsrechte Gravenallee is eerder een park dan een weg. Er komt een auto voorbij, met twee wielen in de berm om me de ruimte te geven. Mooi dat landgoederen als dit, doorsneden of niet, in stand worden gehouden en voortleven als parken en plekken waar groen en geschiedenis bij elkaar komen. Met het oversteken van het Kanaal Almelo-Nordhorn verlaat ik landgoed Huize Almelo.
Naar de lucht
Voorbij Albergen staat naast de weg een bord met ‘Geen doorgaande verharde weg’, met op de paal een rits knooppunten- en routebordjes die rechtdoor wijzen. De onverharde weg langs oude bomen is leeg. Op een gewone maandag aan het begin van april, als de wind waait en de lucht koud is, gaat niemand fietsen. Dan staan de e-bikes in de schuur en gaan de Santossen alleen mee naar het werk. Als mensen vaker naar de lucht zouden kijken in plaats van op de kalender was het hier nu veel drukker. Maar dat doen ze niet, deze Stavangerfietser neuriet het vrijheidslied.
Niemand
Op landgoed Baasdam fiets ik langs granieten zuilen met boorgaten en ruw gebeitelde vlakken, de stèles van (kunstenaar) Ulrich Rückriem. Ze zijn niet oud, maar lijken hier altijd te hebben gestaan, kunst die past bij het landschap en het bos waar ik doorheen fiets.
Ik eet een pizzastuk, op een picknickbank naast de weg. Een auto parkeert, er stappen twee oudere mensen uit met een grijs hondje. In het voorbijgaan wensen ze me smakelijk eten. Waar ik vandaag naartoe ga? Het heeft weinig zin om die plaats te noemen, niemand kent ‘m, ik in elk geval niet totdat ik de route maakte. Maar wat maakt het uit. “Naar Fürstenau” zeg ik. “O, dat ken ik wel” zegt de man, “ik heb daar anderhalf jaar in dienst gezeten, bij de luchtmacht. Dat is nog een end!” “Tachtig kilometer vanaf hier” zeg ik, “maar daar heb ik het grootste deel van de dag voor”. Ik sta op, wens ze een mooie dag en ga met dat deel beginnen.
Touché
Een vrouw op een e-bike komt naast me rijden. Ze kijkt naar m’n fiets, m’n spullen en daarna naar mij. “Knap hoar! Ik schaam me wel een beetje, ik op een e-bike en jij op een gewone fiets met al die bagage.” “Maar” zegt ze, “Jan en ik doen niks meer met de auto, we doen alles op de fiets.” “Heel goed mevrouw! En (over die e-bike) u moet doen wat u leuk vindt”. Ze hadden een van de vorige jaren de Elfstedenroute gefietst en het jaar daarna de Waterlinieroute. Als ze heel eerlijk was vond ze die laatste toch mooier. “Ik heb de Fietselfstedentocht gefietst” zeg ik, “en ik begrijp u, het Friese landschap vind ik saai en niet erg geweldig”. ‘Meedoen’, denk ik bij mezelf, ‘doe ik voor de happening en de mensen (die zijn wel geweldig), niet voor het Friese gras en zeker niet voor de Friese wind die er altijd staat’. “Ik moet hier zo rechtsaf” zegt ze en kijkt nog eens naar m’n fiets. “Die helm achterop, dat helpt niet hoor! Wij hebben onze helm altijd op”. Touché! heet dat in goed Twents. “Eigenlijk is dat ook beter” zeg ik, “als ik straks in de bergen ben doe ik ‘m op”. Ze zwenkt naar rechts “Fijne tocht nog!” Ik vind Twente niet alleen leuk omdat Elsbeth er vandaan komt.
Factor
Waar ik de Tubbergerdijk verlaat stop ik om wat dingen in te spreken, de wind maakt teveel herrie om dat fietsend te kunnen doen. Het gaat over de mensen die ik vanmorgen tegenkwam, het weer en de route. Vóór me ligt een onverhard fietspad dat een lichte glooiing overgaat, via de Binnenes volgens de kaart. Het lijkt alsof ik al in Duitsland ben, of op de Belgische Condroz, het mild heuvelende plateau ten oosten van het Maasdal waarover ik vaker fietste. M’n fiets beweegt heen en weer, zo hard waait het. Bij een eetstop kan ik ‘m nog net op tijd opvangen als de wind m’n fiets – op de standaard – volledig omduwt.
De route is mooi, die heb ik goed bedacht. Kleine wegen en lanen, verhard en onverhard. Stukjes bos, veel weilanden, nauwelijks verkeer. Afwisselend en heel leuk fietsen, m’n stemming kan niet beter. Boven me is de lucht zo blauw als op de mooiste voorjaarsdag, de zon is aangenaam maar de wind is ijskoud en net als gisteren heb ik ‘m recht tegen. Echt een factor, op open stukken ploeg ik er met m’n kop omlaag tegenin.
Niet lukken
Ik fiets de glooiing over en bereken m’n voortgang. Het schiet totaal niet op. De wind duwt me terug, zelfs in een bos reed ik vanmorgen maar 12 kilometer per uur. Achteraf gezien kwam dat doordat m’n gps tussen de bomen een slechte satellietontvangst had, ook tegen de wind in bleef ik boven de 15 km/uur. Maar zo voelde het niet. Ik heb bedacht dat ik gemiddeld, inclusief eetpauzes en fotostops, 12 km/uur moet doen om tegen 18:00 uur op de camping in Fürstenau aan te komen. Dan is de receptie waarschijnlijk nog open. Dat gaat op deze manier niet lukken. ‘Daar gaat m’n dag’ denk ik, kom ik weer om half negen aan, net als gisteren’. Ik neem me ferm voor om de vaart erin te houden, korte pauzes en snelle foto’s, niet te lang stilstaan op markante plaatsen.
Geleerd
Na Ootmarsum loopt de route door het stroomgebied van de Dinkel, ik steek de kleine rivier een paar keer over. Dit stuk ken ik, maar van heel lang geleden. In 1982 kampeerde ik twee weken aan de Dinkel, op een ANWB landgoedkamp. Het concept van een lgk was dat zo’n 60 mensen (ANWB-leden en hun partners en kinderen) twee weken lang gratis op een landgoed mochten kamperen. In ruil daarvoor hielpen ze de landgoedeigenaar of -beheerder (een particulier of bijvoorbeeld Natuurmonumenten) met het onderhoud.
Het kamp begon en eindigde voor iedereen op dezelfde dag, meestal ontstond er een hechte groep. Op werkdagen vertrokken we ’s morgens om acht uur met oude kleren, werkhandschoenen en klompen of laarzen aan naar het bos, soms op een platte kar achter een tractor. Van tien tot half elf was er koffie op het kampterrein, in een grote kring rondom de vlaggenmast. Om half een waren we klaar met werken. ’s Avonds kampvuur, gitaren, liedjes en verhalen. Zomeravonden die eeuwig mochten duren. De wc was een gat in de grond met een tentje eromheen, de douche een grote emmer water achter een windscherm.
Bijna niets
Ik heb er een stuk of acht meegemaakt, waaronder twee keer midden op kroondomein Het Loo, met doodstille nachten, de geur van hars en soms een hert of moeflon achter de tent. In die jaren heb ik niet alleen geweldige vakanties gehad, ik leerde ook iets over bossen, natuurbeheer en gereedschap. Wat opkronen was, berkopslag, Amerikaanse vogelkers (bospest) en het verschil tussen de inlandse zomer- en wintereik. Hoe ik met een bijl moest omgaan, met een boomzaag, een hiep. Ik heb geleerd hoe leuk kamperen is en, vooral, dat je daar bijna niets voor nodig hebt.
Hier ergens stonden we destijds op een grasveld aan het water, op landgoed Het Meuleman. Bij het uitzetten van de route heb ik het kampeerterrein van toen teruggevonden op de kaart. Ik heb de route er niet langs laten lopen, het ligt iets te ver weg en ik wil niet dat vandaag in het teken van het verleden staat. Ik vind het leuk genoeg dat ik het terrein heb kunnen vinden en dat ik langs een paar plekken van toen fiets. Zoals de watermolen (op een ander landgoed) die we meegeholpen hebben te restaureren. Ik maak foto’s en stap meteen weer op. Een prachtig stuk.
Kwijt
Dat blijft het. Een rustig landschap waarin het voorjaar de kans krijgt haar eerste kleuren in de bomen te hangen. Weinig auto’s, landwegen met bos, weiland, weer bos, weer weiland. Ik sla linksaf naar een bospad dat recht naar het noorden loopt. Een grenspad, met links Nederland en rechts Duitsland. Ik herken het. Hier liep ik tijdens de dropping die een vast weekend-programmapunt was op een landgoedkamp. Samen met een goede vriend van me en twee meiden van twaalf-dertien jaar waar we tijdens het kamp mee optrokken. De ouders hadden veiliggesteld dat ze met ons meeliepen. We waren gecertificeerde scouts, die aan de sterren of een stuk boomschors genoeg hadden om te weten waar het noorden lag. We zouden daarom vast als een van de eersten terug zijn, zodat de meiden op tijd de slaapzak in konden.
Het liep anders. Dat van die sterren of boomschors klopte wel, maar als je niet weet of je ten noorden, westen, zuiden of oosten van het kampterrein gedropt bent, helpt het niet om te weten waar het noorden is. We hadden, in een tijd zonder telefoons of kaart-apps, geen idee van waar we waren. Tot we op dit pad kwamen, waarvan we wisten waar het lag. Hier liepen we, hand in hand, midden in de nacht, liedjes zingend en met de grootste lol. Toen we ten slotte het kampterrein met doodongeruste ouders (van de meiden, die van mij waren wel wat gewend) opliepen begon het al licht te worden. M’n vriend en ik namen een beker wijn, pakten onze slaapzakken en gingen buiten onder de sterren liggen. Een verhaal rijker.
Orde
Ik sla rechtsaf en ben meteen in Duitsland. De Bürgermeister weet niets van mijn tocht, dus op een welkomstcomité met bloemenhulde of ereburgerschap reken ik niet. Maar er staat niet eens een bord met ‘Bundesrepublik Deutschland’ of ‘Niedersachsen’ (of ‘Nordhorn, Perle des Westens‘, doe ik het ook voor). Wel een bord met, allicht, dat er iets streng verboden is. Orde, gelukkig.
Het gaat nergens over, Nederland ligt twintig pedaalslagen achter me, maar toch ben ik ineens ergens anders. En ben ik ineens op weg naar Stavanger in plaats van op een tochtje door Twente. Er komt een lach op m’n gezicht, groot en breed. Een lach die blijft. Dit is leuk.
Weerzien
Langs kleine dorpen fiets ik naar een streep groen die naar het oosten toe in het landschap verdwijnt. Achter een rij bomen ligt het Ems-Vechte-Kanal dat van Nordhorn, hier vlakbij, naar de Ems loopt. Op een overdekte bank eet ik het laatste pizzastuk uit Almelo en kijk naar een ploegende boer met in het kielzog een groep ooievaars. Ik tel er zeker twaalf.
Zelfgekozen
Oudste zus Marianne appt me. Uit onderzoek blijkt dat het ongeval met de parachutist, gisteren, geen ongeval was maar een zelfgekozen dood. Er valt iets van me af. Wat eerst nog de bruutste vorm van pech en onrechtvaardigheid leek, een parachute die weigert, is nu iets anders geworden. Al is de keuze nog zo tragisch, de uitkomst ervan was de bedoeling. In elk geval van de man op de weg. Dat maakt uit, voor mij verandert het alles.
Er verandert nog iets: ik word kwaad. Want behalve dat de mensen dicht bij je verder moeten met een dierbare die geen uitweg meer zag en hen op deze manier verliet, zadel je ook anderen op met je keuze. Je collega-parachutespringers die in het busje aankwamen en je zagen liggen. De brandweermensen, vrijwilligers die van huis of werk zijn gekomen en het beeld niet meer zullen vergeten. De man die z’n hond uitliet en het zag gebeuren. Ze nemen het allemaal mee terug naar huis. ‘Wat voor een zak hooi ben je’, denk ik bij mezelf, ‘als je anderen daarmee opzadelt. Zij hebben die keuze niet gemaakt’. Maar zo werkt het niet als je op het punt bent aangekomen dat de dood de enige uitweg lijkt. Daarom is zo’n oordeel fair en unfair tegelijk. Regels voor wat je wel of niet geacht wordt te doen gelden dan niet meer, er is voor jou geen wit of grijs meer, alleen zwart.
Mijn naamgenoot zal de hemelpoort voor hem openen en hem liefdevol opnemen. Dat hoop ik en geloof ik. Omdat alleen de mens oordeelt en veroordeelt. Wel hoop ik dat de goede Sint Petrus de nieuwe hemelbewoner de eerste maanden op de corveelijst zet om de hemelse vaatwasser in en uit te ruimen.
Traditie
Ik ga weer fietsen. M’n route loopt over het fietspad op de zuidoever van het kanaal. In de beste Duitse traditie kom ik daar alle soorten halfverhardingen tegen, een weerzien met een land dat ik pas laat als fietsland heb leren waarderen. Een fietser met een stel honden komt me tegemoet, de bomen halen de wind weg, het water rimpelt kalm. Na elf kilometer verlaat ik het kanaal, sla linksaf over een brug en fiets naast een doorgaande weg. Een bord waarschuwt voor Radweg-Schäden (meervoud), hetgeen een volledig correcte beschrijving is van de smalle strook fietsasfalt, waarbij het lijkt alsof er ondergrondse mini-erupties hebben plaatsgevonden, of dat een boer precies aan de andere kant van de wereld een paal zó hard in de grond heeft geslagen dat de grond hier als een kleine bobbel omhoogkomt. Je komt er niet achter. Ik hobbel verder, ongeslagen, over wortelopdruk en gespleten asfalt.
Niet dus
Langs de Ems fiets ik Lingen (Ems) binnen, waar ik op zoek ga naar een bakker voor extra energie (nu) en ontbijt (morgen). Ik stap af en wandel een drukke winkelstraat in. Het lijkt alsof het hoogseizoen is, op deze gewone maandagmiddag in april, zoveel mensen en niet allemaal Duits.
Google Maps wijst me de weg naar een bakker, waar ze zowel Nussecken als Vogelnestli blijken te hebben. Een feest, daarmee heb je meteen twee geheime wapens van bakkerend Duitsland te pakken. Ik schutter tegen de jonge vrouw die me helpt, ‘dat ik dacht dat ze Vogelnestli alleen in Zwitserland hadden! Niet dus!’ Allemachtig Peeters, wat sneu. Hier heten ze Ochsenaugen. Oude man leert nieuwe dingen (en besluit de opmerking over lokaal gebak niet als pick-up line te gebruiken, mocht die noodzaak zich ooit voordoen). Met een volle fietstas fiets ik de stad uit.
Niets tekort
In het gebied na Lingen is aan de voorzieningen langs de weg te zien dat fietstoerisme hier alle aandacht krijgt. Informatieborden met ‘waar ben ik’ en achtergrondinformatie over wat er te zien is, banken, soms een halve hut met bank en tafel, veel fietspaden. Als fietser kom je hier niets tekort. Dat blijft lang zo, al kom ik af en toe een stuk Waldweg (hobbel-de-hobbel) of slecht asfalt (bobbel-de-bobbel) tegen dat de pret niet drukt. Dorpen en landwegen, heel leuk fietsen.
M’n vertrouwen in de voortgang is terug, ik heb de vaart erin gehouden. Volgens mij is de wind geluwd, al zal meespelen dat ik regelmatig tussen de bomen heb gefietst. Ik heb er in elk geval niet meer zo’n last van. Een aankomst om zes uur lukt niet, maar half negen gaat het beslist niet worden. Kijkend op m’n horloge en gps moet kwart voor zeven gaan lukken, da’s goed genoeg. Ik fiets het laatste bos vóór Fürstenau binnen, met hoogtes, uitkijktorens en wildkampeerplekken die ik achter de hand houd voor als de camping dicht, overstroomd of afgebrand is. Of al jaren niet meer bestaat, ik heb alles al een keer meegemaakt.
Opties
Om kwart voor zeven ben ik aan de rand van Fürstenau, maar nog niet bij de camping – die is een paar kilometer verder. M’n nieuwe doel is vóór zeven uur aankomen, er zijn recepties die dan pas sluiten. Ik ga m’n opties af. Als ik de track door de stad volg betekent dat oponthoud door verkeerslichten en honderd keer links-rechts. Als ik het fietspad langs de drukke rondweg neem hoef ik alleen rechtdoor en op het laatst maar één keer linksaf. Dat is sneller, en dus de winnende optie.
In Ordnung
Om vijf over zeven rijd ik Campingplatz Fürsten-Sea op. Naast de deur staat op een papier dat de receptie tot zes uur open is, vijf minuten eerder aankomen had niet uitgemaakt. De receptie is ook woonhuis, dus het komt vast goed. Ik bel aan, wacht en bel nog een keer aan. Er gebeurt niets, ik loop naar m’n fiets en besluit op zoek te gaan naar een campingbewoner die me kan helpen. De deur gaat open, een man komt naar buiten. Ik zet m’n Duitse taalmodule aan en vraag of ik hier vannacht kan slapen. “Ja hoor, aber sind Sie sicher, met al dat vocht en zo?” “Ja hoor, geen probleem”. “Nah gut“, zegt hij “geben Sie mir zehn Euro, dann ist alles in Ordnung“. Hij wijst in de richting van het meer (de See): tussen twee caravans is een stukje gras aan het water waar m’n tent kan staan. Douchen en warm water zonder munten of chipkaart, mijn soort camping.
Prima
Als de camping hoogtijdagen heeft gekend, zijn dit ze niet. Alles waar water uit moet komen is er en alles werkt, maar hier is de afgelopen dertig jaar niets veranderd. Ik vind het allemaal prima, ik ben al lang blij dat de camping bestaat en ik een plek met wc en warm stromend water heb, meer heb ik niet nodig.
De zon zakt, het licht luwt, de lucht koelt in rap tempo af. Ik zet snel m’n tent op, pak m’n spullen en ga op een tegel aan het water zitten. Vul een pan met water, doe de brander aan en ben een half uur na aankomst aan het koken. De kleine gasbrander – nieuw op deze tocht – is door een ingebouwde drukregelaar ook onder nul bloedheet, het water kookt in no-time. Met de ingebouwde piëzo-ontsteker heb ik geen aansteker nodig, de brander is piepklein en weegt met 83 gram zo goed als niets. Op het menu staan pasta, pesto, tonijn en een puntpaprika – net als gisteren. Drinken doe ik zo laat niet meer, de ervaring leert dat ik er dan ’s nachts uit moet. Als het buiten 15 graden is kan ik nog in m’n onderbroek naar de bosrand rennen, maar met een paar graden onder nul is dat minder aangenaam. Ik luister naar de laatste geluiden van de avond, er is hier bijna niemand, in een enkele stacaravan brandt licht. De avondkou verdringt het laatste restje dag, ik doe m’n donsjas aan en bel Elsbeth. Ik voel me veel verder weg dan gisteren.
Ernstig
In de grote doucheruimte zoek ik de muren af naar de lichtschakelaar. Bij binnenkomst ging het licht aan door een lichtsensor, maar die zijn meestal ingesteld op een paar minuten. Buiten is het aardedonker, er valt geen greintje licht door de ramen. Wat er dadelijk gaat gebeuren is dat ik onder de douche sta en ineens het licht uit floept. In een bekende of verkende ruimte zit er een plattegrond in m’n hoofd en kan ik in het donker alles, maar hier moet ik in m’n blootje op de tast op zoek naar een onvindbare lichtknop, of het Zwanenmeer dansen op de plek waarboven ik de sensor vermoed. Die net zo onvindbaar is. Dit is ernstig. Een man komt de doucheruimte binnen, zet een stap terug en klikt een lichtschakelaar aan die buiten de ruimte zit, aan de andere kant van de deur. Gered.
Wennen
Ik ben tevreden over vanavond, waarop ik met alles een uur eerder ben dan gisteren. Dat helpt om in het juiste ritme te komen, ik kan straks eerder slapen en morgen vroeger weg. Liefst om acht uur, we zullen zien. Het was aangenaam fietsen vandaag, als die k-wind er niet was geweest had ik een fietsfeestdag gehad. Het landschap was mooi, het weer prachtig, de wegen rustig. De onschuld en het onbevangene die gisteren verloren gingen zijn nog niet terug. Ik weet niet of dat nog lukt, maar vandaag voelde ik een voorzichtige terugkeer van m’n spirit. Ik was uitgeruster maar ben nog niet op m’n sterkst, daarvoor moet ik nog meer slapen en eten. M’n lijf en ik zitten er nog niet in. Dat begint meestal bij dag vier, dan gaan wat ik eet en verbruik gelijk op, dan worden de nachten beter, m’n hoofd rustiger en komt de kracht in m’n benen. Daar ben ik nog niet, maar het is wel begonnen.
De afkoelende aprillucht bedekt alles met een laagje condens. Ik was een pan en een lepel af en rits m’n tent open. Het is doodstil nu. Om tien uur slaap ik, aan de Fürstenauer See.
Dag 3 | Fürstenau – Eickhofer Heide