Foto hierboven: Fehmarnsundbrücke.
Golven rollen schuimend uit op het strand, meeuwen krijsen. De enige geluiden die ik hoor tot de wekker gaat, op 8 april 2023, Paaszaterdag. Dat ik al wakker was betekent dat ik uitgeslapen ben. De invloed van de zee is merkbaar, vannacht was het warmer dan de afgelopen dagen, bij het opstaan hoef ik me niet als een haas aan te kleden.
Het donker is nog maar net verdwenen, ik loop een rondje langs de zeewering en ruik het grote water van de Oostzee. De camping is nog in diepe rust, ik zou hier de enige kunnen zijn. Ik maak vaart, om kwart over zeven zit ik op de trap van het gesloten restaurant te ontbijten. De laatste hartkeks, met de laatste net zo harde Nusspli. Ik app Elsbeth, die voor haar tent zit en straks verder fietst. Om half acht duw ik af, terug naar de track, op weg naar een avontuur.
Waailand
Dit is waailand, het zou Noord-Holland kunnen zijn. Akkers en landwegen, een enkele boom die nog maar net uitloopt. De natuur lijkt hier – een stuk noordelijker dan waar ik de grens overstak – achter te lopen, op de eerste dagen zag ik al blaadjes aan de struiken. Ik fiets door een leeg polderland met kleine, bescheiden dorpen. Het waait en waait. En waait.
Glorie
In de rust van het landschap schieten me kerkliedjes uit mijn jeugd te binnen. ‘U zij de glorie’, ik zing het refrein hardop, terwijl de tranen over m’n wangen rollen. Het lied is bij m’n moeder gaan horen. Als we in Zwolle in de kerkbanken zaten, in de Verrijzeniskerk (destijds een katholieke kerk) aan het einde van de Telemannstraat, zong mijn moeder die naast me zat het lied zo hard mee dat ik haar boven iedereen uit hoorde. Na het laatste refrein, als de pastoor de ruimte verliet en de laatste orgeltonen vervlogen, was de mis afgelopen en liepen we naar buiten, waar de zondag begon. Bij het zingen, nu, denk ik aan haar. Mijn lieve moeder.
‘U zij de glorie, opgestane heer’ heeft met Pasen te maken. Het lijkt alsof ik me dat voor het eerst realiseer nu Pasen voor de deur staat. Als kind maakte het Paasfeest meer indruk dan Kerstmis. De mystiek eromheen wortelt veel dieper dan die van herders en wijzen in een winters Palestina. Dood die verandert in leven, donker in licht, verdriet in hoop. Op Goede Vrijdag het doek over het kruisbeeld en de bedrukte stemming. Honderden kaarsjes bij de Paaswake op Paaszaterdagavond. Morgen wil ik Pasen vieren, in de kerk in Præstø. Ik hoop dat ze me binnenlaten, een ongeschoren tweewiel-zwerver op bergschoenen wiens laatste douche dan drie dagen geleden is. Ik wil graag bij die viering zijn.
Tegenhouden
Na een kleine tien kilometer kom ik in Großenbrode een Edeka tegen. Bij de confrontatie met zoveel eten moet ik mezelf tegenhouden. ‘Niet van alles inslaan. Ik ben straks in Denemarken, het is zaterdag, alle winkels zijn open’. Ik houd het bij twee bekers vruchtenyoghurt – er moeten melkproducten in – en een paar Berliner bollen. Verderop kom ik een echte bakker tegen, waar ik bezwijk en een Käsebrötchen eet met een grote beker koffie. Die ontbrak vanmorgen, ik had haast om te vertrekken. De laatste Konditorei. Mensen met mutsen en jassen komen brood halen, binnen is het behaaglijk.
Absteigen
Een kilometer buiten het dorp staat hij aan de horizon: de Fehmarnsundbrücke, de brug over de Fehmarnsund (sund = zee-engte) tussen het vasteland en het eiland Fehmarn. Aan de noordkust van het eiland ligt Puttgarden, waarvandaan de ferry vertrekt. Om op het fietspad te komen dat langs de weg over de brug loopt moet ik een poortje door. Een bordje meldt Wegbenutzung auf eigene Gefahr, Radfahrer absteigen. Een deugdelijk advies, het openen en passeren van het poortje gaat aanzienlijk moeilijker vanuit het zadel.
Er voorbij steig ich, een herhaal-bordje langs de weg ten spijt, wieder auf. Ik begrijp de bedoeling, op de brug kan het keihard waaien, als je maar hard genoeg tegen de reling wordt geblazen kun je er overheen gaan. Ik moet denken aan de hoge brug over de Adda bij Bergamo, die ik moest nemen omdat die jävla Leonardo-pont niet voer. Daar waaide het zo hard dat ik de vangrail in ging, lopen was de enige manier.
Nu is dat niet nodig, al check ik wel of er niets weg kan waaien. Mijlpaal, dit. Ik ben de brug vaak gepasseerd, op weg naar Zweden voor vakantie of een brandweertraining. Altijd in een grijze of grote rode auto, nog nooit op twee wielen. De hemel is grijs, de horizon lost erin op, beneden me vaart een zeilboot.
Licht
Op Fehmarn fiets ik de laatste kilometers tot Puttgarden. Een druppel valt uit m’n neus op het gps-scherm, dat daardoor denkt dat ik van alles wil. Ik vergrendel het op deze natte-neuzendag. Toch voelt het met muts, winddichte jas en drie lagen wol niet koud, ik kan zonder handschoenen fietsen, ik schat het acht graden. Recht tegen de noordoostenwind in, die volgens de windmolens om me heen niet erg hard waait. Boven me een egaal dek van grijze wolken waar af en toe licht doorheen schijnt. Geen regenwolken. Nog acht.
Straks sluit ik een hoofdstuk af en begin ik aan een nieuw. Het is dag 7, met het veteranengevoel van een fietser die er goed in zit en z’n routine heeft gevonden. De indeling van de tassen, het voortdurend buiten zijn, de temperatuur, het fietsen. Ik krijg wel zin in een rustdag, die komt er na de lange rit van morgen. En, signaleert het lijf, ik moet plassen als een loopse kariboe met enige urgentie.
Voorpret
In de verte verschijnen stellages, de beweegbare stalen hellingen waarover auto’s naar boven rijden, het bovenste car deck van de ferry op. Een minuut later zie ik een schoorsteen, er ligt een ferry in de haven. Hier hebben we vaak gereden, met de auto over het laatste stukje Duitse weg op weg naar de haven, een laatste keer tanken bij het Aral-tankstation. De voorpret toen, voor de vakantie die voor ons lag. Het onderweg-gevoel van nu, om hier met de fiets te zijn. Bij het inspreken probeer ik het in woorden te vatten, maar die halen het niet bij de beleving. Meeuwen krijsen. Het wordt nu heel echt.
Naast de weg staan rijen dunne houten paaltjes met linten. Die geven waarschijnlijk het tracé aan van de toekomstige snelweg, hier zullen binnenkort de scheppen de grond in gaan. Als in 2029 de Fehmarnbelttunnel (zie kadertekst hieronder) klaar is, moet er ook een snelweg naartoe lopen. Nu is er op het laatste stuk tot Puttgarden alleen een provinciale weg. In de nieuwe situatie wordt ook de Fehmarnsundbrücke – niet berekend op snelwegverkeer – vervangen door een tunnel waardoor de nieuwe snelweg loopt. De brug wordt dan een fiets- en voetgangersbrug. Over zes jaar ziet dit hele stuk er totaal anders uit.
Einde Duitsland
In de haven stopt de track (geholpen door virtueel rondkijken op Google Street View) op de plek waarvan ik vermoed dat fietsers er de boot op gaan. Daar, bij het voetgangersgebouw, hangen waarschijnlijk de automaten voor voetgangerstickets en fiets-supplementen. Einde Duitsland, ik sla de rit op.
De automaten zijn binnen, buiten hangt een fietsbord met ‘Buy your ticket at the car check-in’. Het is 10:25, over twintig minuten is de volgende afvaart. Lukt, maar dan wel knallen. Nu. Terug, want de opstelstroken voor auto’s zijn met een lang hek gescheiden van de weg naar het voetgangersgebouw.
Verkeerd
Er zijn niet zoveel dingen die je als fietser verkeerd kunt doen. Er gaat dus niet zoveel verkeerd. Ik fiets naar een onbemenste, vrije terminal en druk op een knop. “Hallo?” zegt een vrouwenstem. “Ich bin mit dem Fahrrad, möchte gern ein Ticket” Strakke tekst Peeters. “Aber nicht am Autoschalter, Sie bezahlen über 100 euro, das wollen Sie nicht. Fahren Sie mal zur gelben Linie, zu meine Kollegen, in der Mitte sind gelbe Linien, zwei Stück.” “Mach’ ich, danke!” “Bitte.” Goed meegedacht mevrouw. Bij een poortje met een geel bord erboven ben ik meteen aan de beurt, de vrouw in het aquarium geeft me een ticket van € 11,50 (voetganger + fiets, laagseizoen), ik betaal en mag naar lane 1. Met een ticket in de hand fiets ik door. I’m in business.
Verzeihung
De auto’s naast me rijden door en worden door een man in een gele veiligheidsjas de klaarliggende ferry op geloodst. Ik ga erachteraan, maar de man roept “hé, wat gaan we doen!” en wijst me terug. Hoor ik hier niet te fietsen? Huh? “Maar de vrouw zei […]” zeg ik in een taal waarin je sporen van Duits zou kunnen herkennen. “Ja, aber die Ampel ist rot!” Konijn Peeters is door rood gereden, dat is alles. “Entschuldigung!” roep ik, me bedenkend dat Verzeihung nu beter Duits is, “hab’ ich nicht gesehen.” Terug. Het licht springt op groen, hij wenkt me, ik fiets naar de boot. “Verzeihung” zeg ik, “Kein Problem” antwoordt hij, “gute Fahrt”. “Schönen Tag noch” voeg ik toe. Alles is weer goed. Zie je wel, zoveel kan er niet verkeerd gaan.
De volgende man met gele jas zegt me even te wachten totdat alle auto’s en vrachtwagens de boot op zijn en daarna pas aan boord te gaan. Goed plan, anders rijd ik daar als een muis tussen olifanten. Als laatste fiets ik over de stalen ribbels het dek op. Met een gevoel dat overal vandaan komt, in alle tinten van geluk. Hier te fietsen. Ik kan m’n fiets links tegen de metalen wand zetten. Geen aanwijzingen, geen spanbanden, het is meteen goed. Ik haal gps en stuurtas van m’n fiets en neem de trap naar boven, naar het open dek. Met alles wat ik aan heb deert de wind me niet, ik kijk naar de haven en naar het schuimende water als de schroeven in beweging komen. Ik ga naar Denemarken.
Ferry-info
De Scandlines veerdienst tussen Puttgarden en Rødbyhavn (‘Reudbuuhawn’) vormt samen met de Fehmarnsundbrücke de Vogelfluglinie, de gevolgde lijn is dezelfde als bij de trek van wilde ganzen. De ferry doet er 45 minuten over, er zijn gelijktijdig meerdere (3-4) schepen in de vaart waardoor er 24/7 elke 30-60 minuten een afvaart is. Voor een personenauto is reserveren niet nodig (wij hebben het nooit gedaan), je neemt gewoon de eerstvolgende afvaart of de afvaart daarna. Als fietser is reserveren niet aan de orde, volg je – zie het verhaal – de weg van de auto’s en koop je een ticket (voetgangersticket en fiets-supplement) bij een terminal waar iemand in het hokje zit, zodat die begrijpt dat je geen auto bent. Tickets zijn goedkoop, de ferry op en af gaat razendsnel. In 2029 wordt de Fehmarnbelttunnel opengesteld, een 18 kilometer lange spoor/wegtunnel (tol) over de bodem van de Fehmarnbelt. Voor fietsers voorspelt dat denk ik weinig goeds, misschien het scenario fiets-in-lijnbus als bij de Westerscheldetunnel.
Razendsnel
Tien minuten voor aankomst ga ik naar beneden. Het schip schudt van de motoren die het afremmen, we naderen de kant. Doffe dreunen, metaal op metaal. De Flixbus vóór me start alvast z’n motor, die in no-time het hele dek onder de diesel-walm zet. Goed meegedacht. De beweging stopt, dingen schuiven en vergrendelen, motoren starten, aan het uiteinde van de ferry zie ik daglicht verschijnen. Achteraan beginnen auto’s te rijden, het gaat razendsnel, ik rijd met de autostroom mee de boot af, scherp oplettend waar ik moet fietsen. Buiten, licht, strepen blauwe lucht. Blauwe lucht? Ik ben de laatste, ga naar de kant van de weg en start een nieuwe track. Als ik de vorige had laten doorlopen, had de gps bij het opnieuw aanzetten de boot-kilometers als fietskilometers geteld.
Overkomt
Terwijl de auto’s de beginnende snelweg oprijden blijf ik op een parallelweg die me via een viaduct naar de andere kant van de E47 brengt. In Rødbyhavn ga ik rechts. Linksaf zou ik naar de camping gaan waar we een aantal keren stonden, maar die lijkt – zie ik op Google Maps – niet meer te bestaan. Ik verlaat het dorp en sla linksaf, National Cykelrute 7 op die tot aan Odde loopt (231 fietskilometers naar het noorden) en waarvan ik de eerste 65 kilometer volg. Vanaf Rødby gaat route 7 over het tracé van een voormalige spoorlijn. Geen keien, goed gravel, goed fietsen.
De witte wolkenstrepen verdwijnen, de lucht wordt volledig blauw, de zon sterker, ik weet niet wat me overkomt. Eerst mogen de handschoenen uit, daarna de muts af. Jas uit. Trui uit. Aan sommige bomen zit bloesem, de meeste andere lopen uit. In m’n dunne Muji-trui fiets ik door het bijna-voorjaar, het contrast met het vertrek vanmorgen kan niet groter zijn. Ik zet de Matthäus Passion op, in alle grijsheid van gisteren kwam dat er niet van.
Voor het eerst
Ik fiets voor het eerst van m’n leven door Denemarken. Best vreemd als ik weet hoe vaak ik in het noorden (‘Scandinavië’ is een term die niemand hier gebruikt) ben geweest, ik heb een keer uitgerekend dat dat zeker dertig keer is. Als ik in Denemarken was, was dat op doorreis naar Zweden en Noorwegen, of op de terugweg daarvan als we naar Legoland in Billund gingen of een stop in Kopenhagen maakten. Dat Denemarken nooit ons vakantiedoel was, was omdat we er het punt niet van snapten. Waarom zou je, als je een paar uur doorrijdt ben je in Zweden, waar de natuur woester, de wilde dieren talrijker (en wilder) en de campings en supermarkten goedkoper zijn. Het gaat misschien wat ver om het land op te heffen (tamelijk bewerkelijk ook, vermoed ik), maar het heeft nooit indruk op me gemaakt. Nu ben ik er vier dagen en heb mezelf voorgenomen het een kans te geven en het onbevangen te beleven.
Ontluikend
Ik verlaat het spoorfietspad en fiets langs het water van Naturpark Maribosøerne. De meren van het park, ten zuiden van Maribo, vormen (lees ik) een van de grootste Deense zoetwatersystemen. De route gaat over smalle gravelpaden en over vlonders door moerassen en wetlands. Links-rechts-links door de natuur, met ontluikend groen aan de bomen en de zon op het water. Feest.
In Maribo, de eerste grotere plaats, zoek en vind ik een supermarkt. Morgen is alles dicht, ik moet een voorraad aanleggen waarmee ik het tot Tweede Paasdag uithoud. Dan ben ik in Kopenhagen en kom ik er wel uit. Vol verwachting ga ik naar binnen, ik ken alleen de supermarkt in Billund, waarvan het aanbod niet tot grote blijdschap leidde. In deze Meny (‘Menuu’) is het niet anders. Inrichting, aanbod, presentatie, het is alsof het niet leuk mag zijn. Denen eten zo te zien pølser (worsten) en prakken daar wat aardappels en knollen bij. Af en toe een banaan of – als je écht indruk wilt maken op de buren – een kiwi.
Alles goed en wel, die in de kiem gesmoorde hoop op supermarktgeluk, maar ik moet toch eten. Ik spreek mezelf streng toe, dat ik het hier niet vind is ook onbekendheid. In een ICA weet ik wat ik wil hebben, dit is in zekere zin nieuw. Of juist oud. Het inkopen lukt, alleen het brood is op.
Fault
In Sakskøbing (ik oefen m’n Deens, een ‘k’ voor een ‘eu’ spreek je hier niet uit als ‘sj’, zoals in het Zweeds) staat op het plein een kiosk waar ze pølser verkopen in alle denkbare varianten. Tijd voor een pauze, ik heb flink doorgeduwd. Hotdog en een blik cola. De man in de keuken heeft een accent dat ik herken. Hij vraagt me waar ik vandaag kom. “Holland.” Ik vraag hem hetzelfde, “Iran”. De eenzame fietser moet natuurlijk vertellen dat hij daar twee maanden doorheen gefietst heeft, dat hij de mensen geweldig vond en het regime minder geweldig. “It’s their own fault” zegt hij, “the people choose”. Hij is al 38 jaar in Denemarken, hij zal bedoelen dat de Iraniërs destijds Khomeini als grote bevrijder hebben binnengehaald en de nieuwe situatie zich vervolgens tegen hen keerde. Onvrijheid werd vrijheid, werd onvrijheid. De logica dat kiezers zelf verantwoordelijk zijn voor hun leiders is aantrekkelijk, maar de generatie die nu in Iran opgroeit heeft niets meer te maken met de Islamic revolution van 1978-79. Het probleem met revoluties is dat niemand ze kan stoppen. Wie dat toch probeert is meteen een contra-revolutionair die z’n leven op het spel zet.
Niets
Ik kan niet pinnen, hij wijst me een ATM waar ik 500 kronen haal. Ik betaal en ga een Rema 1000 in, op zoek naar brood. Na alle Duitse Konditoreien is wat ik vind niet geweldig, maar het is brood. M’n achtertas zit nu vol, geen enkele Paassluiting deert me meer. Dan ook maar meteen de overnachting checken. Het plan is om vannacht een paar kilometer buiten Vordingborg (38 kilometer vanaf hier) wild te kamperen op een plek die ik thuis met Google Street View heb verkend. Vordingborg heeft een camping, maar die is dicht. Morgenvroeg fiets ik dan de 18 kilometer naar Præstø om daar de Paasdienst bij te wonen. De camping daar heeft dezelfde eigenaar als die in Vordingborg en is – zag ik thuis – ook dicht. Ik kijk nog eens op de website en lees zowaar dat het seizoen in Præstø op 1 april is begonnen. Met een telefoonnummer. “Ik ben op de fiets, zou ik vanavond op de camping kunnen staan?” “Wel op die in Præstø, niet in Vordingborg, dat seizoen begint op 1 mei”. “Geweldig, maar ik kom waarschijnlijk pas na half acht aan, kan dat?” “Geen enkel probleem, Tom komt af en toe kijken, zet je tent maar gewoon ergens neer, komt allemaal goed.” Bam, een plek. Wel douchen vanavond, schoon in de kerk morgen, 18 kilometer extra vanavond. Wat maakt dat uit, niets!
Factor
Na Sakskøbing fiets ik twaalf kilometer langs een kaarsrechte provinciale weg. Nog steeds fietsroute 7, die hier net als ik geen beter alternatief vond. Door het open veld en naar het noordoosten, dus recht tegen de wind in. ‘Ik moet hier doorheen’ zeg ik tegen mezelf. Me ergens op instellen helpt altijd, het is zó voorbij en ik hoef niet naast de auto’s te fietsen.
Bij Guldborg steek ik met een brug het water over en ga ik van Lolland naar Falster. Na twee kilometer verlaat ik het fietspad langs de provinciale weg en fiets ik het land in. Kleine, verzorgde dorpen, een enkele kerk die de moeite waard is. Grote stukken akkerland, lege landschappen met windmolens. Bomen langs de wegen, geen bossen, veel velden. De kleine wegen zijn rustig, verkeersdrukte is geen factor. Wel dat er in de kale eentonigheid niets gebeurt.
Gesloopt
Via de Storstrømsbro, een 3200 meter lange brug die over een jaar of wat gesloopt wordt (scheuren, er wordt een nieuwe brug gebouwd), steek ik de Storstrøm over, de zeestraat tussen Falster en Sjælland. Boven me een volledig blauwe lucht, waarin de zon aan het zakken is. De noordoostenwind die ik de hele dag tegen heb waait hier niet eens zo hard, aan de overkant stopt de track voor vandaag en start ik die van morgen. Vordingborg.
De avond valt, op het klinkerplein naast de ringgracht lopen mensen in verzorgde kleding naar de restaurants waar de Paaszaterdagavond begonnen is. Ik zou me verloren kunnen voelen, maar dat doe ik niet. Daar naar binnen gaan hoort bij een andere keuze, ik ben gelukkig met de mijne. En ik weet dat een fietsuur verderop een plek is die op me wacht. Rechts naast me steekt de Gåsetårnet (Ganstoren) boven de struiken uit, een van de restanten van de burcht die hier ooit stond. Het symbool van Vordingborg staat in het mooiste licht. Ik schuif weer op het zadel en begin aan de laatste 18 kilometer van vandaag. Op naar Præstø.
Historisch
Het laatste stuk is rammen. Ik klim naar 65 meter in een klein bos, waar ik een plek herken van de voorbereiding thuis. In het bos ligt de plaats waar ene Balle-Lars in 1860 werd onthoofd voor een huurmoord die hij tot het einde bleef ontkennen. Het is tot de Deense historie gaan behoren omdat – zoals u weet – de uitdrukking spildte Guds ord på Balle-Lars (het negeren van wijze woorden of goedbedoeld advies) er z’n oorsprong heeft. Ik blijf even op hoogte en daal weer af. Het wordt kouder, kouder dan gisteravond, logisch bij helder weer. De ondergaande zon geeft de zwarte akkers kleur, ik voel me vrij, de kilometers rollen onder me door. Een kerktoren met een klein rood dak. Præstø.
Om tien over acht rijd ik in het laatste oranje licht de camping op, na 117 kilometer en een oversteek. Een oudere man in een invalidekarretje rijdt over het grind en speurt rond. De camping-zonderling. Totdat hij me aanspreekt, het is Tom, de man van de camping. In het houten gebouw schrijft hij, de vriendelijkheid zelve, me in en legt uit hoe alles werkt. Ik betaal 100 kronen (€ 13,50) en mag op het tentenveld een plek zoeken. Zo eenvoudig en goed kan het leven zijn.
Vriend
Ik maak m’n thuis en neem kookspullen en eten mee naar een bank waar mijn naam op staat. De pot schaft noedels met cocktailpølser, na enige studie geselecteerd uit het standaardwerk ‘Gourmet cooking on Sjælland’. Met mini-puntpaprika’s waarover de Meny bleek te beschikken. Volgens Yr is het een graad of 6. Zo voelt het ook: fris, maar niet zo koud als de eerste nachten in Duitsland. De donsjas is nog steeds m’n vriend.
Vandaag was een lange dag met van alles, een dag waarop ik verder ben gekomen dan verwacht. Morgen na de kerkdienst is het nog een dikke 100 tot de bijzondere plek waar ik ga slapen. Ga ik nog steeds naar die kerkdienst? Als ik dat niet doe kan ik morgen minstens tweeënhalf uur eerder vertrekken (de dienst begint om 10:30 en duurt zeker een uur) en nog steeds rustig aan doen. Dat geeft me meer tijd om het laatste stuk – waar ik naar uitkijk – te beleven. Langs de kust zal het bovendien druk zijn. Laat vertrekken voor een rit van 100 kilometer is bij nader inzien niet zo slim, ik ga me opnieuw beraden.
Misverstand
Douchen. Daar heb ik helemaal geen zin in. Dat douchen op een camping leuk is, is een wijdverbreid misverstand. Niemand die douchehokjes bouwt heeft ze ooit zelf gebruikt. Er is, bij de gratie van de campinggoden, één haakje waar alles aan moet. Want de smalle zit-richel is zeiknat. Als dat gelukt is breekt, in je nakie in het koude hok, het moment van de waarheid aan: de druk op de knop. Waar gaat het ijskoude water heen? Wordt het warm voordat je opnieuw moet drukken? Wordt het warm? Na afloop begint het acrobatiek-deel, waarbij je je natte voeten door de gaten van onderbroek en lange broek mag wurmen zonder die nat te maken of (de hemel verhoede het) om te vallen. Voeten afdrogen moet ergens anders dan op de natte richel en de natte vloer. Met een – gewichtsbewust als we als fietsers zijn – ieniemienie handdoek die alleen na een zomer-zonnige fietsdag helemaal droog is. Daarom is wild kamperen zo overzichtelijk: geen douche.
‘Kom op Peeters, niet zeuren’ spreek ik mezelf streng toe. Ik vul m’n speciale IKEA-escapetas (zo’n blauwe kraaktas met geelblauwe hengsels, maar dan in mini-uitvoering) en loop naar het sanitairgebouw. Hang de tas aan het haakje, kleed me buiten het hokje uit, sluit me op en loop huiverend naar de douchekop. Ik doe de kraan open. Er gebeurt niets, helemaal niets. Nondeju! Maar de kosmos heeft gesproken, vanavond wordt er niet gedoucht. Met een zekere opluchting kleed ik me weer aan, poets m’n tanden, verzorg m’n lichaam en ga terug naar de bank op het veld.
Ik drink de wijn die nog in m’n fietstas zit. De hemel is sterren-helder, ik speur naar sterrenbeelden die ik ken, moederziel alleen op de bank op het campingveld. Ik voel me reiziger en onderweg. Dit is niet zomaar een tocht, en er komt nog veel meer. Morgen verder, nu slapen.