Afgelopen week waren we een paar dagen in Londen. Op een avond gegeten bij Dishoom, aan een straat tussen Regent Street en Carnaby Street (recht achter speelgoedwinkel Hamleys, mocht je in de buurt zijn). Indiaas. Ze doen daar niet aan reserveren, je krijgt een pieper en een indicatie van wanneer er een tafel vrij komt. In de tussentijd iets gedronken op het terras. Elsbeth gaat wat te drinken halen. Voor mij een Kingfisher, allicht. Ze komt terug en zet een flesje vóór me op tafel. En ik ben terug.
Terug naar de zwarte wouwen die boven Delhi cirkelen. Pahar Ganj waar het met de eeuwwisseling net geregend heeft en we over een laagje modder naar het Malhotra restaurant lopen, Pakistaanse sjaals om onze schouders. Terug naar de touwbedden in de truckstops langs de stoffige wegen, waar we een stapel chapati’s bestellen en die met een pot jam uit de fietstas opeten. De torenhoge beschilderde Tata-trucks met ‘Please use horn, use dipper at night’ achterop, op de Grand Trunk Road. De Hero-fietsen met rammelende melkbussen. De kleermaker in Amritsar. Haryana met hoppen, koereigers en ijsvogels zoals ik ze nog nooit in m’n leven gezien had. Bedtea, die de oude chowkidar ’s morgens om 6 uur kwam brengen. De foothills van de Himalaya die aan de horizon verschenen bij het naderen van Nepal.
Een flesje Limca doet dat allemaal.
Weer thuis open ik deze website en m’n dagboek en ga ik verder met het verhaal over onze reis naar Nepal. Ik wil weer naar India.