In bageri en konditori Backlunds drommen dames bij de vitrine vol taartjes en broodjes. In een erker staat een grote pot koffie waar je zelf je koffie kunt tappen, met alle toebehoren ernaast. Buiten stroomt het zonlicht over de haven van Strömstad. Ik heb net een Budapestbakelse weggewerkt, een moot slagroomtaart met mandarijn, crème en stukjes noot. Ik neem nog een tweede koffie, voor refills hoef je op plekken als deze niet te betalen. Vandaag houd ik een rustdag. Op m’n iPad bekijk ik video’s die ik onderweg heb gemaakt, lees ik m’n mail en kijk ik terug naar de afgelopen 15 dagen.
Op langere tochten moet ik in het onderweg zijn groeien, in het omgaan met tegenslagen, in het improviseren en in het hier-en-nu zijn. In de eerste dagen deed de tocht het met me, nu doe ik het met de tocht. Hier zit een tevreden Stavangerfietser een bericht in te tikken.
Gemakkelijk begon het niet. Op het stukje Nederland weigerden m’n benen en was de wind ijskoud en recht van voren. Elsbeth fietste mee tot Apeldoorn, we aten daar friet en namen afscheid. M’n knuffel was intenser dan in lange tijd, m’n blik in haar ogen zocht en vond haar, markeerde het moment. Daarna draaide ze zich om, zwaaide nog eens en fietste terug. Ik sloeg de tegenovergestelde richting in en fietste weg van haar.
Vijf kwartier later, vlakbij vliegveld Teuge, passeerde ik de dood in zijn meest groteske vorm. Een parachutist was nog maar net daarvoor op de weg gevallen, naast hem lag zijn ongeopende parachute. Ik help de politie het lichaam af te dekken en maak contact met de bevelvoerder van de brandweer die even later arriveert. Ik vertel hem m’n achtergrond en wat ik gezien heb, hij vraagt me of hij de officier van dienst (OVD) moet alarmeren. Ik adviseer hem dat te doen, wens de ploeg sterkte met de taak die voor hen ligt en stap onder het inmiddels gespannen lint door. Wat verderop sta ik stil en bid voor de mens wiens leven hier eindigde. Elsbeth is nog aan het fietsen en kan hier nu niets mee, ik bel m’n oudste zus die in haar werk dicht bij leven en dood staat. Voor het verwerken van wat ik heb meegemaakt moet ik m’n verhaal meteen vertellen, met alle details die ik nooit zal opschrijven. Vertellen en nog een keer vertellen, dat is nu het beste.
Ik ken mezelf goed genoeg om te weten dat ik verder kan. Wat ik heb gezien bepaalt niet mijn dag, maar zal zich melden op de momenten dat ik moe ben, me alleen voel en het donker toeslaat.
Onder een zon die m’n neus doet verbranden fiets ik door Duitsland, kampeer ik op een doodstille Lüneburger Heide, duw ik m’n fiets door de keien en de modder op Waldwege, zet ik in het donker m’n tent op aan de Oostzee en neem ik de ferry naar Denemarken.
Sjaelland is mooi, Kopenhagen gesloten op Tweede Paasdag, na de tweede ferry begin ik aan Zweden. Dagen achter elkaar fiets ik door stille bossen en krijg ik het roer terug. Het schema duwt me niet meer voort, maar mijn eigen wil om hier te zijn. In die stilte vind ik geluk en verdriet, kom ik tot rust en voel ik dat dit de tocht is waarop ik hoopte.
Morgen naar Noorwegen. Op webcams zie ik dat er veel sneeuw ligt langs de hoge wegen waar ik overheen ga fietsen, maar de wegen zelf zijn zwart en begaanbaar.
Bij terugkomst zal er veel te schrijven zijn, ik hoop jullie snel iets te kunnen laten lezen. Voor nu groet ik jullie vanuit het Zweedse Strömstad, vanonder een blauwe lucht.