Foto hierboven: Istanbul. Links (met de zes minaretten) de Blue Mosque, rechts de Aya Sofya.
We worden wakker in een nieuwe wereld. Het licht is overal, de zon maakt schaduwvlekken van de bomen naast de paden, om ons heen ontbijten andere reizigers. Op iedere andere plek zouden we na een dag als gisteren gestrekt op onze Therm-a-Restmatten zo weinig mogelijk doen. Zo’n dag waarop je zo voldaan bent over het punt dat je hebt bereikt dat niets die voldoening in gevaar kan brengen. Maar niet hier. We kunnen niet wachten. Ik voel me als een kind dat ’s morgens wakker wordt met de wetenschap dat het vandaag jarig is en dat beneden in de woonkamer de kadootjes wachten. Ik wil Istanbul zien, na al die maanden, ik wil zien en beleven dat we hier op de drempel van Azië staan. Ik wil voelen hoe ver weg we al zijn. We ontbijten, checken of we alle waardevolle spullen bij ons hebben en gaan de poort uit.
Welkom in Istanbul
Bus 81 (nu opgeheven, kijk hier voor een bus-routeplanner) naar busstation Eminönü moeten we hebben om in Sultanahmet, het historische hart van het Europese deel van Istanbul, te komen. Het Istanbul van de plaatjes, een wijk waar bovendien veel budget-hotels zitten, een kilometer of 15 hiervandaan. Naast de camping, in de wijk Ataköy, staan bundels hoge flats die geen van alle een ontwerpprijs zullen winnen. Vliegtuigen starten in de hoeken van ons gehoor, het verkeer ruist en raast over wegen dichtbij en verder weg. Als we in de bus stappen en een kaartje willen kopen kan dat niet. Betalen kun je alleen met een chip, waarop je saldo moet laden. Die hebben we niet. Een mevrouw die dat meteen doorziet loopt naar de chauffeur en betaalt voor ons met haar chip. We bedanken haar, verwonderd, en gaan zitten. Welkom in Istanbul, waar ze in 1999 een OV-betaalsysteem hebben dat in Nederland pas vele jaren later wordt ingevoerd, na sputterend prinsengedrag van OV-reizigers die het liefst papieren enkeltjes en retourtjes bij een loket-met-een-mevrouw willen blijven kopen.
Ik kijk uit het raam alsof ik in een safaribusje zit, in zoete spanning turend naar de nieuwe omgeving die aan me voorbijtrekt, zoekend naar de eerste giraffe die blaadjes van een boom staat te eten. We passeren de oude stadsmuur die de stad eeuwen geleden beschermde, in de tijd dat ze nog geen Istanbul heette. Ik, gefascineerd door de vroegste geschiedenis van het Christendom, ben in wat ooit de hoofdstad van het Byzantijnse Rijk was: Constantinopel. Rechts van ons rimpelt de Zee van Marmara zachtjes in de julizon. We ronden het neushoornkop-vormige schiereiland met de oude stad, stoppen op het grote busstation, bedanken de vrouw nogmaals en stappen uit.
Niets liever
Meeuwen cirkelen boven ons en rond slanke minaretten naast een grijze koepel. Ik kijk om me heen: overal minaretten, overal koepels. Al is de zon warm, het water en – verderop – de zee maken dat de lucht schoon en helder voelt. Op de Galatabrug staan vissers aan de reling, kleine veerboten leggen dobberend aan. Als je een foto ziet van Istanbul, is die hier ergens gemaakt. We draaien ons om, lopen de markt naast het busstation op en schrijven de eerste regels van een liefdesgeschiedenis. We kijken, en kijken, en kijken. Ik zuig de stad als een spons in me op. Kooien met gekleurde vogels, kisten vol met fruit dat ik allemaal zou willen eten – “bir kilo beş yüz!” Een kilo voor 500, ‘bin’ (duizend) wordt weggelaten, dus een kilo voor 500.000 lira [€ 1,13] – woorden die ik allemaal wil kennen, zakken met specerijen die ik allemaal wil ruiken. Stemmen, muziek, geuren. Deze markt is er niet voor de toeristen, de verkopers hebben niet allemaal familie in Amsterdam en we worden niet met ‘my friend’ aangesproken. We moeten alle Turkse woorden gaan leren die met het kopen van dingen en met eten en drinken te maken hebben. Niets liever.
Op de grens
Istanbul is als geen andere stad die ik ooit gezien heb. Modern en oud, traditioneel en vrijdenkend, Delhi en Londen. Op straat lopen mannen met grote snorren en slechtzittende broeken naast jonge kerels die eruit zien als Tarkan (die de hele nacht kan). Vrouwen dragen tops met blote schouders, anderen dragen hoofddoeken en rokken. Met kleuren en bloemetjes, geen zwart. Daartussen reizigers zoals wij, een enkele zakenman en Turkse vakantiegangers. Istanbul voelt vrij, open, werelds. Met 15 miljoen inwoners de grootste stad van Europa, verreweg de grootste stad van Turkije (bijna drie keer groter dan hoofdstad Ankara) en het historische en economische hart ervan. Een bijzondere mix die zich niet in de stereotypen ‘westers’ of ‘oosters’ laat vangen, letterlijk op de grens van Europa en Azië.
Dat is ‘m dus
Het is ongelooflijk hoeveel indrukken je in een paar uur op kunt doen. Al zullen we hier een tijdje zijn, sommige dingen móeten we meteen de eerste dag zien. We lopen door de Grand Bazaar, de Kapalıçarşı (‘overdekte markt’), een van Istanbul’s grootste toeristenmagneten, die rustiger is dan we hadden verwacht. Het hele gedoe met Öcalan (zie achtergrondtekst) maakt dat Turkije deze zomer veel minder bezoekers trekt, en dat is vooral te merken op hot spots als deze.
Als we de Kapalıçarşı verlaten lopen we een andere markt op. Minder bekend, minder gecultiveerd-1001-nacht. Een tweedehands-boekenmarkt (de Sahaflar Çarşısı), met kramen en winkels vol met de meest onwaarschijnlijke verzamelingen oude boeken, ingelijste islamitische kalligrafie en andere vormen van letters op papier. Maar het allermooiste zijn niet de kasten vol met verschoten kaften of de geduldige oude mannen en vrouwen die op een klant wachten. Het zijn de nesten jonge katjes, die hier een vrijplaats hebben. We móeten even gaan zitten. Ze lopen over onze benen en schouders, terwijl de zon door de boomtakken valt en ik dit tot een van de leukste plekken van de stad verklaar. We drinken thee, kopen een grote zak pistachenoten en lopen verder langs moskeeën en grote stenen muren. Op weg naar Sultanahmet komen we de Aya Sofya tegen, indrukwekkend, schitterend. Dat is ‘m dus, ik moet mezelf wegrukken van het beeld, m’n verrukking is totaal.
Abdullah Öcalan is een van de leiders van de Koerdische Arbeiderspartij, de PKK. De Koerden zijn een volk dat in het oosten van Turkije, in Iraaks-Koerdistan, Syrië en Iran woont. Ze hebben geen eigen land (hoewel Iraaks-Koerdistan een autonome regio is), maar in Turkije vocht de PKK daar een tijdlang wel voor. Die jarenlange gewapende strijd met het Turkse leger was niet bepaald zachtzinnig – van beide kanten – en de PKK werd door onder andere Turkije, de V.S. en de E.U. als terroristische organisatie aangemerkt. In februari 1999 werd Öcalan op slinkse wijze in Kenia gearresteerd en naar Turkije overgebracht. Daar werd hij op 29 juni, de dag voordat wij in Istanbul aankwamen, ter dood veroordeeld (een paar jaar later werd dit omgezet in levenslang). Zijn arrestatie, rechtszaak en veroordeling zorgden voor veel onrust in Turkije, waarbij de PKK aankondigde aanslagen te zullen plegen op toeristenplekken. Veel toeristen meden het land dan ook in het voorjaar en de zomer van 1999. Het land was leeg.
Verkenning
Maar we komen hier ook om zaken te doen. Dit stadsbezoek is ook een verkenning. Over vijf dagen komen m’n ouders ons hier opzoeken, dus moeten we een hotel of guesthouse vinden dat niet te shabby is voor hen en niet te budget-vretend voor ons. ‘Ons’, want op die dag verhuizen we zelf ook naar de stad. We hadden gisteren ook dóór kunnen fietsen naar hier, maar dat wilden we niet. De camping is, alle nachten opgeteld, een stuk goedkoper en geeft ons de kans om buiten de drukte van de stad uit te rusten, spullen te ordenen, plannen te maken over het vervolg van de reis en andere reizigers te ontmoeten. Een tent is niet minder leuk dan een kamer, we houden van kamperen.
In Sultanahmet lopen we een man tegen het lijf (“can I help you?”) die ons een restaurant wijst. Met de ervaringen van commissiejagers in India nog in het geheugen zijn we direct op onze hoede, maar wat kan het schelen. We zijn beiden wel wat gewend, de crux is om in de gaten te blijven houden wat er gebeurt en direct ‘nee’ te zeggen als dat niet is wat je wilt. Je bezwaard voelen om na getoonde gastvrijheid ‘nee’ te zeggen is precies waar de echte commissie-pro’s op mikken. Toen het me in India een keer teveel werd (Agra moet haast wel de commissiejagershoofdstad van de wereld zijn, zelfs degene die mij naar een arts bracht bleek daar achteraf gezien geld voor te krijgen. Maar ik had wel degelijk amoebendysenterie), liet ik me door een riksha-driver (na op voorgaande dagen ontelbare keren “no, thank you!” gezegd te hebben) afzetten bij een souvenirwinkel. Met interesse vroeg ik prijzen en bleef hangen bij iets dat ik heel erg mooi leek te vinden. De onderhandelingen startten. Toen we eindelijk, een kwartier later en heel stuk goedkoper, op een prijs leken uit te komen zette ik een stapje terug, keek nog ‘ns goed, zei “neh, is eigenlijk niks” en liep de winkel uit (waar vervolgens de pleuris uitbrak). Wie het spel speelt, moet kunnen verliezen. Meestal is dat de argeloze toerist, die ene keer niet.
Lampjes
We eten samen, praten over de PKK, de Koerden en Öcalan. En – niet ehm… geheel onverwacht – hij tipt ons over een goed hotel hier in de buurt. Het Nayla Palace Pension, naast zijn carpet shop. Ging er bij de uitnodiging voor het restaurant een oranje lampje branden, nu branden er meerdere rode. Maar nog steeds geldt: wat kan het voor kwaad. We gaan van z’n levensdagen geen tapijt op de fiets meenemen en bij het zoeken naar een hotel moeten we érgens beginnen. We lopen met hem mee, maar tot onze verrassing blijven trucs uit. Als we niet zijn winkel in willen, geen probleem. Dat is het ook echt niet. Eén rood lampje gaat uit. Het hotel voelt meteen goed, op het terras met uitzicht op de Bosporus ding ik af naar 14 dollar per nacht per kamer, met uitleg dat m’n ouders komen. Omdat dit het eerste hotel is dat we zien spreken we af dat we nog niet beslissen, maar hem op tijd zullen laten weten wat we doen. Geen enkel probleem. Het laatste rode lampje gaat uit. We bekijken nog een ander – duurder – hotel, maar onze keuze is eigenlijk al gemaakt. Met zakken vol theeglaasjes, pistachenoten, dadels en abrikozen bussen we terug naar Ataköy, waar we tot laat in de avond Efes-biertjes drinken en verhalen uitwisselen met Wim, Silke en Jens.
[Achtergrond: dollars?]
Hoewel Turkije de Turkse lira heeft, gingen prijzen van bijvoorbeeld overnachtingen in Amerikaanse dollars. Reden: inflatiebescherming. Hoewel de lira ook nu niet de meest stabiele (hoest) munt is, was dat in 1999 helemaal een drama. In zes weken tijd daalde de waarde ervan een volle 10 procent. Daarom gingen (onderhandelingen over) grotere bedragen in dollars. Op het moment van betalen werden die tegen de geldende koers weer in lira’s omgerekend en in lira’s betaald.
Ritme
De dag erna blijven we op de camping. We hebben gehoord dat vandaag – vrijdag – een belangrijke bestemming gesloten is: het Iraanse consulaat. De afgelopen maanden is elk weekritme vervaagd, zelfs feestdagen als Hemelvaart en Pinksteren zijn we vergeten omdat ze onderweg geen betekenis hebben. Op één na: de zondag, omdat de winkels dan gesloten zijn en we op zaterdag extra moeten inslaan. Dat ritme gaat nu veranderen. De komende tijd fietsen we door islamitische landen, waar vrijdag de wekelijkse rustdag is waarop veel gesloten is – in elk geval overheidsgebouwen. We volgen onze eigen rustdag-routine: ’s morgens eieren bakken in de kleine titanium pannendeksel (gaat wonderbaarlijk goed), de was doen, spullen schoonmaken en kaartstaren. We doorzoeken de Lonely Planet, lenen Wim’s laptop om teksten in te tikken voor onze website en praten met medereizigers. Informatie en ervaringen van anderen zijn recenter en dus waardevoller dan uit een papieren reisgids. We spreken een Duitse fietser die net is aangekomen. Hij is via de Balkan gefietst en heeft in Roemenië vervelende dingen meegemaakt. Bij een overnachting bij mensen thuis is hij bestolen, iemand langs de weg haalde uit met een sikkel, die hem op een haar na miste maar wel een groot gat in een achtertas sloeg. Dit en de instabiele situatie in voormalig Joegoslavië is waarom we voor een route via Frankrijk, Italië en Griekenland hebben gekozen. En omdat die landen ons veel leuker leken. Dat de route daarmee zo’n 1500 kilometer langer werd vonden we niet erg, we hebben geen haast.
Base camp Istanbul
Zittend voor de tent maken we een lijst van wat we in Istanbul moeten regelen. Die lijst is lang, de stad wordt een base camp waar we visa gaan regelen, spullen gaan kopen en dingen gaan laten repareren. Hier gaan we alles in gereedheid brengen voor het lange stuk door Azië.
Het belangrijkste is dat we hier gaan beslissen hoe we na Turkije verder gaan. Dat hangt af van de visa die we hier wel of niet krijgen. Thuis hebben we geen visa geregeld: dat voor Turkije krijg je aan de grens, een visum voor Iran kun je beter in Istanbul regelen dan in Amsterdam en thuis geregelde visa voor landen na Iran zijn al weer verlopen als we de grens ervan bereiken. Visa in Istanbul (en niet in Ankara) regelen is logischer voor wat betreft de extra tijd die dat kost. In de dagen dat mijn ouders ons bezoeken en we van alles aan het regelen zijn kunnen de visummolens draaien, de aanvraag voor een Iraans visum duurt 12 dagen. Ankara ligt bovendien niet op onze voorkeursroute en we hoeven die stad niet te zien. In Istanbul gaat het dus gebeuren.
Routes en overwegingen
We zien drie mogelijke routes na Turkije (zie kaartje):
- Vanaf Istanbul eerst richting het zuiden, langs Pamukkale, daarna door het midden van Anatolië (het Aziatische binnenland van Turkije) via Cappadocië naar de grens met Iran. Heel Iran door en daarna verder door Pakistan richting India en, uiteindelijk, Nepal. De rode route op het kaartje.
- Vanaf Istanbul in een zo recht mogelijke lijn naar en door de Kaukasus (Armenië, Georgië en Azerbeidzjan), met de boot over de Kaspische Zee, daarna door de Centraal-Aziatische (voormalige Sovjet-) republieken Turkmenistan, Oezbekistan en Kyrgyzstan naar China, via de Karakoram Highway naar Pakistan en dan naar India en Nepal. De blauwe route.
- Een tussenvariant, waarbij we niet via de Kaukasus gaan maar eerst via de rode route, vervolgens via een korter stuk door Iran en daarna verder als de blauwe route. De paarse route.
Ons aanvankelijke plan, thuis, was de route via de Kaukasus en Centraal Azië (de blauwe route). Iran was geen optie. ‘Iran’, dachten we, ‘dat is het land van in het zwart geklede mannen en vrouwen, die met Kalashnikovs in de hand door de straten van Teheran marcheren’. Want dat is wat we op het journaal zagen. ‘Gevaarlijk en vijandig, geen land om voor je lol doorheen te fietsen.’ Maar toen we in Amsterdam informeerden naar de haalbaarheid van visa voor de Kaukasus en Centraal-Azië bleek dat die visa duur en veel gedoe waren – als het ons al zou lukken om ze onderweg te krijgen. De Kaukasus-landen hadden een slechte reputatie op het gebied van veiligheid en visa. Een visum voor Turkmenistan zou 400 gulden [€ 181] kosten, voor Centraal-Azië waren een uitnodigingsbrief en een paar nachten in een staatshotel verplicht. De moed zonk ons in de schoenen.
“Waarom gaan jullie niet via Iran?” vroeg een man van een bureau-voor-avontuurlijke-reizen ons. ‘Wat denk je zelf?’ slikte ik nog net in. Hij vertelde over goede ervaringen die reizigers in Iran hadden gehad, over het negatieve imago van Iran dat in de praktijk heel anders uitpakte. Toen we thuiskwamen keken we elkaar aan: dit klonk als het avontuur dat we zochten, iets totaal onbekends. Het werd Iran – al zouden we waarschijnlijk genoegen moeten nemen met een kort transitvisum, de kans op een toeristenvisum was klein. Daarmee ontstond nog een mogelijke route (de paarse): op een transitvisum zouden we via Iran de – afgeraden – Kaukasus kunnen omzeilen, om daarna alsnog via Centraal-Azië verder te gaan. Als Iran helemaal niet zou lukken werd het alsnog de route via de Kaukasus en Centraal-Azië.
Tijdsdruk en hoge passen
Hier in Istanbul wordt ons gaandeweg – na gesprekken met andere reizigers en na een blik op kaarten en op de kalender – nog iets duidelijk: de route via Centraal-Azië is nauwelijks haalbaar. Eigenlijk helemaal niet. Dat heeft niet zozeer met visa te maken, hoewel na een check veel informatie daarover blijkt te kloppen. De natuur en de tijd staan in de weg, obstakels die veel groter zijn dan bureaucratie of reisbudget. Op deze route zullen we op de Karakoram Highway (KKH) de Khunjerabpas tegenkomen, bijna 4700 meter hoog, op de grens tussen China en Pakistan. Die is vanaf begin november meestal dicht vanwege sneeuwval. Dat betekent dat we vanaf ons vertrek hier (half juli) zo’n drieënhalve maand hebben om die pas te bereiken. Het fietsen van bijna 6000 kilometer is één ding, het andere is dat het ons onderweg moet lukken om zonder tijdverslindend gewacht alle (we komen door 7 landen) visa te regelen. Derde voorwaarde is dat we niet om hoeven te rijden via Kazakstan omdat de Torugartpas tussen Kyrgyzstan en China gesloten is voor individuele reizigers. Opgeteld een race tegen de klok, gecombineerd met (te) veel onzekere factoren, op een toch al ambitieus schema. Gaan we niet doen. De KKH doen we wel een andere keer, wie weet op de terugweg na Nepal. De route via Iran en Pakistan is niet alleen onze keuze, feitelijk is het de enige uitvoerbare optie. Met één onzekere factor: het visum voor Iran.
Kapalı
De dag daarop gaan we opnieuw naar de stad. Vol verwachting klopt… Maar het Iraanse consulaat is dicht, de man achter het luikje zegt dat ze maandagochtend weer open zijn. Telefoons met internet (waarop je nu openingstijden checkt) zijn in 1999 nog Star Trek, meestal klopt de informatie van medereizigers, vandaag niet. Geen nood, er is genoeg te doen. Zoals het laten maken van pasfoto’s. Op de pasfoto’s voor het Iraanse visum moet Elsbeth kapalı (bedekt) zijn. Dat is de Iraanse wet. Maar wat is bedekt genoeg?
Voor ons is alles wat met islamitische dracht voor vrouwen te maken heeft nieuw. Er zit heel veel tussen een hoofddoek en een burka – Iran is geen Turkije, maar ook geen Afghanistan. Een hulpvaardige vrouw bij de fotograaf zegt dat er op de foto geen haar te zien mag zijn. Dus gaan we op jacht naar hoofddoeken die Iran-proof zijn. Katoen (in de warmte koeler dan kunststof) en niet te fleurig. We staan ervan versteld uit hoeveel soorten, materialen en kleuren we kunnen kiezen. Het worden twee donkere hoofddoeken en, omdat een hoofddoek nog haar laat zien, een zwart kapje voor eronder, over de haargrens. De pasfoto’s worden gemaakt. Nog een advies: Elsbeth mag niet te lief lachen. Het resultaat is een mujahideen-strijdster waar zelfs Bin Laden nerveus van zou worden, alleen de Kalashnikov ontbreekt. We hebben de grootste lol.
We roken nargile (waterpijp) en gaan langs Nayla Palace om te zeggen dat onze keuze op hen gevallen is. Mijn ouders en wij komen over drie dagen. Het contact geeft vertrouwen. Ik zeg dat 15 dollar per kamer per nacht OK is, als hij goed voor mijn ouders en onze fietsen zorgt. Als je iets vraagt moet je ook iets geven, omdat we hier een tijd zullen zijn is de verstandhouding belangrijk. In Beyoğlu, een moderne wijk met winkelstraten aan de overkant van de Galatabrug, koop ik een nieuwe Ludlum. We zetten de eerste vinkjes op onze to do-lijst.
Een visum (meervoud visa, in het Engels is ook het enkelvoud visa) is overheidstoestemming van een land om tijdelijk en met een bepaald doel in dat land te zijn. Die toestemming wordt met een sticker of stempel in je paspoort vastgelegd (klassiek visum) of is een digitaal document dat je geprint bij je paspoort bewaart (e-visum).
Er zijn twee websites waarop je snel kunt checken voor welke landen je als houder van een bepaald paspoort een visum nodig hebt: de Henley passport index en de Arton passport index. Voor Nederlanders zijn dat nog maar weinig landen – ik wist niet wat ik zag. Als we onze reis nu opnieuw zouden maken, zou ons dat veel minder rompslomp opleveren dan toen.
Thuis een visum regelen kan bij een aantal visumplichtige landen online, als e-visum. Je vult online een formulier in, uploadt een pasfoto en een scan van je paspoort, betaalt en na een paar dagen ontvang je je e-visum via de mail. Printen en bij je paspoort bewaren, klaar. Voor een land dat niet met e-visa werkt moet je het visum bij de ambassade ervan aanvragen. Maar als fietsreiziger kun je de benodigde visa waarschijnlijk niet (allemaal) thuis regelen. Daarvoor ben je te lang onderweg en – niet onbelangrijk – je planning bij vertrek is geen betrouwbare toekomstvoorspelling. Dikke kans dat wat je thuis nog zeker wist, onderweg verandert. Door verhalen en ervaringen van anderen, door grenzen die dicht gaan, rivieren die overstromen of hellingen die gaan schuiven. Misschien ben je het na een tijdje zat, misschien leg je je route om, misschien blijf je ergens veel langer dan je tevoren bedacht had. Dat is het avontuur. Onderweg een visum aanvragen zal vaak via een plaatselijke ambassade of consulaat gaan en is a different ballgame. Het is een spel met precieze regels. Volg je die regels, bij voorkeur met een humeur alsof het je trouwdag is en met onuitputtelijk begrip voor alle hoepels waar je doorheen moet springen, dan is geduld het enige wat je nodig hebt – plus wat pasfoto’s en de kosten van de visa application fee, onderweg vaak in Amerikaanse dollars.
Visumdingen
- Waar Bij sommige landen krijg je een visum direct aan de grens. Bij de andere landen met een visumplicht moet je dit van tevoren aanvragen: online of via/bij een ambassade of een consulaat van dat land (zie hierboven). Als thuis of onderweg aanvragen beide kan (wat tijdsplanning betreft), check dan waar de aanvraag een grotere kans van slagen heeft.
- Zelf doen of uitbesteden? Zelf doen. Goedkoper en je houdt de regie. Visumbureaus krijgen geen korting, maar zetten – logisch – hun eigen commissie op dezelfde kosten die jij zou betalen. Bij ‘klassieke’ visa (niet-e-visa) ben je bovendien een tijdje je paspoort kwijt en dat is in het buitenland een absolute no-go. Een visumbureau heeft een meerwaarde wanneer dit bijvoorbeeld een uitnodigingsbrief kan regelen die voor bepaalde visa nodig is (Rusland is daar, uit pure Sovjet-nostalgie, gek op) en waarbij het zelf regelen veel meer gedoe is.
- Planning Houd bij visumaanvragen onderweg rekening met (1) ervaringen van anderen, (2) de houdbaarheid van een visum (niet te vroeg aanvragen), (3) de tijd die de aanvraag kost, soms meer dan een week, en (4) de plaatsen waar ambassades en consulaten zitten. Neem ze op in de route, of maak onderweg een uitstapje met het openbaar vervoer.
- Soorten visa Er zijn landen met meerdere soorten visa. Vraag het visum aan dat past bij wat je van plan bent. Zie het voorbeeld van Iran.
- Entry Bepaalde landen maken een onderscheid tussen single entry of (bijvoorbeeld) multiple entry visa. Bij een single entry mag je dat land binnen de toegestane verblijfsduur van het visum maar één keer in en uit, bij een multiple entry meerdere keren. Een multiple entry visa voor India hebben wij gebruikt toen we door India fietsten, daarna door Nepal en vervolgens weer door India. Hoewel we ruim elf weken in Nepal zijn geweest kon dat, omdat het Indiase visum goed was voor een verblijf van zes maanden.
- Geldigheid visum Een visum is op twee manieren geldig: (1) geldig voor (toegestane verblijfsduur) en (2) geldig tot (‘houdbaarheid’):
1. Een visum geeft je toestemming voor een bepaalde verblijfsduur in een land. Die verblijfsduur is heilig. Ga je over die tijd heen (overstaying your visa heet dat), dan heb je gegarandeerd dikke problemen aan de grens, die je meestal niet aan die grens op kunt lossen maar waarvoor je terug moet naar een grote stad. Check dus wat de laatste dag is waarop je in dat land mag zijn (en waarop je het land dus uiterlijk moet verlaten). Een verblijfsduur van 30 days is niet dezelfde als one month. De dag van binnenkomst is dag 1 van de toegestane verblijfsduur.
2. Een visum heeft een houdbaarheid: je moet het binnen een bepaalde tijd na afgifte gebruiken (de grens over zijn gegaan). Check of de houdbaarheid inclusief of exclusief de verblijfsduur van het visum is. Bij een enkel land gaat een verleend visum meteen in op de dag dat je het krijgt. India stond daar bekend om. De teller gaat dan bij afgifte meteen lopen. - Geldigheid paspoort Je paspoort moet nog minimaal een bepaalde tijd (meestal zes maanden) geldig zijn nadat je visum is verlopen. Ga je lang weg, start dan met een paspoort dat nog járen geldig is.
- Voorwaarden Een enkel land stelt voorwaarden aan een visum, zoals een vliegticket het land uit, een visum voor het buurland (als je via land reist), een uitnodigingsbrief of geboekte hotelovernachtingen.
- Andere visa Er zijn landen die geen visum verlenen als er al bepaalde visa of stempels in je paspoort staan. Wanneer er bijvoorbeeld een stempel van Israel in je paspoort staat, kom je Iran niet in (Israel is gestopt met het zetten van stempels in paspoorten en gebruikt inlegvellen). Staat die stempel er toch in, dan is een nieuw paspoort de enige remedie.
Hol van de leeuw
Op de ochtend van maandag 5 juli gaan we opnieuw naar de stad, met kloppend hart naar het hol van de leeuw op Ankara Caddesi, naar het Consulate General of The Islamic Republic of Iran. We spelen alle troeven uit. We dragen beiden lange broeken en shirts met lange mouwen, hebben de (open) Teva-sandalen verruild voor dichte bergschoenen en Elsbeth draagt een donkere hoofddoek met het zwarte onderkapje. In de bus en op straat, in de Turkse zomer, wat een heldin. Hoe lang we in Iran willen blijven? vraagt de correcte en directe Pers achter de aanvraagglaswand. Eh… zeker een maand, want we zijn op de fiets, bisiklet en zo. “So you apply for a tourist visa?” zegt de man zonder een spier te vertrekken. Wat moeten we nu zeggen? Van een toeristenvisum (30 dagen geldig, verlengbaar in Iran) hebben we gehoord dat het bijna onmogelijk te krijgen is zonder sponsors en een uitnodigingsbrief. Alleen op een transitvisum (7-10 dagen geldig, niet verlengbaar) maken we misschien kans. We kunnen maar op één paard wedden, als we misgokken hebben we waarschijnlijk niets. Dus wat te doen? “Isn’t that difficult to get?” (meneer de ontzettend aardige Iran-meneer!), zeg ik fluwelig. “We will try, just put ’tourist visa’ on your application, Tehran will decide”. We vullen de formulieren in, met een reismotivatie waar we de tranen van in de ogen krijgen en lopen naar een bank in de buurt om daar per persoon 50 cash US dollars application fee te betalen. We checken elke letter, en nog een keer, en leveren formulieren en betaalbewijs in, compleet met een kopie van ons trouwboekje (ongevraagd meteen onder de glaswand doorgeduwd, alles helpt) en pasfoto’s. Zelfs voor paperclips hebben we gezorgd.
En nu… afwachten. De formulieren worden naar Teheran gefaxt en over 12 dagen zal het antwoord er zijn. Dan pas hoeven we ons paspoort in te leveren en is het visum, indien verleend, binnen een ochtend gefixt. In de tussentijd moeten we een Pakistaans visum regelen omdat een visum voor het land waarnaar je uitreist een voorwaarde is voor dat voor Iran. Maar eerst is het tijd voor iets anders, voor iemand anders, voor twee heel belangrijke iemanden. Mijn ouders.
Nu pas echt
De dag erna laden we op, bedanken buurman Wim voor alles, betalen de camping en rijden de poort uit, Ataköy en het verkeer in. Na vijf dagen weer op de fiets, vertrouwd, vrij. Van de buitenwijken naar het oude hart van de stad, 14 kilometer, langs de plekken waar we ook met de bus reden. Het voelt alsof de busritten niet telden en we het nu pas echt meemaken, de Zee van Marmara, de grote steenblokken van de middeleeuwse stadsmuren, de minaretten en koepels die in de verte opdoemen. Met de fiets in Sultanahmet aankomen voelt als een triomf, het bereiken van mijlpaal Istanbul is nu pas compleet. In de Kutlugün Sokak (Fijnedagstraat) checken we in bij Nayla Palace. Onze fietsen parkeren we in het souterrain, onze tassen zetten we op de kamer die de komende tijd ons thuis zal zijn. ’s Middags nemen we de bus naar Atatürk International Airport, het (destijds, het is nu gesloten) grootste vliegveld van Turkije. M’n vader en moeder verschijnen in de arrivals hal, we omhelzen hen, het is heerlijk dat ze er zijn.
Niet dat ze die eerste avond iets aan ons hebben. Terwijl zij vanaf het dakterras van ons hotel uitkijken over de Bosporus en hun eerste elma çay (appelthee) drinken, pakken wij de kadootjes uit en lezen we de post die ze voor ons hebben meegenomen. In een wereld die nog zonder WhatsApp en ander direct contact is (mobiele telefoons zijn nog lomp, duur en nutteloos in het buitenland), is dit de eerste keer in drie maanden dat we met veel van onze vrienden en familie contact hebben.
Aya Sofya
Met de echte must-see’s van Istanbul hebben we gewacht tot m’n ouders er zijn, nu is het zover. Bovenaan onze wensenlijst staat het gebouw dat hier praktisch om de hoek ligt: de Aya Sofya (of Hagia Sophia). In het Latijn de Sancta Sophia, de kerk van de Heilige Wijsheid – niet van de Heilige Sofietje. Wat mij betreft het mooiste en indrukwekkendste gebouw van de stad. Van buiten is hij vooral groot, een enorme suikerpot met lichtrode muren en steunberen, eenvoudig en krachtig tegelijk. Maar als je, toch al onder de indruk van het gebouw en de sfeer, het voorportaal gepasseerd bent sta je ineens in een enorme Byzantijnse kerk uit 537, een van de oudste kerken ter wereld en tot de bouw van de Sint-Pieter in Rome (tien tot elf eeuwen later) de grootste kerk van het Christendom. De bouwmeester van de Sint-Pieter schijnt bij het voltooien daarvan, omhoogkijkend naar zijn enorme bouwwerk, stilletjes zoiets gezegd te hebben als “ja, gróter is hij wel…” Maar je staat ook in een eeuwenoude Ottomaanse moskee, want Mehmet de Veroveraar vormde de Aya Sofya na de val van Constantinopel (zoals Istanbul in het Byzantijnse Rijk heette) in 1453 om tot een moskee. Hij voegde vier minaretten toe, zette het altaar aan de straat en verving het kruis op de koepel door een halve maan. In 1934 maakte Mustafa Kemal Atatürk (‘vader van de Turken’, een groot staatsman die Turkije ingrijpend moderniseerde) er een museum van.
Inmiddels is de Aya Sofya opnieuw een moskee geworden. Op 24 juli 2020 werd dat een feit nadat premier Recep Tayyip Erdoğan, wiens duidelijkste visie die op hemzelf is, in de spiegel ’s morgens bij het scheren, de Aya Sofya op 10 juli van dat jaar haar status als museum ontnam.
Mystiek
De combinatie van islam, oosters-orthodox christendom en een theelepel kruisvaarderstijd zorgt, samen met de kolossale afmetingen en de leeftijd van bijna 15 eeuwen, voor een mystiek waar ik stil van word. Byzantijnse mozaïeken van Christus en Maria staan niet ver van metershoge ronde schilden met daarop in Arabische kalligrafie onder andere de namen van Allah, Mohammed (vrede zij met hem voegen moslims daaraan toe) en de eerste vier kaliefen na de dood van Mohammed. Jezus (Isa) is voor moslims een belangrijke profeet en Maria (Maryam) zelfs een van de meest geëerde personen in het islamitisch geloof, maar de islam verbiedt het gebruik van afbeeldingen van mensen of dieren in religieuze kunst. Daarom zijn de mozaïeken na de conversie tot moskee uit eerbied niet weggehaald maar met gips bedekt, waarop de namen werden geschreven van degenen die eronder waren afgebeeld. De ontdekking van de restaurateurs van wat er onder het gips zat moet gevoeld hebben als het vinden van de eerste traptreden naar Toetanchamon’s graf door Howard Carter in 1922.
Sprookjeslabyrint
We zien veel van de dingen waarvoor je naar Istanbul moet, de stad waar geschiedenis en wereldreligies samenkomen. De Blue Mosque is net zo groot en indrukwekkend als de Aya Sofya. Meer in balans, maar met minder mysterie. Van buiten grijs (het ‘blauw’ slaat op de tegels van het interieur) en prachtig, binnen overheersen de gigantische kroonluchters en een mix van heiligheid en zweetvoetenlucht.
We maken een rondvaart over de Bosporus, de zeestraat die de scheiding vormt tussen Europees en Aziatisch Istanbul. Nu pas begrijp ik hoe de waterlopen Istanbul verdelen. Het water waaraan busstation Eminönü ligt, het water van de Galatabrug, van de vissers en de kleine veerboten, is niet de Bosporus maar de Haliç, de Gouden Hoorn. Aan de overkant ervan ben je nog steeds in Europa. Van de Bosporus hebben we alleen de monding gezien, nu varen we op de brede waterweg met de grote schepen en in de verte de brug tussen de twee continenten. Tussen het groen op de oevers staan gebouwen die onbekend blijven. Een fort, een paleis, torens. ‘Ons’ Sultanahmet voelt daarna bekend, intiem. We zien de halfdonkere gewelven van de Basilica Cisterne, een ondergrondse wateropslagplaats uit de zesde eeuw, met Medusa-hoofden en een woud van oranje uitgelichte zuilen. Een kruising van een basiliek (vandaar de naam) en een duister sprookjeslabyrint. We lopen door de wirwar van stegen van de Kapalıçarşı, waar het ruikt als de souk, de Arabische markt in oud-Jeruzalem. Het koper glittert, de verkopers raden uit welk land je komt, ik help m’n moeder – die haar ogen uitkijkt – bij het afdingen als ze een gouden kettinkje koopt. Mijn lieve, lieve moeder. Het is mooi en bijzonder met ons vieren, wat een ouders heb ik.
Geen magie, toch magie
Het Topkapı (‘Tópkapuh’) paleis bewaren we tot het laatst. Groot en een allegaartje van stijlen en gebouwen. De harem (vrouwenverblijven) moet een hoogtepunt zijn, maar is leeg en zielloos. De kleden ontbreken, de geuren van stof, peper en olielampen. Het geschuifel van blote voeten, verre geluiden van ketels in de enorme keukens, gedempt gefluister van vrouwenstemmen achter de doeken in de deuropeningen, de spanning in de lucht als de sultan in aantocht is, het is er niet. Een Efteling-attractie die dicht is voor de winter. Maar de tentoonstellingen in het laatste gedeelte van het paleis maken alles goed. Alles, en meer. In een zijverblijf worden een aantal van de heiligste relikwieën uit de islam bewaard en tentoongesteld. In een schemerige zaal waar niemand hardop durft te praten staan, prachtig uitgelicht en uitgestald, de mantel, het zwaard en een kistje met baardharen van de Profeet, terwijl in een hoek een imam (voorganger) zingend gebeden uit de Koran reciteert. Waar je ook in gelooft, het maakt diepe indruk. In andere zalen bevinden zich bijna achteloos de juwelen en schatten van de Ottomaanse sultans. Een van de grootste diamanten ter wereld, smaragden ter grootte van een klein ei. Parels als knikkers en wanden vol met onderscheidingen, tulbandspelden, zilverwerk en met de hand verluchtte korans. In weer een andere zaal liggen de tunieken en gewaden van Süleyman de Grote en andere sultans, sommige meer dan 700 jaar oud. Ik voel me een schatzoeker, de archeoloog die ik als kind wilde zijn, die dingen ontdekt zoals dat alleen in een Indiana Jones film kan. Maar het is allemaal echt.
We lopen door bazaars en theetuinen, eten vorstelijk in de milde avondlucht, ontbijten op het dakterras met de nog lage zon boven de Bosporus. De broers die het hotel runnen maken het m’n ouders en ons naar de zin, hoffelijk, gastvrij, plezierig. Het wordt voor even de plek waar we met z’n vieren wonen.
Het afscheid van m’n ouders is niet leuk, maar toch is er een gevoel van ‘het is goed zo’. Omdat we voldaan zijn, het is goed en intens geweest, het is áf. En ook omdat ze niet ver weg zullen zijn in onze hoofden, al dringt het plotseling tot me door dat ik ze nu waarschijnlijk een jaar niet meer zal zien. ‘Lieve ouders’ schrijf ik in m’n dagboek, ’tot, misschien, over een jaar. ’t Afscheid was toch niet makkelijk.’ Dat het langer dan een jaar zal worden weet ik dan nog niet.
Alle molens draaien
Twee dagen daarna zetten we een belangrijke stap. Terwijl m’n ouders er waren zijn we – om de vaart erin te houden – met de bus naar het andere eind van Istanbul gegaan, naar het consulaat van de volgende Islamic Republic, die van Pakistan. ’n Aardige man vertelt ons dat een visum een kwestie is van vandaag aanvragen – morgen afhalen, maar dat we een aanbevelingsbrief van ons eigen consulaat nodig hebben. Dat weten we inmiddels te zitten, dus als een dolle er naartoe en nog net voor sluitingstijd, op een vreemd stukje Nederlands grondgebied midden in deze stad, voor 30 gulden [€ 13,60] het verzoek gedaan aan een hoogst verbaasde consul. “Een aanbevelingsbrief voor Pakistan?” Een half uur later staan we weer buiten. Met brief. Zodra dat kan gaan we opnieuw naar Mr. Pakistan en leveren formulieren, pasfoto’s, brief, 17.500.000 Turkse lira [€ 40] p.p. en onze paspoorten in. Het grote visumspel spelen we nu op alle tafels, nu draaien alle molens. We gaan nog snel even langs India, waar een Sikh-consul met imposante tulband ons in zangerig Engels vertelt dat een Indiaas visum hier misschien tien dagen duurt en in Islamabad sneller gaat. En dat (onze belangrijkste vraag) India bij een gewapend conflict met Pakistan z’n ambassade in Islamabad niet zal sluiten. Islamabad dus, “No need to arrange it here.”
Op 13 juli is het eerste resultaat er. We hebben een visum voor Pakistan. Voor een verblijf van one month, waarbij we extra veel tijd hebben gevraagd en gekregen om het land te bereiken: vijf maanden. Dat schept mogelijkheden en, wat tijdsplanning betreft, rust.
Items
Onze to-do lijst is nog een lange. Istanbul is dé plek om de voorraden aan te vullen en de dingen te kopen die we voorlopig – er liggen minstens 2000 kilometers aan Turks binnenland op ons te wachten – niet meer tegen zullen komen. Er wordt gezegd dat als je iets in Istanbul niet kunt krijgen, het op deze aarde niet te koop is. Dus gaan we op zoek naar lensvloeistof, scheermesjes, reserve-inbusbouten voor m’n zadel en de Lonely Planet van Pakistan. We moeten een fotograaf vinden die diafilms kan ontwikkelen en een schoenmaker die een losgelaten Teva-zool kan lijmen. En ik moet naar de kapper.
[Achtergrond: Lonely Planet]
Lonely Planet is een van oorsprong Australische uitgever van reisgidsen en een begrip onder reizigers. Ze richten zich vooral op de onafhankelijke reiziger die onderweg zelf z’n vervoer, visa, overnachtingen en eten moet regelen. Geen truttige verhalen over pittoreske stadjes, maar hands-on informatie over de goedkoopste hotels, het beste betaalbare eten en de plek waar je bustickets kunt kopen. Dat alles met veel humor, kaartjes, foto’s en – in een tijd waarin er nog geen Tripadvisor was – reviews van een selectie aan guesthouses en hotels (‘Places tot stay’) en restaurants (‘Places to eat’). Al is een papieren gids al gedateerd als hij van de persen rolt, met de Lonely Planet in de hand hadden we op onbekende plekken een startpunt voor de basics: slapen, eten en veiligheid.
Aanpassen
Een belangrijke vraag is hoe we door Turkije gaan fietsen. Wat is te bloot en wat is bedekt genoeg? Anders dan bijvoorbeeld in Iran zegt de Turkse wet daar niets over. En Istanbul is, daar zijn we snel achter, niet de maat der Turkse dingen. Een deel van de vrouwen kleedt zich hier zoals Nederlandse vrouwen dat in de zomer zouden doen, maar – hoewel Turkije niet zwaar op de hand is, geen burka’s of zwarte gewaden – buiten de grote stad is dat een ander verhaal. Het is aan ons. We zijn daar snel uit, aanpassen werkt beter en voelt beter. Contacten zullen waarschijnlijk gemakkelijker verlopen. En je aanpassen is een vorm van beleefdheid (iets dat bepaalde Nederlandse politici in de jaren nadat we weer terug zijn te pas en te onpas van de daken zullen schreeuwen) die we op z’n plaats vinden. Na rondvragen en een paar goede adviezen besluiten we om beiden een katoenen flodderbroek te dragen, Elsbeth met een dunne rok daaroverheen en een lichte hoofddoek (ze krijgt van een vrouw een hele mooie witte met tierlantijnen). Luchtig, comfortabel en eronder kunnen we dragen wat we willen. Ik had met blote benen kunnen fietsen, maar Elsbeth kan dat ook niet en op het Turkse platteland sta ik er mee voor schut.
Op m’n eerste lange reis, door Azië en Zuid-Europa, droeg ik fietsbroeken met zeem. Daarna nooit meer. Het zwarte polyester wordt in de felle zon loeiheet en benauwd. Strak kunststof en warmte is een slechte combinatie, weg ermee. Wielrenners moeten wel, ze hebben de zeem hard nodig omdat hun zadels de zachtheid hebben van een brandkastdeur en omdat strakke kleding minder luchtweerstand heeft wanneer je ruim boven de 30 km/uur fietst. Als fietsreiziger heb je een veel comfortabeler zadel (waarom zou je niet?) en heeft de extra luchtweerstand geen betekenis. Op deze reis droeg ik een onderbroek met zeem, met daarover een broek (kort tot West-Turkije, daarna lang). Vergeleken met een volbloed fietsbroek heeft een fietsonderbroek een dunnere en bredere zeem en is gemaakt van een luchtiger materiaal dat vocht beter doorlaat. Een fietsonderbroek droogt snel (na elke fietsdag was ik ‘m uit, ik heb er twee bij me) en is te combineren met elke korte of lange broek. Die broek heeft zakken voor van alles (wc-papiertjes, voorhoofd-afwis-zakdoek en koekjesverpakkingen die je niet meteen kwijt kunt), ik wil niet zonder. Net zo belangrijk is dat ik een reiziger ben, geen wielrenner, zo wil ik er ook uitzien. Een strakke fietsbroek (zonder iets eroverheen) is in islamitische en veel Aziatische landen – ook in bijvoorbeeld Thailand – geen goed idee: in de ogen van de bevolking fiets je in je onderbroek.
Vriendschap
In de dagen dat m’n ouders er zijn zien we op een middag twee fietsers voorbijkomen. Er zijn onderweg maar twee smaken: ‘wielrenners’ en ‘fietsers’ (met bagage). Ze zijn te ver weg om contact te zoeken. Bij terugkeer in Nayla Palace, aan het einde van de dag, zitten ze op het dakterras. Het is het begin van een fijne vriendschap met Ulrike en Enrico, twee Duitse fietsers die vanuit Duitsland via Roemenië en Bulgarije hier naartoe zijn gefietst en ongeveer dezelfde plannen als wij hebben. Er zijn fietsers met wie je een leuk gesprek hebt en die je daarna nooit meer ziet, zonder dat dat hoeft. Met Uli en Enrico is dat anders. Hele avonden vertellen we elkaar verhalen over wat we hebben meegemaakt, over onze plannen, ambities, nu en later. Contact betekent niet altijd vriendschap, dit wel. Zij willen ook door Iran en Pakistan, samen zitten we in spanning voor de uitslag van de visum-aanvragen. Pakistan was ook voor hen snel geregeld. Nu wachten we beiden nog op Iran.
Thuis
We doorkruisen de stad en vinken de lijst punt na punt verder af. De Kutlugün Sokak, Nayla Palace en onze kamer worden ons thuis. Onze plek. Bij de winkel op de hoek kopen we onze vaste dingen en kunnen we inmiddels alles in het Turks bestellen en afrekenen. We ontdekken welke muezzin de mooiste oproep tot het gebed doet (wij denken die van de Blue Mosque) – en kunnen dat vijf keer per dag testen. We kennen de straten, de restaurants, de plekken. ’s Ochtends word ik even wakker van de eerste gebedsoproep vanaf de vele minaretten in de wijk, als de lucht door het open raam nog koel is en het eerste licht over de stad scheert. Vertrouwd. Wat later klinkt een klingelmuziekje als van een ijscoman (Aygaz!) als de gasflessen-wagen langsrijdt. Net zo vertrouwd.
We ontbijten met ons vieren op het dakterras, met een licht Marmara-briesje en de geluiden van de stad ver weg. Er ontstaat een vertrouwen met de twee broers die Nayla Palace runnen. De ene is de gastheer, een man van z’n woord. Af en toe komt hij naast ons zitten en vertelt over z’n plannen, het dramatische zomerseizoen dit jaar en het Turkije van 1999. De andere broer is meer van de grappen en de verhalen, hij woont in het souterrain, evenals Roemeense serveerster Aylene (die Frans spreekt met een zwaar accent, ‘beaucoup’ wordt ‘buukuu’, het is even wennen) met wie hij een onduidelijke en onkrijgstuchtelijke relatie onderhoudt. Waarvan z’n broer schande spreekt. Die is ook minder blij met sommige gasten. Als ik me op een ochtend sta te scheren gaat de deur van de (gedeelde) badkamer open en staat er een Natasha voor me met alleen een handdoek om. Het is de benaming voor Slavische dames van lichte zeden waarmee Turkije de laatste jaren overspoeld wordt. Ze komt alleen om te douchen, ik alleen om te scheren, dus de deur gaat weer dicht.
That’s it…
Op woensdag 14 juli wagen we het erop. Hoewel de 12 dagen nog niet voorbij zijn, gaan we – Elsbeth opnieuw in vol ornaat – naar het Iraanse consulaat. De man achter de glaswand wenkt ons en zet een deur in de wand een stukje open. We moeten hem volgen, het consulaat in. ‘That’s it’, denk ik, ‘we hebben iets helemaal verkeerd gedaan. We worden gearresteerd, vastgezet en niemand ziet ons ooit weer terug. Wel of geen blinddoek, dat is de enige keuze die we nog hebben.’ In een ontvangstruimte mogen we gaan zitten en worden er glaasjes çay voor ons neergezet. Even later verschijnt de consul, die mij een hand en Elsbeth een beleefd welkomstknikje geeft. We gaan weer zitten, verbaasd en in afwachting van wat er komen gaat. Het blijkt dat hij jarenlang consul in Nederland is geweest en daar warme herinneringen aan heeft. Dat Nederlanders door zijn land willen fietsen is iets dat hij graag mogelijk maakt. Hij geeft ons wat tips, wenst ons een goede reis en neemt afscheid. Niet veel later staan we weer buiten. Met een Iraans tourist visa voor dertig dagen.
We kunnen ons geluk niet op. Met een Turks visum waarmee we nog 2,5 maand in het land mogen blijven, een Iraans toeristenvisum (met drie maanden om het land te bereiken) en een Pakistaans visum (vijf maanden de tijd) ligt de weg naar India voor ons open, met genoeg tijd om die te fietsen. De zorgen zijn voorbij, de cirkel is rond, de routeplanning nu definitief.
Gedoe
Nu de route door Iran vaststaat is het tijd voor een van de laatste dingen op onze lijst. In Iran zijn geen ATM’s (pinautomaten) en traveller’s cheques worden er niet geaccepteerd. Dus moeten we hier cash dollars regelen voor ons hele verblijf in Iran, cash van huis meenemen is link omdat diefstal niet verzekerd is. Heel veel lira’s pinnen en die vervolgens omwisselen voor dollars is dubbel onvoordelig: opnamekosten in het buitenland en het verlies bij het wisselen. Daarom heeft Elsbeth een American Express kaart aangeschaft, waarmee we in het buitenland zonder transactiekosten cash dollars kunnen opnemen. Een ander voordeel is dat we met de kaart AmEx-vestigingen als postadres kunnen gebruiken in landen waar we de postkantoren niet vertrouwen. De Akbank is de AmEx-vertegenwoordiger in Turkije, dus nemen we de bus naar Beyoğlu om meteen dollars te regelen. Denken we.
Het wordt een klein drama. Na een poos wachten meldt de balie-man dat er “a problem with your card” is en dat hij ons niet meer dan 450 U.S. kan geven – terwijl volgens AmEx 1.150 U.S. mogelijk is. ‘Maar aan 450 dollar hebben we niet genoeg!’ We moeten de dag erna terugkomen. En de dag erna. Eerst is het de kaart, dan de regels die we verkeerd begrepen hebben, dan is het de taal. Elsbeth staat met de tranen in haar ogen. Akbank een dikke vinger geven en nooit meer terugkomen is geen optie. Als er werkelijk een probleem is met de kaart moeten we dat hier oplossen, de komende duizenden kilometers gaat dat niet lukken. Terwijl we voor de zoveelste keer wachten op Süleyman-de-gladde achter de balie spreekt een expat ons aan. Ze heeft het gesprek gevolgd, haar advies is ontnuchterend. “Er is helemaal geen probleem, ze hebben er gewoon geen zin in”, zegt ze. “Harde Amerikaanse dollars zijn veel te waardevol. Ze zijn alleen vertegenwoordiger en denken weg te komen met een dwaalspoor van kaartproblemen en onbegrepen regels.” Haar analyse hakt de knoop door. We innen de 450 dollar, zeggen Akbank-man dat we dit aan AmEx zullen melden (en dat hij mag branden in de hel, maar dat zeg ik niet hardop) en besluiten de PKK te tippen. Dit hele gedoe heeft ons twee dagen extra gekost. We pinnen alsnog een vracht lira’s en wisselen wat we nog aan dollars nodig hebben voor een goede koers bij een wisselkantoortje. Vink!
Nog tijdens de reis sturen we een brief aan American Express waarin we de hele situatie uitleggen. We krijgen een net antwoord en omgerekend ruim 100 euro aan schadevergoeding. Klasse.
De laatste taak
Ondertussen hebben ook Ulrike en Enrico goed visumnieuws gekregen en vieren we samen dat we zomaar door Iran mogen fietsen, op een visum dat we nooit voor mogelijk hadden gehouden. Ik trek me terug achter de hotelgast-computer met internet en zet me aan de laatste taak op de lijst: het schrijven van een artikel voor het blad Outdoor Magazine. Hier heb ik de gelegenheid om dat op tijd te doen, het eerste artikel in een geplande reeks van drie zal na de zomer verschijnen. De ontwikkelde dia’s heb ik al van een bijschrift voorzien en aan m’n ouders meegegeven, zij zullen ervoor zorgen dat ze bij de uitgever terecht komen.
Als het artikel klaar en gemaild is houdt niets ons meer in İstanbul (voortaan schrijf ik de hoofdletter ‘I’ met een puntje, om onderscheid te maken tussen de ‘İ’ en de ‘I’) en wordt het tijd om afscheid te nemen. Al moesten we hier veel regelen, de laatste dagen hikten we tegen ons vertrek aan, het verlaten van deze plek en de sprong in het onbekende. Een laatste avond op het dakterras met onze vrienden. We wisselen emailadressen uit en spreken een aantal postadressen onderweg af waar we brieven voor elkaar zullen achterlaten.
Gelijk
Ik zit op de trap van Nayla Palace en kijk naar de mensen in de straat. ‘Allahu akbar’ roept de muezzin ergens vanaf een minaret. God is groot. Morgen zullen we hier wegfietsen, na er veertien dagen te zijn geweest, na bijna drie weken in Istanbul. Morgen nemen we afscheid van de stad waarvan ik nog jaren zal zeggen dat ik er zou kunnen wonen, de stad waar ik verliefd op ben geworden. Ik denk aan de dagen met mijn ouders, toen we de stad ontdekten en alle tijd voor elkaar hadden. Aan de avonden op het dakterras, met hen, met Uli en Enrico. Aan alles wat we hier hebben kunnen regelen, aan de vertrouwdheid van deze plek waar we een wereldtijd hebben gehad. Ik denk aan wat er nog gaat komen. Heel Turkije, daarna Iran en Pakistan en – heel ver weg nog – India en Nepal. Wat een geweldig vooruitzicht. ‘Allahu akbar (la ilaha illa-llah)’, beëindigt de muezzin z’n oproep. Hij heeft gelijk.