De Fietselfstedentocht op Tweede Pinksterdag komt dichterbij, het is tijd voor de generale repetitie. Zeg maar: de duurloop van 30 kilometer een paar weken voordat je de marathon loopt. Om het lijf voor te bereiden en om nog ‘ns te ervaren dat een lange afstand geen probleem is. Ik verheug me erop, het is een ideale aanleiding voor een langere tocht met geografisch wat meer mogelijkheden. Vorig jaar heb ik Den Bosch – Maastricht gefietst, 157 zonovergoten kilometers waarvan vele tientallen met windkracht 4-5 tegen langs het Kanaal Bocholt-Herentals en ander kaarsrecht Belgisch water. Met ongeknakt moreel, maar vastbesloten om het jaar erna een andere route te kiezen. Dat jaar, dat is nu.
Hollander
Sinds ik een paar jaar geleden weer met fietsen begon, heb ik elke denkbare route van en naar Amersfoort gefietst. Ik heb mijn eigen land opnieuw ontdekt, en dat was vaker dan ooit een feest. Maar het avontuur gaat eraf. Het wordt tijd om het werkgebied te verleggen. Geïnspireerd door eerdere tochten richt ik mijn pijlen nu op Zuid-Limburg, Eifel, Ardennen en de Hoge Venen. Twee uur treinen of rijden en je bent er.
En dat is precies wat ik doe. Op 21 mei, 6 uur in de ochtend, rijd ik Amersfoort uit, fiets achterop. De vroege zondagmorgen is een van de weinige momenten van de week dat het stil is in de stad, ik rijd met het raam open om de sfeer te voelen. De snelweg op, nu met Rammstein op de speakers (Benzin, heel hard, en ik ben weer eeuwig jong en bezit de wereld) om goed wakker te worden. Twee uur en een kwartier later sta ik in Gulpen. Ik vraag een man die z’n terras aan het klaarzetten is voor de verwachte bezoekers of ik hier mag parkeren. Vreemd genoeg schaam ik me voor m’n accent. Ik voel me een Hollander, zo eentje die hier in het weekend komt fietsen en eenmaal weer thuis Limburgers reserve-Belgen noemt. Een Hollander die welkom is, maar hier niet thuishoort. Terwijl ik, hoe meer ik me al fietsend en bloggend bezin op m’n verleden en afkomst, me steeds verbondener voel met Limburg en de Limburgers. Diep in m’n hart ben ik van hier. Ik durf niet plat te praten, uit angst door de mand te vallen, hoewel ik het goed kan. Wèt geer of ich hiej maog parkere? Ik blijf incognito. Een reserve-Limburger. Die hier gelukkig inderdaad mag parkeren. Ik zet m’n gps aan en stap op. L’aventure commence.
Concentratie
Als ik het perfecte fietsweer zou mogen samenstellen, draaiend aan de knoppen op het grote regelpaneel van de weergoden, dan maakte ik het nog geen 20 graden, met een heel licht briesje (kracht 2), wat sliertjes bewolking en geen felle zon. Dat weer is het vandaag. Ik fiets over lege, smalle asfaltwegen de velden en de bomenrijen in. Op een beschutte parkeerplaats halen wielrenners hun fiets uit de auto. Boerderijen liggen verspreid over het glooiende en plooiende land, in de nerven ervan stromen beken, op de heuvelranden gaan stukken bos hun eigen gang. Vogels zingen boven alles uit, er is herrie in de hagen. Een schaap leunt tegen een hek, in de schaduw van bomen op een opgeruimd erf. In een dorp suist een groepje wielrenners de helling af, dicht op elkaar en elkaar waarschuwend. “Hier rechts!” “Tegen!” Roepen, sturen, snel reageren en bij elkaar blijven. Zo’n groep heeft iets nerveus, maar ze hebben er lol in. Deze dag is te mooi om er niet van te genieten.
Geld
Ik nader de grensstreek. In de buurt van Slenaken begint een ander Limburg. Het geld komt hier vakantie vieren. Elke vierkante meter ademt toerisme. Campings, hotels met mooie tuinen, nette hofjes en uitspanningen. Bij een herenboerderij kun je romantisch trouwen. Een grote gele Ferrari glimt naast een wit bepleisterd hotel met grote sierletters. Een Belg, allicht. In het land van Calvijn rijdt men geen Ferrari’s, zelfs niet in het zuiden. Geld mag zichtbaar zijn, maar met een rechtvaardiging. Een Tesla, want dat is milieuvriendelijk. Een terreinwagen, want dan kan je via de achtertuinen naar de Albert Heijn. Volgens een bordje naast hotel Klein Zwitserland is het nog 441 kilometer naar Zwitserland. Maar dan wel achterop de gans, als Niels Holgersson, anders red je dat niet. Een van de plekken in Nederland waar je nog fris gekapte mannen hun trui met de mouwen aan elkaar geknoopt om de schouder ziet dragen. Met een lichtblauw of roze overhemd met kleine ruit en zonder de tragiek van de lichtbruine puntschoen onder het donkerblauwe pak. Dit is geld met een ander uniform dan van de autoverkoper of de jonge carrièremaker. Maar een uniform blijft het.
Held
Via de Grensweg rijd ik ongemerkt de Belgische Voerstreek binnen. Behorend tot het Nederlandse taalgebied en de provincie (Belgisch) Limburg, maar ingesloten door de Franstalige provincie Luik. Vanaf hier naar het zuidoosten houden de wonderlijke taalgrenzen niet meer op, lopend over stukken land die de laatste honderd jaar meerdere malen van staat wisselden, maar waarvan de bewoners gewoon doorgingen met te zijn wie ze waren, welke vlag er ook op het stadhuis wapperde.
Een monument naast de weg herinnert aan de heldhaftige caporal Geury, korporaal te fiets, die met zijn mitrailleur dekking gaf aan zijn terugtrekkende eenheid en zelf sneuvelde op de dag dat in Nederland de eerste Duitse para’s uit vliegtuigen vielen. Stroomleidingen lopen via palen en torentjes bovengronds, op heuvels draaien traag de slanke witte wieken van grote molens. Ik ben in een ander land. De weg naar Henri-Chapelle (Hendrikkapelle) gaat omhoog naar het Plateau van Herve, op zo’n 340 meter. Ik dender over het lage deel van de weg, waar jarenlang regen en ijs zich verzameld hebben en de weg compleet is stukgereden, vooral waar bomen langs de weg de zon tegenhouden. Een zwart glimmend ding op vier wielen komt met grommende motor en 200 km/uur voorbij, maar dat laat een groep druk pratende wielrenners in identieke outfits ijskoud. Ze rijden midden op de weg, alsof de hele wereld om hen heen echt wel begrijpt dat een peloton fietsers z’n eigen kosmos creëert, met z’n eigen wetten en – vooral – volledige onkwetsbaarheid. De belevingswereld van wielrenners is mij soms een compleet raadsel.
Konditorei
Voorbij Henri-Chapelle valt de drukte weg. Via verlaten landwegen en fietspaden bereik ik Eupen, in een vouw van het landschap. Opnieuw een ander stuk België. Als ik niet beter wist, zat ik nu in Duitsland. De terrassen bij de vele Konditoreien zitten vol bezoekers die Torte en Käsebrötchen eten, net als een Nederlander die bedenkt dat hij hier anderhalf jaar geleden met z’n oudste zoon zat, op weg naar Luxemburg-stad. Ik bestel een extra broodje voor Dirk en pak dat voor hem in. De manden met brood, de taartjes, de geuren, de frisse bakkersdames, het opgeruimde en beschaafde. Goeie koffie. Roomboter op het broodje met een dunne harde korst en een zachte binnenkant. En een stoel en een tafel om het buiten op te eten. Een echte Duitse Konditorei zit voor fietsers heel dicht bij de definitie van paradijs.
Dit was ooit Duitsland, en het is Duitsland gebleven wat de mensen betreft. Na de Eerste Wereldoorlog hadden België en Frankrijk zo de pest aan het keizerlijke Duitsland, verantwoordelijk voor de onvoorstelbare schaal van de verwoesting en het verlies aan mensenlevens tijdens de Grote Oorlog, dat ze Duitsland geografisch gezien plukten. Wat nu de Oostkantons zijn, behoorde vóór 1920 tot Duitsland. “Und nach dem Ersten Weltkrieg haben die Belgier das einfach geklaut” zei ik vorig jaar tegen een restauranteigenaar, toen het ging over de historie van Duitstalig België. “Ja, genau.” Maar wraak leidt altijd tot wederwraak, zoals de Belgen en heel Noordwest-Europa minder dan twintig jaar later zouden ervaren.
Laatste hoogvenen
Eupen is een belangrijke uitvalsbasis voor de Hoge Venen, aan de noordrand van het grote natuurgebied met daarin een van de laatste hoogvenen van Europa. Drassige gronden, bossen en hier en daar een verzameling huizen en boerderijen. De route gaat er dwars doorheen. Omhoog, de stad uit, naar de Wesertalsperre, een stuwmeer en -dam middenin het bos. De weg wordt fietspad, een slagboom filtert het verkeer tot alleen tweewielers overblijven. Over dit pad loopt ook de route van Paul Benjaminse naar Rome, onderweg maak ik een foto die ik in 2015 met Dirk maakte en in 1999 toen ik met Elsbeth op weg was naar Nepal. Die route wil ik een keer helemaal fietsen, zonder onderweg af te zwenken naar Luxemburg-stad of naar het zuiden van Frankrijk.
Het zijn bijna allemaal e-bikes die me tegemoet komen, met niet-meer-zo-jonge berijders die zijn ingepakt alsof ze vanmorgen het verkeerde weerbericht hebben gelezen. De vrouwen met een blik alsof ze bezig zijn met een Missie, de mannen alsof ze dit van hun vrouw moeten. Zouden ze het wel leuk vinden? Maar uiteindelijk fietsen we hier allemaal en maken deze meidag mee. De natuur die het uitschreeuwt van groen en geuren, het zonlicht dat figuren tekent op de bosgrond, de wolken die temperen en verkoelen. De wereld is tegelijkertijd ver weg en heel dichtbij, waar je hem kunt voelen en ruiken. Ziedaar de essentie van fietsen.
Dak van België
Het pad gaat gestaag omhoog tot zo’n 525 meter, daalt een stukje, tikt bij Ternell (in Haus Ternell kun je in blokhut-sferen goed eten) even de bewoonde wereld aan en gaat dan de echte venen in. Het fietspad wordt bosweg en klimt opnieuw, door stukken Zweeds aandoend landschap. Sparren, berken en kale stukken waar nog niet zo lang geleden het hout is geoogst. Het weer blijft prachtig en is dat hier al een tijdje, de weg is droog. E-bikers en wielrenners komen hier niet, ik heb het bos bijna voor me alleen. Links en rechts worden de venen zichtbaar, met verdroogd gras op een dikke laag ingeklonken plantenresten. Dit is het dak van België, m’n gps geeft 640 meter aan. Een paar boskilometers verderop ligt het Signaal van Botrange, met 694 meter het hoogste punt van het land. Ik stap even af. Bos, stilte, geen mensen, geuren van de grond. Mijn biotoop, ik voel me gelukkig dat ik hier met m’n fiets sta. Lang hoeft het niet te duren, het moment is geplukt. Ik rijd verder, ik moet nog naar Aachen.
Verborgen
Bij Sourbrodt, nog geen half uur fietsen verder, kom ik het bos weer uit. Het landschap ligt open voor me en heeft al niets meer te maken met Gulpen, Herve of Eupen. Een stukje verderop zou ik linksaf de Vennbahn op kunnen gaan, maar die moet nog even wachten. Een paar kilometer verder ligt een vliegbasis, Elsenborn, die me intrigeert. Mijn vader was ooit ground liaison officer bij 312 squadron op vliegbasis Volkel, nog in de tijd dat ze met F-104’s vlogen. Als jongen mocht ik soms mee naar het nachtvliegen. De vliegers met hun groengrijze overalls met 100 zakken en kaartenhoes op het bovenbeen, de betonnen shelter waar de crew chief het vliegtuig gereed maakte, het huilende geluid bij het taxiën, de afterburner die lange geel-met-blauwe vlammen uitstootte als het toestel in beweging kwam. Magisch. Hier in België hebben de bases voor mij iets Area 51-achtigs. Wat gebeurt er op de betonplaten en de gebouwen achter de bomen? Op een rotonde staat een tank die ik niet thuis kan brengen, de weg erachter gaat naar een groot legerkamp. Linksaf kom ik langs een start- en landingsbaan, verborgen in het groen. Het is er net zo stil als in het bos. Even verder ga ik dan toch de Vennbahn op.
De Vennbahn
De tocht krijgt opeens een ander karakter. Fietste ik tot nu toe alleen, klimmend en dalend, langs bossen en velden en over zand en grof asfalt, de Vennbahn maakt daar resoluut een einde aan. Jaren geleden al, toen ik een keer in het donker aankwam op een kampeerterrein, kreeg ik van een medekampeerder de tip om ‘de Vennbahn’ te fietsen. Een gons-woord onder vakantiefietsers, zo bleek. Ooit (vanaf 1889) bedacht en gebouwd als een vrachtspoorverbinding tussen de industriegebieden in Aachen en Troisvierges (Noord-Luxemburg), heeft het voormalige spoorbed tegenwoordig een functie als langeafstand-fietspad, de Vennbahnradweg. De geschiedenis van het spoor volgt die van de Belgische Oostkantons. Bij de aanleg liep de spoorweg helemaal door Duitsland, maar na het geschuif met grenzen na de Eerste Wereldoorlog loopt het spoorbed nu formeel helemaal over Belgisch grondgebied, ook waar het spoor stukjes Duitsland doorkruist. Tijdens Eindhoven-Dinant-Maastricht maakte ik kennis met spoor-fietspaden in België, maar de Vennbahn – (Hoge) Veenspoor – is van een andere orde. Een blik op de website zegt alles: er is veel werk gemaakt van dit 125 kilometer lange fietspad. Nog niet alles is klaar, delen van het tracé bestaan uit onvervalst hotsebots-gravel en nog niet alle plannen zijn uitgevoerd – het is de bedoeling dat er een toeristentrein gaat rijden op een nieuw aan te leggen stuk spoor. Maar een fenomeen is het. Meer naar het zuiden heb ik delen van de Bahn met Dirk gefietst, maar het stuk vanaf Sourbrodt tot Aachen dat nu voor me ligt (zo’n 60 kilometer) ken ik nog niet. Het wordt direct stil onder mijn banden, het asfalt is van biljartlaken-kwaliteit. Ik passeer twee vakantiefietsers, de eerste vandaag. Mmm. Eigenlijk best lekker, na alle gedender op boswegen even een stuk raggen op rimpelloos vals plat.
Met pensioen
Dat lukt. Raggen, zoeven, een stevig aantal kilometers maken om vanavond niet al te laat aan te komen. Het pad blijft van een perfecte kwaliteit en loopt langs achtertuinen van dorpen en door grote stukken bos. Groene vlakken waar het fietspad een weg kruist. Hier en daar liggen nog stukken rails, bij overgangen en voormalige stations staat spoormaterieel dat met pensioen is gegaan. Wagons en locs, bedekt met graffiti en groene aanslag, een enkele keer omgebouwd tot rustpunt met terras. Museumstukken die het fietspad kleur geven, maar ook iets schrijnends hebben, als in de steek gelaten voertuigen die de vergankelijkheid van belang en betekenis duidelijk maken. Om de zoveel kilometer zijn overdekte rustpunten gebouwd, met tableaus die de geschiedenis van het voormalige spoor vertellen. Op het pad komen me fietsers tegemoet met een strakke blik vooruit (what happened tot ‘hello’?), donkerkleurige outfits en dezelfde fietstassen. Het Vennbahn-geheim moet zijn uitgelekt. En dan gebeurt waar ik niet op hoopte, maar wel al rekening mee hield. Ik begin me stierlijk te vervelen.
Helden
Op een van de rustplaatsen zoek ik een nog leeg bankje op om bij te tanken. Het weer is nog steeds mijn vriend, ik voel me sterk, de tocht is over de helft. Maar er knaagt iets. Een ouder echtpaar stapt van hun fietsen af. Ik kijk, maar zie geen accu’s. Als vanzelf ontstaat een aangenaam gesprek, bevrijd van het opbiedend vergelijken van plannen en prestaties. Het zijn mensen uit de streek, die even gemakkelijk switchen tussen Duits, haperend Nederlands en – wed ik – Frans. E-bikes vinden ze maar niets, ze willen echt bewegen en omdat ze tegen de tachtig lopen fietsen ze regelmatig stukken Vennbahn omdat ze daar uit de voeten kunnen. Lekker door de natuur en voor hun fietsen en conditie goed te doen. Helden vind ik het, die de lol vinden waar veel van hun leeftijdgenoten hem niet eens zoeken.
Ik word er gelukkig van, van zoveel positiviteit. Tegelijkertijd wordt het me duidelijk dat ik klaar ben met de Vennbahn. Wat deze mensen zoeken is hier beslist te vinden, maar voor mij is het niet genoeg. Ik mis het avontuur en heb het vlakke, het gecultiveerde en de – in mei nog bescheiden – drukte wel gezien. Ik had gehoopt op wat meer afwisseling in het landschap, op plekken waar je normaal gesproken niet komt en die de spoorlijn heeft ontsloten. Het is niet anders. Met het oudere echtpaar in gedachten geef ik mezelf op m’n donder: niet zeuren Peeters, het is een prachtige dag, fietsen met die handel! En aldus geschiedt.
Aachen
Op het valse plat richting Aachen vestig ik een nieuw persoonlijk wereld-uurrecord-met-beperkte-bagage, de wereld vliegt aan me voorbij. Bomen, dorpen, spoordijken langs weilanden. Het station van Raeren dat eruitziet alsof het in het voormalige Oost-Duitsland staat, na de val van de muur. Van die gebouwen waar de procedure ongeorganiseerde vlucht met succes is toegepast, met achtergelaten machines en raamkozijnen waaruit bomen groeien. Dichter bij Aachen een enkele brug met weids uitzicht. Het fiets-asfalt krijgt last van dwarsrichels waar ik gek van word. De eerste tieners op omafietsen en met telefoons in de hand verschijnen, ik nader de grote stad. Daar lost de Vennbahn stilaan op in de bebouwing en is het zoeken om in een stille steeg het voormalige spoor te herkennen. Ik eet döner kebab in een Turks restaurant, en waan me weer in Anatolië (‘Toerkai im August niks viel heiss!‘ Terwijl het water op je rug staat en je kerntemperatuur de veertig graden raakt. Maar wat een vreselijk gaaf land om doorheen te fietsen. Heimwee, heimwee…).
Aachen is de stad van de dom, ik hoop dat de route erlangs komt want die wil ik zien. Zonder om te rijden, want de klok tikt verder en voor Gulpen moet ik nog een stuk. Ik hoor zwaar klokgelui en sta er plotseling voor, op een bijna leeg kasseienplein. Hij is groot, maar de plek voelt intiem omdat de stad de kerk als een sjaal omgeeft. Leuke winkels, terrassen, historie waar je maar kijkt. Hier zou ik een middag door kunnen brengen, maar ik neem genoegen met een paar minuten. De Vennbahn, wat ik er ook van vond, heeft de dom als kroon. Die ik niet had willen missen.
In het zachte avondlicht fiets ik het laatste stuk naar Gulpen. Door het inmiddels zo vertrouwde landschap met golvende wegen en stille dorpen. De wielrenners zijn allemaal naar huis, het avondeten al lang achter de kiezen. Op een terras zitten nog enkele bezoekers na te genieten van deze bijna-zomerdag. Een rij koeien staat lijzig te kauwen in hun open stal waarover het laatste licht van deze dag strijkt. Ik ben een tevreden mens, wat een mooie tocht. Het is ongelooflijk waar ik in één dag en in 147 kilometer allemaal langs gefietst ben. Wat een feest was vandaag. Ik start m’n VW-bus en rijd de weg op. Terug naar Holland, terug naar het noorden. Een beetje pijn doet het wel.