Laat voor het eten

Fietsverhalen en fietsinformatie

Vier seizoenen fietsen | Januari

Foto hierboven: 19 januari, de eerste sneeuw die blijft liggen.

Vrijdag 5 januari

Kerstvakantie. Elsbeth gaat vandaag toch naar school om alvast naamkaartjes te maken en dingen voor te bereiden voor maandag, als het spul weer naar school gaat. Echtere juffen bestaan niet, ze zorgt voor haar kleuters. We hoeven niet om zes uur op, om kwart voor tien fietsen we weg. Het regent licht, maar ik heb geen zin om mezelf in regenkleding te verpakken. Het is maar drie kwartier heen, drie kwartier terug, m’n Windstopper-jas houdt het meeste tegen, m’n dikke nylon winterbroek is zó weer droog. Het is, als het KNMI gelijk krijgt, voorlopig de laatste echte regendag, vanaf morgen wordt het kouder en droger. Eindelijk.

Het fietspad langs de BW-laan ligt vol bladerenprut en grote plassen, zo nat heb ik het nog niet gezien. We waren de afgelopen week niet in Nederland maar in Frankrijk bij onze familie, voor het eerst niet met de auto maar met de inOui-TGV. Niet het verschrikkelijk saaie stuk A6 tussen Lyon en Dijon, niet achter het stuur op de nerveuze A31 tussen Nancy en Metz, maar verhalen schrijvend en lezend op m’n Macbook, terwijl het Franse landschap met 290 km/uur voorbijraast. Ik wil nooit meer iets anders. De wintertemperatuur in Loriol is dezelfde als in Nederland, maar de zon staat hoger en we hadden meerdere dagen zonder regen en met blauwe, frisse luchten. Zonder auto liepen we naar de Intermarché, 35 minuten over een keienpad, langs een jagershut en akkers, we roken het bos en voelden de winterzon op onze wangen. We raakten er uitgerust.

Op het betonpad langs het spoor komen we hardlopers tegen, net zo nat als wij en net zo buiten – toch – als wij. We groeten elkaar, niet als lotgenoten maar als bondgenoten. De gemeente Soest heeft het pad geveegd, het glimt van de regen.

Ik rijd nog even langs de viswinkel in Bilthoven, waar ze de lekkerste makreelsalade hebben van het noordelijk halfrond en omliggende dorpen, en pik, terug in Den Dolder, de vaste terugweg naar huis weer op. Het eerste stuk door het bos, voorbij Altrecht, heeft betekenis gekregen. Ik stop, maak een foto, zet Einaudi op, fiets met geluk op m’n gezicht tussen de natte kale bomen door. Het is een troostbos geworden, een denkbos. Wat ga ik in 2024 doen? Voornemens zijn iets van jaren geleden, toen plannen vrijblijvend waren omdat er toch nog vele jaren zouden volgen waarin ik ze zou kunnen uitvoeren. Die vele jaren heb ik hopelijk nog, maar het zijn er minder geworden, m’n levensloop zal de biologie moeten gehoorzamen, als ik kies voor vrijblijvendheid worden voornemens weer de dromen waarmee plannen beginnen. Ik ga me niets voornemen, ik ga doen. Dingen met deze website, met schrijven, met fietsen. Of er een zomertocht komt zal afhangen van het examenjaar van oudste zoon Dirk, ik wil er voor hem zijn als hij me nodig heeft. Misschien ga ik weer naar Rome, dit keer met Reitsma, daar heb ik geen lange voorbereiding voor nodig. Misschien een rondje Praag. Het zal naar het oosten of het zuidoosten gaan. Het zal over ontdekken gaan. Ontdekken – bewegen – vrij zijn. De drie werkwoorden van het maken van een tocht.

Het beton glimt, een goederentrein komt voorbij. Fietspad (doorfietsroute) tussen Amersfoort en Soestduinen.

Vrijdag 12 januari

Bij het wegrijden is het een paar graden boven nul, met wat ik aanheb heb ik daar geen last van. Waar ik wel last van heb gebeurt in m’n hoofd. Eergisteren fietste ik een rondje Otterloo en kwam ongelukkig thuis. Op de Eder Heide (waar ik op weg naar Berlijn fietste) liepen vóór me op het betonnen fietspad een man en een vrouw. Naast elkaar, zodat ze samen de volledige breedte van het pad innamen. Ernaast loopt een brede zandweg waarover je goed kunt lopen, zonder modder of mul zand. Ik heb m’n les geleerd – ik heb een hekel aan herrie maken, maar soms moet het – en bel. En nog eens. Nog een keer. Geen reactie. Aan fietsers of wandelaars die geen enkel besef meer lijken te hebben van het bestaan van een wereld buiten henzelf erger ik me wild, gloeiende, gloeiende… Maar ik, edelmoedig en verstandig als ik ben, besluit het koppel te behoeden voor langdurig letsel en dender links langs hen heen, door de berm. M’n veldrij-training heeft een onverwacht, maar afgetekend nut. De vrouw schrikt zich rot, ik kijk achterom en zeg “sorry, maar ik heb echt drie keer gebeld!”. Waarbij ik, bij wijze van visuele ondersteuning, drie gehandschoende vingers opsteek. “Bel dan even!” roept de man boos. Ik herhaal m’n verontschuldiging. En fiets met een enorm rotgevoel verder, een gevoel dat kilometers lang bij me blijft. Nu, op weg naar Den Dolder, op een donkere ochtend in januari, is het nog steeds niet helemaal weg.

Als me op fietstochten iets overkomt is het niet de negatieve gebeurtenis die me bijblijft, maar hoe ik ermee ben omgegaan. In dit geval is het niet het koppel dat het fietspad blokkeerde, maar mijn reactie daarop. Terwijl ik doorfietste, eergisteren, kwam een boosheid in me boven als een lavastroom die door de aardkorst heen breekt. Giftig was ik, giftig. Al snel kreeg ik in de gaten dat het niet alleen boosheid was, maar ook het overschreeuwen van m’n eigen schuldgevoel. Spijt over hoe ik reageerde, het besef hoe ik dat beter had kunnen doen. Als ik had geremd en “joehoe!” had geroepen was ik ze beslist met een lach gepasseerd, hadden zij zich verontschuldigd, had ik “geeft niet” gezegd en hadden we ieder onze weg vervolgd. Nu ben ik boos op hen en op mezelf, vooral op mezelf.

In de tochten van de afgelopen jaren, jaren die ongeveer samenvallen met het bestaan van deze website, heb ik al fietsend naar mezelf gekeken, naar m’n verleden en naar de invloed ervan op het nu. Ik heb dingen naar boven gehaald en herkauwd, soms met kwaadheid, vaker met verdriet. Dat heeft iets met me gedaan. Er is rust in me gekomen, als een bootje dat niet langer schommelt door de boeggolf van een passerend schip. Ik wil niet langer boos zijn op de wereld. De schrijver in me heeft dat geobserveerd en door m’n fietsverhalen gevlochten. M’n boosheid, daar op de Eder Heide, voelde als een terugval.

Op de terugweg van Den Dolder naar Amersfoort laat het me niet los. Waarom werd ik zo boos? Ik weet het antwoord. Omdat het me teveel was geworden, het gevoel als fietser te moeten inschikken voor de gemakzucht van een ander. Het had zich opgestapeld. Smalle straten waar in de spits supermarkt-bestelauto’s stilstaan, boodschappen bezorgend bij mensen die die boodschappen door anderen laten doen. Zij het gemak, ik het ongemak. De jagende, risico’s nemende voedselscooters met pizza’s of spareribs, gemak voor de bestellers, onveiligheid voor anderen. De mannen die eerst hun auto starten en daarna de ruiten krabben. Wijkbewoners die hun tweede of derde auto buiten de vakken parkeren, met bijna-fietsongelukken tot gevolg. Wandelaars die de volle breedte van een fietspad innemen terwijl er een goed voetpad is. Beton loopt lekkerder, pech voor de fietsers. Gemakzucht lijkt geen bescheidenheid te kennen, als een recht dat niet ter discussie staat. Ik heb steeds ingeschikt en gewacht, tot er iets barstte. No more. Daarom ging ik door de berm, geen zin meer om te remmen, te wachten en dan pas verder te kunnen. Pech als ze zouden schrikken. Vervolgens ben ik de boosdoener, ik had nog vaker moeten bellen. Aan hun kant geen verantwoordelijkheid, geen bescheidenheid.

En toch wil ik het niet. Confrontaties zijn onvermijdelijk in het samenleven van mensen, maar ik wil ze daar achterlaten. Ik wil ze niet meenemen op fietstochten, waarop ik de wereld als aangenaam ervaar, met wandelaars en fietsers die ik groet en die mij groeten, met de natuur in al haar schoonheid. Al fietsend voel ik me bevrijd van de ruis van het menselijk samenleven, de ruis die me niets brengt. Boos zijn hoort niet bij fietsen.

Het wordt licht om me heen, merels hippen weg naar de bescherming van een struik, in de verte knipperen rode lichten van een spoorwegovergang. In m’n hoofd zit nog een laatste vraag: waarom werd ik zo boos? Er lopen of fietsen wel vaker mensen in de weg, het leidt nooit tot iets vervelends. Ik fiets verder over het pad waar het laatste restje schemer tussen de bomen wegvlucht. Een man laat z’n hond uit, we zeggen gedag. Een duif vliegt op, m’n zware gedachten worden lichter nu ik ze op hun plaats kan leggen. Het is de winter die verder onder m’n huid gekropen is dan ik dacht. Het is het licht dat ik mis, het is de donkerte die schaduwen brengt op plekken in mij waar het de rest van het jaar licht is. Het is tijd voor het voorjaar. Ik wil niet meer boos zijn.

Het ecoduct vlakbij Den Dolder.

Vrijdag 19 januari

Elsbeth is al een uur weg als ik opsta en uit het raam kijk. Ik hoop dat… Oh ja, het ligt er nog, alles. Het lijkt alsof er meer bijgevallen is. Sneeuw. En het is kraakhelder vandaag, het komt allemaal samen, de beste ingrediënten voor een kleine wintertocht. Om elf uur heb ik een overleg met de gemeente Utrecht, bij de afdeling Stadsbedrijven op de Tractieweg. Nog geen dertig kilometer fietsen, maar ik trek er twee uur voor uit, niet wetende wat ik straks tegenkom. Ik douche en kleed me aan, verwachtingsvol alsof ik ver weg ga. Het jaar heeft maar een paar dagen waarop ik door de sneeuw kan fietsen. Geen prut of smurrie, echte sneeuw. Een dag als vandaag.

In de wijk moet ik lopen, schuifelend aan de randen van de klinkerstraten. Autobanden hebben de sneeuw samengedrukt tot ijs en de bovenkant daarvan gepolijst tot een spiegel waarop fietsen onmogelijk is. Op de fietspaden door de stad ligt zout, daar is de sneeuw verdwenen.

Ik fiets hetzelfde stuk naar Den Dolder als op elke vrijdag, via het strakke beton van de doorfietsroute tussen Amersfoort en Utrecht. De sneeuwlaag is vers, met alleen fietsbandensporen. Sneeuwfietsen is een jaar geleden, ik moet het gevoel terugkrijgen van waar ik op m’n hoede moet zijn en waar dat niet hoeft. Ik passeer een vrouw die geconcentreerd over de witte laag fietst. “Het kan net, maar het kan!” zeg ik in het voorbijgaan. “Blij dat ik niet de enige ben die dit een beetje spannend vindt” antwoord ze. “Nee hoor, echt niet!” stel ik haar gerust.

Stilaan krijg ik het gevoel terug en geef ik gas. Op sneeuw kun je goed fietsen. Gladheid komt doordat zich een dun laagje water op ijs of verijsde sneeuw vormt. Op dat laagje ga je glijden. Schaatsen is gebaseerd op dat principe: door de hoge druk van de smalle metalen schaats smelt het bovenste ijslaagje en glijd je over het oppervlak. Als het goed onder nul blijft en de sneeuw, als die verijsd is, niet smelt door de zon of de druk van banden, kun je er zonder problemen op fietsen. De stroefste sneeuw is vers en koud. Een beetje zoals nu. Met de zon die opkomt en de halfwitte wereld om me heen is het feest vanmorgen. Winterfietsfeest.

Verse en koude sneeuw langs het spoor naar Den Dolder.

Vrijdag 26 januari

Terwijl ik nog in bed lig hoor ik het al: regen. Geen gedruppel, gemiezer of gedrizzle. Echte regen, alles moet aan. Als ritsen en klittenband dicht zitten ben ik onkwetsbaar geworden, geen water kan me meer deren. Op de hoek met de Daam Fockemalaan heeft het maandagmorgen gebrand, ik zag de alarmeringen. Een rieten dak heeft in brand gestaan en is ingestort, maar ze hebben ‘m gehouden, het dak van de woning ernaast zit er nog op, de branduitbreiding is gestopt. De geur is onmiskenbaar, de geur van ellende. Ik herinner me de rietenkap-brand waar ik als bevelvoerder de inzet mocht doen, geschaduwd door een ervaren bevelvoerder omdat ik nog in opleiding was. De bewoners die ontredderd op straat stonden en me, toen ik even naar buiten kwam, vroegen om binnen een map met verzekeringspapieren te halen. In de woonkamer stond een paar centimeter bluswater, op de slaapkamers lagen natte knuffels op de grond. Op zolder keek ik door zwarte gaten naar buiten, waar collega’s bezig waren het rieten dak uit te halen, de enige manier waarop je zo’n brand effectief kunt blussen. De vernieling, de verbrande spullen, de volgelopen plafondlampen. Een woningbrand is een opgave als je uit die rode auto stapt, een nachtmerrie als je er woont. Als brandweerman kan zo’n inzet voldoening geven, maar ‘leuk’ is iets anders.

Fietsend in de regen zegt Elsbeth “dapper hoor, dat je nu meefietst!” “Jij doet dat toch elke dag?” antwoord ik. “Ja” zegt ze, “maar ik doe het omdat het moet”. ‘Ik fiets zelden omdat het moet’ denk ik, maar begrijp wat ze bedoelt. Niet ‘ik moet fietsen omdat we geen auto hebben’, maar ‘ik moet ook fietsen op dagen dat ik liever een keer had overgeslagen of op momenten dat ik liever de bui had afgewacht’. Die mogelijkheid heeft ze niet, haar kleuters wachten niet.

Omdat het regent is het drukker op de weg, meer mensen gaan met de auto. Bij de spoorwegovergang staat een rij wachtende auto’s, er voorbij staat nog zo’n rij. Ik herinner me hoe dat voelt, het voortdurende wachten en de verstopte wegen. Hier fietsend gebeurt dat buiten mijn beleving. Geen ergernis en geen wachten. Ik fiets, op een enkele oversteek na, overal tussendoor. Door het bos, langs het spoor, op plekken waar auto’s niet eens mogen komen. Ik ervaar het onderweg zijn als meer dan iets noodzakelijks. In een auto kun je niets anders doen – tenzij je jezelf wijsmaakt dat je al bellend net zo alert en veilig bezig bent. Het is niet meer dan een verplaatsing, in anderszins verloren tijd. Op de fiets kijk ik om me heen, denk ik na en ben ik buiten. De inspanning brengt me ontspanning, wat ik heb kunnen overdenken brengt balans die zelden door ergernis wordt verstoord.

Op het betonnen fietspad is de gestreepte midden-wegmarkering grotendeels ver-Minecraft, de witte laag is tot kleine vierkantjes verpulverd. De sneeuw en vorst van vorige week hebben een tol geëist. Voorbij Soestduinen houdt de regen geleidelijk op. De vogels hebben dat veel eerder door dan ik, een klein ochtendconcert begint in bomen en struiken. Het ochtendconcert van zomermorgens op een lange tocht, als ik bij het eerste licht wakker word en nog even verder slaap. Het gaat allemaal weer gebeuren. De zon zal sterker worden, het licht zal terugkeren en het donker verdrijven, aan de wekenlange regen komt een keer een eind. Nu is het donker en nat. Voor het gevoel, het ritueel van het samen naar haar school fietsen, maakt dat niet uit. Ik heb deze ochtenden lief.

De winter | februari 2024

Tussen Den Dolder en Soestduinen.

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.