Foto hierboven: krokussen in de berm, Den Dolder.
Vrijdag 1 maart
Vandaag begint de meteorologische (weerkundige) lente. De astronomische (sterrenkundige) lente begint over negentien dagen, als de zon recht boven de evenaar staat. Bij het opstaan is m’n bewustzijn zwaarbewolkt. Gisteravond Dirk geholpen met een opdracht voor de toelatingselectie tot Bouwkunde aan de TU Delft. Ik lag daarna zeker een half uur wakker, m’n gedachten vonden geen rust. Honderd kleine taken op m’n lijst, twintig plannen die me te langzaam in daden veranderen, vijf ambities waar te weinig van komt. Dingen die ruimte innemen in m’n hoofd en daar de geluksadertjes verstoppen. Ik fiets weg met een vol hoofd, het is half licht, er valt een lichte drizzle.
Ik ben uit balans. De afgelopen dagen heb ik video’s gekeken van fietsers (zoals Jamie en Ben of Jenny en Andrew) die hun spullen verkochten, thuis achterlieten en weggingen. De tranen rolden over m’n wangen, zo sterk is het verlangen. Naar touwtjes doorknippen en alles opzeggen, niemand meer die iets van je moet. Vrij zijn. Fietsen met de seizoenen als leidraad, de geldigheid van visa is het enige dat je bindt. Het gevoel ten volle te leven, met alle zintuigen die je hebt. In de aanloop naar onze reis werd de hoeveelheid spullen steeds kleiner. Als een drone-foto waarop je te zien bent met in een grote cirkel om je heen alles wat je in je leven verzameld hebt. Die cirkel werd kleiner toen ik m’n flat opzegde, m’n spullen opsloeg en bij Elsbeth ging wonen. Nog kleiner toen we ook die spullen opsloegen. Totdat, nadat we de allerlaatste dingen bij familie achterlieten, op die foto alleen Elsbeth en ik, twee fietsen en een paar fietstassen stonden. Dat werd onze wereld, daar deden we het twintig maanden mee. Zo vrij van ballast heb ik me daarna nooit meer gevoeld.
De miezer verdwijnt, de lucht wordt helderder, het licht sterker. Bij de spoorwegovergang van de Paltzerweg maak ik een foto van de verkleuring van de lucht, aan het eind van het spoor komt de zon op. In bomen om me heen hoor ik spechten kloppen, het lijkt alsof in de koele morgenlucht de geluiden zuiverder klinken. Het zijn de enige in het stille bos. Zo heeft het wel eens gevoeld als ik op een tocht ’s morgens uit m’n tent kroop, een moment waarop ik alleen was met de bomen en de vogels. Het vaagt m’n neerslachtige stemming weg, zoals een herfststorm met wolken doet. M’n hoofd wordt licht.
Straks ga ik samen met een collega-vrijwilliger van de Fietsersbond de werkstukken van een 2VWO-klas beoordelen. Maquettes waarmee groepjes scholieren hun oplossing presenteren voor een fietsknelpunt op de route van huis naar school, in onderzoeksproject Veilig naar school fietsen waarbij we als Fietsersbond fictieve opdrachtgever zijn. We stellen vragen en geven complimenten aan jonge fietsers die, eenmaal volwassen, de wereld misschien niet alleen vanuit de auto zien.
Op de terugweg zet ik Einaudi op, de soundtrack van de film La Petite. De muziek doet me dromen van tochten dichtbij en ver weg, m’n wereld in een paar tassen, de wereld zo groot dat ik er in kan verdwalen. Aan de hemel staan vegen witte wolk met strepen lichtgrijs, in de verte zie ik stukken blauw. Het is aangenaam fris, koud is een te groot woord. Een heerlijke ochtend.
Vrijdag 8 maart
Ik verslaap me. Als ik beneden kom heeft Elsbeth haar jas al aan, ze gaat wat eerder weg omdat ze op school dingen klaar moet zetten. Het heen en terug naar Den Dolder is een veel te leuk ritueel, ik ga alsnog. Ik drink snel een kop koffie, eet een banaan en fiets om tien over zeven weg. Het is helemaal licht, al zit de zon nog onder de horizon. Het is koud, echt koud, vannacht heeft het gevroren, ik heb handschoenen en m’n winter-fietsjas aan. Op de BW-laan komen me fietsers tegemoet met de capuchon dichtgesnoerd om hun hoofd. Dat doe ik niet, ik wil alles kunnen zien en horen, m’n kop in de lucht, ook al is die koud. Iemand krabt een autoruit, een auto toetert, een andere auto keert met veel gesteek. Op de fiets heb ik nergens last van.
Op het fietspad langs het spoor komt achter me de zon op. Het oranje licht opent een luikje. In m’n hoofd hoor ik “Some saw the sun”, de eerste regel van Atlas, Coldplay. Ik zet het op en ben terug in maart 2016, in de Adirondack-trein tussen Penn Station (New York) en Montréal, tien uur in de trein voor… was het 58 dollar? In Montréal ben ik delegate op het ISTSS, een tweejaarlijks symposium over tunnelveiligheid. Ik had naar Montréal kunnen vliegen, maar koos voor New York, bleef daar een paar dagen en ging daarna met de trein naar Canada. Toen de trein aan de westkant van Manhattan bovengronds kwam en de Hudson naar het noorden volgde vroeg ik me af wanneer de stad, die ik kende van een marathon en twee symposia, op zou houden en Amerika zou worden. Hoge kantoren werden huizenblokken, daarna buitenwijken. De stad doofde uit, langs het treinraam schoten bomen, dorpen en bevroren meren met sneeuw voorbij. De trein stopte kort in Poughkeepsie, op een kale boomtak zat een bald eagle. De conducteur was net langs geweest, hij had eenzelfde pet op als Tom Hanks in The Polar Express. Op m’n laptop keek ik de tweede film van The Hunger Games, Catching Fire, met aan het einde de scene waarin Katniss Everdeen bijkomt op een bed. Ze vraagt aan Gale, die naast haar zit en voor haar zorgt, hoe de plaats waar ze is opgegroeid een vergeldingsaanval heeft doorstaan. “There is no District Twelve” antwoordt Gale. Alles, de plek van haar jeugd, is weg. Verwoest. Op haar gezicht verandert verdriet in boosheid, dan in vastberadenheid. Ze wordt de Mockingjay. Op dat moment begint, met de aftiteling, Atlas van Coldplay. Ik keek op en was even nergens, en voor even overal. Ik zat diep in het verhaal dat nu een nieuwe fase inging. Ik zat in een trein door een na-winters Noordoost-Amerika en voelde me heel ver weg.
De Adirondack-trein wordt weer fietspad. In het bos hoor ik een specht, niet de eerste vanmorgen. Een fietser komt me voorbij, even later haal ik er een in. Een vriend van me, die dit elke morgen fietst op weg naar zijn werk in Utrecht, zei dat er nu veel meer mensen op het fietspad zijn. Vanaf begin maart gaan mensen weer fietsen naar hun werk. Ik zie hetzelfde, het aantal is misschien wel drie keer zoveel. In het oranje zonlicht, fietsend door het bos, ben ik een gelukkig mens. Het is onbewolkt, vandaag wordt een prachtige dag.
Vrijdag 15 maart
Bij het wegfietsen ben ik eigenwijs. Vijfhonderd meter verder gaat het alsnog regenen, flink, ik schuil onder een afdak en trek m’n regenjas aan. Bijna in het bos stopt het water, boven me drijven lichtgrijze wolken, daaronder worden witte wolkenvlokken zichtbaar. Langs het spoor vallen ze open als flarden gordijn waarachter blauwe lucht tevoorschijn komt. Ik zit vol energie.
Afgelopen week las ik in het NRC een artikel over vervoersarmoede. Ik dwing mezelf de laatste tijd ook de stukken te lezen over meningen en gebeurtenissen die onbehagen oproepen. Om andere standpunten te begrijpen en misschien de mijne te nuanceren. Ik ben uit sommige delen van de samenleving gestapt en ben er gelukkiger door geworden. Tegelijkertijd wil ik aangesloten blijven, ik zoek de balans.
Het artikel gaat over de keerzijde van het ontmoedigen van het gebruik van auto’s op fossiele brandstoffen. Er zijn mensen die afhankelijk zijn van de auto, maar niet het geld hebben om de overstap te maken naar elektrisch rijden. Omdat ze met hun brandstofauto steeds minder welkom zijn, kunnen ze straks nergens meer naartoe. Vervoersarmoede. Aan het woord is een horeca-ondernemer die nooit weet hoe laat hij ’s avonds klaar is. Dat kan zo laat zijn dat er dan geen bus naar huis meer rijdt. Hij is dus afhankelijk van zijn (niet-elektrische) auto. Zijn horecazaak is aan de andere kant van de stad. Aan de andere kant van de stad. We hebben het over een stad kleiner dan Amersfoort, niet over Londen en niet over Tokyo.
De krant, de journalist, de ondernemer, ze willen een andere kant van de mobiliteitstransitie laten zien en zo bijdragen aan de discussie. Dat doen ze niet, het voorbeeld deugt niet. Nergens in het artikel kom ik de fiets tegen. Waar blijft de kritische journalistieke vraag “kunt u dat stukje naar de andere kant van de stad niet fietsen?” Het lijkt een afhankelijkheid van de auto te bevestigen die niet reëel, maar aangeleerd is. Dat helpt niet. Het zou moeten gaan over mensen die werkelijk afhankelijk zijn van hun auto. Liftmonteurs op wie niemand die vastzit kan wachten, artsen die achterwacht zijn, hulpverleners, vrijwillige brandweermensen, mensen met een lichamelijke beperking. Om die mensen moet een hekje staan. Die moeten hun auto kunnen blijven gebruiken, linksom of rechtsom. Waar het over moet gaan is de 3,5 miljard autoritten van minder dan 7,5 kilometer die we in Nederland jaarlijks maken, de helft van alle autoritten. Er zijn mensen voor wie 7,5 fietskilometers niet doenlijk zijn. Laten we ook van hen afblijven. Dan zijn er nog steeds miljarden autobewegingen die net zo goed met de fiets of te voet hadden gekund. “Heeft u gewoon geen zin om te fietsen?” Die vraag had een kern van de discussie geraakt. Maar verworven gemak lijkt een mensenrecht geworden. No human being shall be denied, or shall have to abdandon once acquired, the ease and comfort of motorised transport. Zoiets. Ik ken de situatie van de man uit het artikel overigens niet, misschien is ook hij zo’n voorbeeld van iemand die werkelijk niet buiten de auto kan. Maar dan nog mis ik de vraag over de fiets, die helemaal niet mee lijkt te doen. Een gemiste journalistieke kans. Mobiliteitstransitie is meer dan de stap van benzine naar stroom en gaat ook over de vraag ‘is mijn huidige autogebruik nodig?’ Als die vraag niet gesteld wordt, staat over een aantal jaren een groot deel van de schaarse ruimte in onze dorpen en steden nog steeds vol met auto’s. Nog meer auto’s. Er zit alleen een stekker aan.
Op de terugweg staat de zon een stuk boven de horizon, de wolken zijn voor even verdwenen, de zon beschijnt de bomen waarop het lichtgroene mos als led-strips oplicht. Het geluk druppelt als via een infuus in m’n bloed. Het licht, het heerlijke licht. Ik ga langzamer fietsen om het te voelen, ik sta een moment stil en kijk de zon aan, “welkom, welkom terug”. Ik zet de soundtrack op van The imitation game, muziek van Alexandre Desplat. Fiets door het bos en door het licht, twaalf kilometer tot Amersfoort, een kleine vijfentwintig heen en terug. Elsbeth fietst het elke dag.
Vrijdag 22 maart
De handschoenen moeten aan. We naderen de laatste week van maart waarin het weer bij de dag leeft, net als in april. Er hangen dikke wolken waaruit het gelukkig niet regent, op weg naar Den Dolder vliegen we over de weg, met een flinke wind in de rug. Bij de spoorwegovergang aan de rand van het dorp staat een magnolia in volle bloei, de eerste tulpenblaadjes zijn al gevallen.
Na de juf een zoen te hebben gegeven fiets ik terug, via een fietspad door een kleine wijk naar het bos voorbij Altrecht. De krokussen die daar in het gras stonden zijn verdwenen, als je goed kijkt zie je alleen nog de sprieten waartussen de kleine paarse kelkjes stonden. Boven het gras wiegen nu blauwe druifjes. De eerste tekenen van het voorjaar zijn alweer verdwenen, de natuur gaat verder met een nieuw bedrijf nadat het doek van het vorige is gevallen. De magnolia’s waarnaar ik uitkeek bloeien tien dagen, daarna worden het bomen die ik de rest van het jaar niet meer herken. Ik zou het voorjaar vast willen houden, die bode van nieuw licht en leven. Het geluk dat de bloemen met zich meebrengen is kwetsbaar als spinrag, het is vervlogen voordat ik er gewend aan ben. Die kwetsbaarheid komt doordat ik het wil vasthouden en me verbind aan dit seizoen. De honger naar de lange avonden en het kunnen fietsen in een T-shirt is zo groot dat het bord deze weken veel te snel leeg is. In de zomer zal er meer licht zijn dan ik op kan, in het najaar zal ik de luwte van de zon weer koesteren.
Ik zet pianoconcert nr. 20 (KV 466) van Mozart op, gespeeld en gedirigeerd door Mitsuko Uchida. Fenomenaal. De harde tegenwind is koud, ijskoud. Voor het eerst in lange tijd ben ik blij dat ik thuis ben. Maart.
Vrijdag 29 maart
Goede Vrijdag. Geen school voor kleuters en kleuterjuffen, geen heen en weer naar Den Dolder voor kleuterjuffen en hun meefietsende mannen.