Foto hierboven: 13 oktober, de eerste verkleurde bladeren liggen op het pad.
Vrijdag 6 oktober
Om tien over half vijf word ik wakker en voel me uitgeslapen. Dat kan, als je om kwart over negen in je slaapzak ligt. Ik loop een stukje over het donkere veld en bewater het gras aan de oever van de Ognon. Op de picknickbank onder een partytent bij een kanocentrum stal ik m’n ontbijt uit. Ondertussen komt een vuilniswagen met felle verlichting de containers legen die naast het centrum en de net zo gesloten camping staan. De brander ruist. Ik heb ontdekt dat twee zakjes oploskoffie met 300 ml water samen de perfecte koffie maken. Als een prins zit ik te ontbijten. Gisteren had ik het voornemen om hier de lol van het fietsen te hervinden, dat is gelukt. Door de dunne wollen trui (merinowol van Uniqlo, in Nederland 39 euro, in Osaka nog minder, who needs Icebreaker?) bovendien goed geslapen.
Om twintig over zes fiets ik weg. Met 4-5 graden boven nul is het best koud, ik heb m’n handschoenen aan, blij dat ik zo slim was om die mee te nemen. Boven me glinsteren sterren in de laatste nachtlucht. Om half zeven breidt een lichtvlek zich uit boven de horizon, er is geen fietser gelukkiger dan ik. De ochtenden op deze tocht zijn een geschenk, elke dag weer. Langs de weg staat een bord met namen en richtingen. Ik kijk op m’n gps en dan op het bord, in de schemer speurend naar de namen. Ja, daar staat het, hier moet ik links: ‘Middellandse Zee’.
Vrijdag 13 oktober
De oktober-morgenlucht is zwart en nat als we de wijk uit rijden. Het regent. Ik kon regenbroek en overschoenen nog van de grond rapen, ik ben eergisteren teruggekomen van m’n tocht naar de Middellandse Zee, ik had nog niet al m’n spullen opgeruimd. Regen, het deert me vanmorgen niet. Na twee dagen treinen en gisteren een dag achter m’n Mac is het heerlijk weer buiten te zijn. Op een tocht leef ik dagen, soms weken, buiten, alleen maar buiten. In zomer, herfst, winter, elk seizoen. M’n lijf raakt eraan gewend, m’n hoofd herinnert zich de kennis over het lezen van wolken en het voelen van de lucht. Binnen zitten na een tocht is opgesloten zijn. Nu ben ik weer vrij.
In de totale duisternis lijkt het fietspad langs het spoor een ander pad, alsof het moment dat ik er in een T-shirt overheen fietste niet vier weken, maar dertig jaar geleden is. Het is een andere plek geworden. In het licht van m’n koplamp zie ik vóór me een muisje over het fietspad schieten. Elsbeth rijdt er met haar achterband overheen, het muisje spartelt en verdwijnt uit de lichtbundel waarin regendruppels blijven vallen. Dit is niet meer dezelfde plek.
Op de terugweg houdt de regen even in, de capuchon kan af, de muziek mag aan. In het ochtendlicht zie ik bruine herfstkleden op het fietspad, bladeren, eikels, oranje-rode naalden. Ik heb het pad voor me alleen, ik luister naar Einaudi, fiets terug langs het spoor. Ik tuur de berm af naar het muisje, maar vind het niet. Het is verdwenen, weer opgestaan of meegenomen door een ander dier. Ik hoef het niet in de berm te leggen, buiten bereik van andere wielen. Op het fietspad dat weer bijna hetzelfde is, maar toch anders.
Vrijdag 20 oktober
Herfstvakantie. Geen school, geen meefietsen, zelfs geen tocht.
Vrijdag 27 oktober
Ik ben wakker en luister, met m’n ogen nog dicht. Ons slaapkamerraam staat altijd open, buiten hoor ik het water vallen. Dat is nog steeds zo als we naar buiten stappen, het donker in, geheel gekleed te water vanaf de basinrand zoals in m’n jeugd bij het afzwemmen voor diploma A. Alles aan, regenjas, regenbroek, overschoenen, petje. Het houdt maar niet op, het HOUDT maar niet op, het gaat maar door en door, elke dag, week op week. Ik ben pissed, giftig, op iemand die ons lijkt te pesten en ons geen pauze gunt, geen week, zelfs nog geen dag ‘mooi nazomerweer’ waarover ik lyrisch ben in m’n verhalen. In de regen en de donkerte schijnen autolampen extra fel en zie ik de oneffenheden op het fietspad minder goed dan ik zou willen. Wat een zeldzaam takkeweer.
Iemand met een raar hoedje op passeert ons en rijdt door rood. Meteen ben ik ook boos op fietsers met rare hoedjes. Als het hondeweer is of als het sneeuwt maken mensen hun eigen wetten. Bij sneeuw lopen voetgangers op het fietspad, bij regen wachten fietsers niet meer op een verkeerslicht. Als je nat wordt of in de sneeuw moet lopen met je sneakers en blote enkels ben je zielig. Als je zielig bent hoeft veiligheid niet meer. Een kilometer verder rijdt iemand een spoorwegovergang over terwijl de bomen al dalen. Dat betrokkene het risico neemt om aangereden te worden is nog één ding, maar straks sta ik hier in de regen te reanimeren totdat de ambu er is. Ondertussen speurend naar het ontbrekende linkeronderbeen van meneer.
Zo boos ben ik op het weer.
De vuilgrijze lucht wordt lichter, het bewegen brengt balans, de boze gedachten krijgen hun juiste gewicht – ze lijken op te stijgen, uit m’n hoofd te ontsnappen en op te lossen in de lucht. In de school van Elsbeth zie ik de prentenboeken staan, zoeft een meisje door de gang, smelt de laatste irritatie weg.
Het terugfietsen door het bos, over een fietspad langs Altrecht en er voorbij, is tot de beste momenten van de week gaan horen. Met Einaudi aan ben ik het kwijt, valt de zwaarte van me af, fiets ik door het licht naar huis.