Het verhaal van m’n tocht naar Rome, afgelopen juli, is een stap en een dag verder. Dag 4 is nu te lezen. Een dag die begon met de tijd nemen, met Aral-koffie en met een prachtig stuk langs Our en Sûre. Een dag die vervolgens de Schwarze Ernz volgde door Klein Luxemburgs-Zwitserland (ja, ik doe voorzichtig), over de bult van Junglinster ging en afdaalde naar de Moezel. Ik ben heel nat geworden die 5e juli, maar aan afwisseling en fietsmoreel geen gebrek. Met het oversteken van de Moezel gaat de tocht veranderen. M’n herinneringen aan de route heb ik in Junglinster achtergelaten, m’n blik gaat onbevangener worden, de wegen onbekend.
Het gaat over fietsen deze dagen, weken en maanden. Steeds vaker en op steeds meer niveaus. Van het restje auto-denken in m’n hoofd lekken de laatste druppels weg. Ik weet niet hoe lang we er nog een hebben. In de stad is een auto een ongelijke partij voor minder vaardige fietsers (kinderen, ouderen, onervaren fietsers), hij neemt veel ruimte in op de weg, stoot uit en maakt herrie. Ik vind het niet meer vanzelfsprekend dat ik dat kan doen, net zoals het niet meer vanzelfsprekend is dat honden op speelgrasveldjes poepen zonder het op te ruimen. Voor een wielrenwedstrijd in een ver buitengebied heb ik ‘m soms nodig, ik vind dat Dirk z’n wedstrijden moet kunnen rijden. Maar voor mij voelt elke minuut achter het stuur als verloren tijd, die ik veel leuker, ontspannener en gezonder op de fiets kan doorbrengen. Als ik verder weg moet (meer dan anderhalf uur fietsen enkele reis), zoals morgen naar RWS in Middelburg, ga ik met de trein. Onderweg bereid ik m’n werk en m’n volgende tocht voor, kijk ik uit het raam naar kleine wegen waar ik nog niet fietste en sta ik in gedachten alweer op een stille herfstcamping in België. Als ik vanuit de trein of vanaf de fiets naar de auto’s kijk die stapvoets, hortend en stotend, voortgaan in een eindeloze rij vraag ik me af of een leven zonder me ongelukkig voelen achter een autostuur een luxe is of eenvoudigweg een keuze.
Als vrijwilliger van de afdeling Amersfoort van de Fietsersbond zit ik regelmatig aan tafel met de gemeente over vraagstukken die gaan over de fiets en de fietsveiligheid in de stad. Voor gemeenten en veel burgers in die gemeenten is het hoge autogebruik een ramp. Wat steeds duidelijker wordt is dat het traditionele vooropstellen van de doorstroming van auto’s zoveel andere belangen hindert dat het niet meer verdedigbaar is. Dat de auto de norm is hebben we onszelf aangeleerd, nu zijn we bezig dat weer af te leren. Steden en auto’s gaan niet samen, net zo min als gezondheid en auto’s en leefbaarheid en auto’s. Dat weten we al heel lang, maar steeds meer mensen en gemeenten handelen er ook naar.
Ik was afgelopen week op een informatieavond van het burgerinitiatief Van ring naar park dat de Amersfoortse Stadsring terug wil brengen van de huidige asfaltbarrière van 4 (soms zelf 6) rijstroken naar een park met een autoluwe weg met 2 rijstroken. Het initiatief wordt steeds breder gedragen, ook vanuit de gemeentepolitiek is de eerste steun uitgesproken. Een van de sprekers was Marco te Brömmelstroet, planoloog en schrijver van Het recht van de snelste. Lees het, beste lezer en bezoeker van deze pagina’s, en ik kan alles wat ik hier nog zou willen intikken overslaan. Dat komt goed uit, het is inmiddels al laat. Morgen treinen, morgen fietsen, morgen beginnen met het verhaal van dag 5. Tot nader.